Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxix. Capittel.

Voorder Prophetye van Godts oordeel over Gog ende Magog, vers 1, etc. de grootheyt sijner nederlage wort door verscheydene omstandicheden levendich afgemaelt, 9. Godt wil bekent maken, dat hy sijn volck om harer sonden wille gestraft heeft, 23. maer genadichlijck weder, tot eenen toe, sal vergaderen, herstellen, sijnen Geest over haer uytgieten, ende haer eeuwige gunste bewijsen, 25.

1

VOorts ghy menschen kint, propheteert tegen Gog, ende segt; Soo seyt de Heere HEERE: Siet ick Ga naar margenoot1 [wil] aen u, ô Gog, hooft-vorst van Mesech ende Tubal.

2

Ende ick sal u Ga naar margenoot2 omwenden, ende eenen Ga naar margenoot3 ses- Ga naar margenoota haeck in u slaen, ende u optrecken uyt de zijden van’t Noorden: ende ick sal u brengen op de bergen Israëls.

3

Maer ick sal uwen Ga naar margenoot4 boge uyt uwe slincker-hant slaen: ende ick sal uwe pijlen uyt uwe rechterhant doen vallen.

4

Op de bergen Israëls sult ghy Ga naar margenoot5 vallen; ghy, ende alle uwe benden, ende de volcken die met u zijn: Ick heb u den Ga naar margenoot6 roof-vogelen, den gevogelte van Ga naar margenoot7 allen vleugel, ende den gedierte des velts Ga naar margenootb ter spijse gegeven.

5

Op het Ga naar margenoot8 open velt sult ghy vallen: want Ick hebbet gesproken, spreeckt de Heere HEERE.

6

Ende ick sal een Ga naar margenoot9 vyer senden in Magog, ende onder de gene die inde Ga naar margenoot10 eylanden seker woonen: ende sy sullen weten dat ick de HEERE ben.

7

Ende ick sal mijnen Ga naar margenoot11 heyligen naem in’t midden mijns volcks Israëls bekent maken; ende en sal mijnen heyligen naem niet meer laten Ga naar margenoot12 ontheyligen: ende de heydenen sullen weten dat ick de HEERE ben, de Heylige in Israël.

8

Siet Ga naar margenoot13 het komt ende sal geschieden, spreeckt de Heere HEERE: Dit is de dach, [van] welcken ick gesproken hebbe.

9

Ende de inwoonders der steden Israels sullen Ga naar margenoot14 uytgaen, ende Ga naar margenoot15 [vyer] stoken ende branden vande wapenen, soo [van] Ga naar margenoot16 schilden als rondassen, van bogen ende van pijlen, soo van hant- Ga naar margenoot17 stocken, als van spiessen: ende sy sullen daer van vyer stoken seven jaren.

10

So datse geen hout uyt het velt en sullen dragen, nochte uyt de wouden houwen, maer van de wapenen vyer stoken: ende sy sullen berooven de gene die haer berooft hadden, ende plunderen die haer geplundert hadden, spreeckt de Heere HEERE.

11

Ende ’tsal te dien dage geschieden, dat ick den Gog aldaer eene graf-stede in Israël sal geven, het Ga naar margenoot18 dal der doorgangers nae’t oosten der zee; ende dat selve sal den doorgangers [de Ga naar margenoot19 neuse] stoppen: ende aldaer sullen sy begraven, den Gog, ende sijne gantsche menichte, ende sullen’t noemen, Ga naar margenoot20 Het Dal van Gogs menichte.

12

Het huys Israëls nu Ga naar margenoot21 salse begraven, om het lant te Ga naar margenoot22 reynigen: seven maenden [lanck].

13

Ia al ’t volck des lants Ga naar margenoot23 sal begraven, ende ’tsal hen tot eenen Ga naar margenoot24 name zijn: ten dage als ick sal Ga naar margenoot25 verheerlickt zijn, spreeckt de Heere HEERE.

14

Oock sullense Ga naar margenoot26 mannen Ga naar margenoot27 uytscheyden, die gestadich door ’t lant doorgaen, [ende] doodengravers met de doorgangangers, [om te begraven] de gene die op den Ga naar margenoot28 aerdbodem zijn overgelaten, om dien te reynigen: ten eynde van seven maenden sullense ondersoeck doen.

15

Ende dese doorgangers sullen door het lant doorgaen; ende [als Ga naar margenoot29 yemant] een menschen-been siet, so sal hy een merckteecken daer by Ga naar margenoot30 oprichten: tot dat de doodengravers het selve sullen hebben begraven in’t Dal van Gogs menichte.

16

Oock so sal de naem der Ga naar margenoot31 stadt, Ga naar margenoot32 Hamona, zijn: Also sullen sy het lant reynigen.

17

Ghy dan, menschen kint, soo seyt de Heere HEERE; Segt tot het gevogelte van Ga naar margenoot33 allen vleugel, ende tot al ’tgedierte des velts; vergadert u ende komet aen, versamelt u van rontomme, tot mijn Ga naar margenoot34 Slachtoffer, dat ick voor u geslacht hebbe, een groot slachtoffer, op de bergen Israëls: ende etet vleesch, ende drincket bloet.

18

Het vleesch der Helden sullet ghy eten, ende het bloet der Vorsten der aerde drincken: Ga naar margenoot35 der rammen, der lammeren, ende bocken, [ende] varren, die altemael Ga naar margenoot36 gemeste van Basan zijn.

19

Ende ghy sullet het vette eten tot versadinge toe, ende bloet drincken tot dronckenschap toe: van mijn slachtoffer dat ick voor u geslacht hebbe.

20

Ende ghy sult versadiget worden

[Folio 90r]
[fol. 90r]

aen mijne tafel van [rijd] peerden ende wagen- Ga naar margenoot37 [peerden], van helden ende Ga naar margenoot38 alle krijchslieden, spreeckt de Heere HEERE.

21

Ende ick sal mijne eere Ga naar margenoot39 setten onder de heydenen: ende alle heydenen sullen mijn oordeel sien, dat ick gedaen hebbe, ende mijne hant, die ick Ga naar margenoot40 aen hen geleyt hebbe.

22

Ende Ga naar margenoot41 die van den huyse Israëls sullen weten, dat ick de HEERE haerlieder Godt ben: van dien dage af, ende voortaen.

23

Ende de heydenen sullen weten, dat die van den huyse Israëls gevanckelick zijn wechgevoert Ga naar margenoot42 om hare ongerechtichheyt, om datse tegen my hadden overtreden, ende dat ick mijn aengesicht voor hen Ga naar margenoot43 verborgen hebbe: ende hebse overgegeven in de hant harer wederpartijders, so datse Ga naar margenoot44 altemael door ’t sweert gevallen zijn:

24

Nae hare onreynicheyt, ende nae hare overtredingen heb ick met haer gehandelt: ende ick heb mijn aengesicht voor hen verborgen.

25

Daerom soo seyt de Heere HEERE; Ga naar margenoot45 Nu sal ick Iacobs Ga naar margenoot46 gevangene wederbrengen, ende sal my ontfermen over het gantsche huys Israëls: ende ick sal yveren over mijnen Ga naar margenoot47 heyligen Name.

26

Als sy hare schande sullen gedragen hebben, ende alle hare Ga naar margenoot48 overtredinge, [met] dewelcke sy tegen my hebben overtreden: doe sy in haer lant Ga naar margenoot49 seker woonden, ende niemant en was diese verschrickte.

27

Als ickse sal hebben wedergebracht uyt de volcken, ende haer vergadert sal hebben uyt de landen harer vyanden: ende ick aen haer Ga naar margenoot50 geheylicht sal zijn voor de oogen van vele heyligen:

28

Dan sullense weten, dat ick, de HEERE, haerlieder Godt ben, dewijl ickse gevanckelick hebbe doen wechvoeren onder de heydenen, maer hebse [weder] versamelt in haer lant: ende hebbe aldaer niemant van haer meer Ga naar margenoot51 overgelaten:

29

Noch ick en sal mijn aengesichte voor haer niet meer verbergen: Ga naar margenoot52 wanneer ick mijnen Ga naar margenootc Ga naar margenoot53 Geest over ’thuys Israëls sal hebben uytgegoten, spreeckt de Heere HEERE.

margenoot1
Siet bov. 38.2, 3.
margenoot2
Als boven 38.4.
margenoot3
Hebr. eygentl. als ofmen seyde: Ick sal u sessen: dat verscheydentlick wort overgesett. ’T gene hier inden Text gestelt is, is genomen uyt vergelijckinge met cap. 38.4. daer Godt seyde: Ick sal u omwenden ende haken in uwe kaken, ofte kuwen, doen. waerop hy hier schijnt te willen seggen, ick sal u als met ses haken, ofte eenen seshaeckigen haeck, alsoo vast houden, voeren ende omleyden nae mijnen wille, dat ghy my niet en sult ontkomen, ofte buyten den cirkel mijner regeringe springen, maer uwe straffe ontfangen ter plaetse, daer henen ick u, als eenen veroordeelden misdadigen, sal voeren: gelijckmen by den heydenen wel gewoon was de misdadige met eenen ingeslagenen haeck te voeren ofte voort te trecken. sommige vertalen’t: Ick sal u sesvoudich straffen, te weten, met de 6 plagen, die cap. 38.22. verhaelt zijn. Andere, Ick sal maer het seste deel van u, ofte, een deel van sessen over laten, ofte, by sessen slaen, ofte, ick sal u soo tracteren, gelijckmen den sesten (item, tienden, twintichsten, etc.) van de gevange inden oorloge wel pleecht te doen, dat is, dooden, etc.
margenoota
Ezech. 38.4.
margenoot4
Dat is, ick sal u alle krijchs-macht ende moet benemen, uwe wapenen verydelen, ofte u als ontwapenen, ende alsoo voor uwen vyant vellen.
margenoot5
Ofte, liggen, als elders.
margenoot6
Hebr. roof-vogel.
margenoot7
D. allerley, als onder vers 17.
margenootb
Ezech. 33.27.
margenoot8
Hebr. aengesichte des velts.
margenoot9
Der oorloge, plagen ende elenden, voortkomende uyt het vyer mijnes toorns. boven 38.18, 19. Siet Amos 1.4. etc.
margenoot10
Siet Psal. 72. op vers 10.
margenoot11
Hebr. naem mijner heylicheyt. alsoo in’t volgende. D. my selfs, met mijne macht, gerechticheyt, goetheyt, heerlickheyt, etc.
margenoot12
Siet Levit. 18. op vers 21. ende boven 20.9.
margenoot13
Sekerlick, sonder feyl, sal dit alles vervult worden.
margenoot14
Om den buyt der verslagenen te versamelen.
margenoot15
Dit is hier ingevoecht uyt het volgende. ende moetmen dit lange branden ende vyerstoocken, als oock de volgende groote ruymte vande plaetse der begraeffenisse voor Gog ende sijnen hoop, item de moeyte ende langen tijt van’t begraven, nemen als eene figuerlicke afmalinge van de grootheyt ende schricklickheyt der nederlage.
margenoot16
Hebr. schildt, rondasse, etc. in’t getal van eenen.
margenoot17
Ofte, stangen.
margenoot18
Van dese plaetse wort nergens meer in de H. Schrift vermeldt. eenige meynen dat de naem deser plaetse gegeven is vande doorgangers. ond. versen 14, 15. ofte, het kan eene valleye geweest zijn, daer den ordinaren pas was langs de zee Kinnereth, oft Genesareth, nae Syrien, etc. in’t noord-oost: ofte, by de doode zee nae Egypten, Arabien, etc. in’t suydoost van Canaan. De leser kan hier mede vergelijcken Ioel 2.20. Sommige verstaen de leechten in Gilead in’t oosten over de Iordane, daer de kooplieden veel door-reysden, ende handelden. siet Gen. 37.25.
margenoot19
Neuse ende mont, van wegen den stanck ofte stercken reuck. Vergel. Ioel 2.20. and. [den pas, ofte, ’tgesichte] stoppen, sluyten, van wegen de menichte der dooden: ofte (als sommige) den mont stoppen, so datse Israel niet meer in’t doorgaen en souden bespotten.
margenoot20
Hebr. Ge Hamon Gog.
margenoot21
Hebr. sullense.
margenoot22
Van de doode lichamen, die nae de wet der ceremonien d’aerde verontreynichden, ende daerom begraven moesten worden. Siet Deut. 21.23.
margenoot23
Hebr. sullen.
margenoot24
D. roem ende eere. Vergel. bov. 34.29. ende d’aent. aldaer.
margenoot25
Ofte, my sal vereerlickt hebben: T.w. door mijn oordeel over dese vyanden mijner kercke.
margenoot26
Hebr. mannen, ofte, lieden der gestadicheyt, ofte, geduericheyt, D. die steets rontomme in’t lant trecken, om ordre te stellen op de begravinge van alle die hier ofte daer mogen zijn overgebleven, na de gemeyne begraeffenisse der seven maenden, als volcht.
margenoot27
Wantse nae de wet onreyn waren, die met doode te doen hadden. Num. 19.11. etc.
margenoot28
And. die met de doorgangers begraven de gene die op den aerd-bodem zijn overgelaten: verstaende, datse oock den reysenden man daer toe mede souden gebruycken, by occasie.
margenoot29
Hebr. ende hy siet, Dat is, (in sulcke t’samenvoeginge van woorden) als yemant, ofte, een van hen siet etc. and. ende de doorgangers die door’t lant doorgaen, als yemant van hen, etc.
margenoot30
Hebr. bouwen: op dat de dootgravers dat siende, het voorseyde been mogen begraven.
margenoot31
Die in ofte aen dat dal sal gelegen zijn, daer in de begravers, geduerende dien tijt, by een quamen. and. de stadt (Ierusalem) sal eenen naem [hebben] van de menichte, T.w. deser verslagenen.
margenoot32
D. menichte, als bov. vers 11.
margenoot33
D. allerley: als bov. vers 4. dit dient al wijders tot afbeeldinge deser grooter nederlage. Vergel. boven vers 9. ende voorts Iesa. 18.6. Ierem. 12.9. etc.
margenoot34
Siet Iesa. 34.6. Ier. 46.10. Zeph. 1.7, 8. met d’aenteeck. ende van’t Hebr. woort, Gen. 31. op vers 54. ofte, Slachtmael, Slacht-maeltijt, uyt Apoc. 19.17. ende hier, onder vers 20.
margenoot35
D. uytgelesenste van allerley staet ofte conditie, die tegen Gods volck gestreden hebben. Vergel. Ies. 34.6.
margenoot36
Ofte, vettaerts. D. gelijck vette gemeste beesten van Basan. Vergel. Psal. 22.13. met d’aenteeck.
margenoot37
Item, muylen, ezels, etc. Vergel. d’aenteeckeninge op 2.Sam. 8.4.
margenoot38
D. allerley, ofte, alle dese, ofte vele dappere manne van oorloge. Hebr. heltkrijchsman.
margenoot39
D. klaerlick doen blijcken. Hebr. eygentl. geven: doch het Hebr. woort wort alsoo nae gelegentheyt van saken verscheydentlick gebruyckt. Siet wijders op vers 23.
margenoot40
Mits hen (de vyanden) te dooden. Siet Genes. 37. op vers 22. ofte, mijne plagen, die ick hen hebbe aengedaen. siet Iob 13. op vers 21.
margenoot41
Hebr. het huys Israëls sullen, etc. alsoo in’t volgende.
margenoot42
Het welcke by de heydenen sal strecken tot mijne eere, dewijle ick door de rechtveerdige straffe mijns volcks mijne heylicheyt ende gerechticheyt bewesen hebbe: gelijck daerna, mijne waerheyt ende trouwe door harer genadige verlossinge.
margenoot43
Siet Deut. 13. op vers 17.
margenoot44
Eene groote menichte, in alle contreyen des lants, van allerley stant ofte conditie.
margenoot45
D. al haest. Siet Hose. 10. op vers 3.
margenoot46
Hebr. gevanckenisse.
margenoot47
Hebr. naem mijner heylicheyt.
margenoot48
Dat is, der selver straffe. Vergel. Lev. 5. op vers 1. etc.
margenoot49
Doe het hen wel ginck, by goeden dagen, als het hen betaemde danckbaer tegen my te zijn.
margenoot50
Als bov. 38.16.
margenoot51
Niet eenen van de mijne, van mijn uytverkoren volck, hebbe ick onverlost gelaten ofte vergeten ende overgesien, maer hen alle te samen, ende eenen yegelicken in’tbysonder, getrouwelick mijn heyl bewesen.
margenoot52
Ofte, want, ofte, om dat ick mijnen Geest sal hebben uytgegoten, etc.
margenootc
Ioel 2.28. Actor. 2.17.
margenoot53
Siet Ioel 2.28. Act. 2.17. waer uyt blijckt, dat dese ende andere diergelijcke genaden-beloften sien op de algemeyne kercke Iesu Christi: gelijck de straffen der vyanden des Ouden ende Nieuwen Testaments door malkanderen in de prophetische schriften gesprengt ende gemengt worden, alsoo oock de beloften, aen beyde kercken gedaen. ende gelijck de vyanden des Ouden ende Nieuwen Testaments een lichaem maken, alsoo maken oock de geloovige ofte de kercken van beyden, een lichaem, ende gehooren tot eenen schaepstal, (niet tegenstaende de verscheydenheyt der bedieninge, etc.) waer van het hooft ende de herder is, de Heere Christus, de ware Messias. siet Ioh. 10.16. Rom. 4.16, 17, 23, 24. Eph. 2.12, 13, 19. etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken