Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Ga naar margenoot* Het xl. Capittel.

Tijt ende maniere van dit gesichte, vers 1, 2. een man bericht den Propheet van’t eynde des gesichtes, 3. van de muer die rontom ginck, ende de maten, 5. van de poorten ende voorhoven, te weten, het buytenste voorhof met sijn toebehooren, daer het volck plach te vergaderen, 6. het binnen ofte middelste voorhof, met sijn toebehooren, daer de gereetschap der Leviten was, ende de offeren bereyt wierden, 28. Het derde ofte binnenste voorhof, ofte voorhof der Priesteren, daer de brantoffers-altaer stont, 44. Het voorhuys des Tempels, 48.

1

INden vijf ende twintichsten jare onser gevanckelicke Ga naar margenoot1 wechvoeringe, inden Ga naar margenoot2 beginne des jaers, op den tienden der Ga naar margenoot3 maent, in’t veertiende jaer na dat de Ga naar margenoot4 stadt Ga naar margenoota geslagen was: Ga naar margenoot5 even op dien selven dach, was de Ga naar margenoot6 hant des HEEREN op my, ende hy bracht my Ga naar margenoot7 derwaert.

2

In de Ga naar margenoot8 gesichten Godes bracht Ga naar margenoot9 hy my in’t lant Israëls: ende Ga naar margenoot10 hy settede my op eenen seer hoogen Ga naar margenoot11 berch; ende aen den selven was als een gebouw eener stadt tegen’t Ga naar margenoot12 Zuyden.

3

Als hy my daer henen Ga naar margenoot13 gebracht hadde, siet so wasser een Ga naar margenoot14 Man, wiens gedaente was als de gedaente van Ga naar margenoot15 koper; ende in sijne Ga naar margenoot16 hant was een Ga naar margenoot17 lijnen snoer, ende een Ga naar margenoot18 meet-riet: ende hy stont Ga naar margenoot19 in de poorte.

4

Ende die Man sprack tot my; Ga naar margenoot20 Menschen kint, Ga naar margenoot21 siet met uwe oogen, ende hoort met uwe ooren, ende sett u herte op alles wat ick u sal doen sien; want op dat ick u soude doen sien, zijt ghy herwaerts gebracht: verkondicht [daerna] den huyse Israëls, alles wat ghy siet.

5

Ende siet, daer was een Ga naar margenoot22 muer buyten aen den huyse, Ga naar margenoot23 rontom henen, ende in des mans hant was een meet-riet van ses ellen, Ga naar margenoot24 [elcke elle] van eene elle ende een Ga naar margenoot25 hantbreet; ende hy mat de Ga naar margenoot26 breette des gebouws, een riet, ende de Ga naar margenoot27 hoochte, een riet.

6

Doe quam hy tot de Ga naar margenoot28 poorte, welcke Ga naar margenoot29 sach des weechs nae’t Oosten, ende hy ginck by der selver Ga naar margenoot30 trappen op, ende mat den dorpel der poorte, een riet de breette, ende den anderen dorpel, een riet de breette.

[Folio 90v]
[fol. 90v]

7

Ende Ga naar margenoot31 [elck] kamerken, een riet de lengte, ende een riet de breette; ende Ga naar margenoot32 tusschen de kamerkens, vijf ellen: ende den Ga naar margenoot33 dorpel der poorte, by den Ga naar margenoot34 voorhuyse der poorte van binnen, een riet.

8

Ga naar margenoot35 Oock mat hy het voorhuys der poorte van Ga naar margenoot36 binnen, een riet.

9

Doe mat hy het [ander] voorhuys der poorte, acht ellen, ende Ga naar margenoot37 hare posten twee ellen: Ga naar margenoot38 ende het voorhuys der poorte was van binnen.

10

Ende de kamerkens der poorte des weegs nae’t oosten, waren Ga naar margenoot39 drie van dese, ende drie van gene zijde; die drie hadden eenderley mate: oock hadden de posten, van dese ende van gene zijde, eenderley mate.

11

Voorts mat hy de wijtte der deure vande poorte, tien ellen: de lengte der poorte, dertien ellen.

12

Ende daer was een Ga naar margenoot40 ruym Ga naar margenoot41 voor aen de camerkens, van eene elle, [van dese], ende een ruym van eene elle van gene zijde: ende [elck] kamerken ses ellen van dese, ende ses ellen van gene zijde.

13

Doe mat hy de poorte van het dack Ga naar margenoot42 eenes kamerkens af tot aen het dack eenes anderen; de breette was vijf ende twintich ellen: deure was tegen over deure.

14

Oock Ga naar margenoot43 maeckte hy posten van ’tsestich ellen: naemlick tot den post des Ga naar margenoot44 voorhofs, rontom de poorte henen.

15

Ende van’t Ga naar margenoot45 voorste deel der poorte Ga naar margenoot46 des ingancks, tot aen’t voorste deel des voorhuyses Ga naar margenoot47 vande binnen-poorte, waren vijftich ellen.

16

Ende daer waren Ga naar margenoot48 geslotene vensters aende kamerkens, ende aen hare posten innewaert in de poorte rontom henen; alsoo oock aen de Ga naar margenoot49 voorhuysen: Ga naar margenoot50 de vensters nu waren rontom henen innewaert, ende aende posten waren Ga naar margenoot51 palmboomen.

17

Voorts bracht hy my in den Ga naar margenoot52 buytensten voorhof, ende siet daer waren kameren, ende een plaveysel, dat gemaeckt was in den voorhof rontom henen; Ga naar margenoot53 dertich kameren warender op het plaveysel.

18

Het plaveysel nu was aende zijde van de poorten, tegen over de Ga naar margenoot54 lengte van de poorten: [dit] was het Ga naar margenoot55 benedenste plaveysel.

19

Ende hy mat de breette, van het Ga naar margenoot56 voorste deel der benedenste poorte af, Ga naar margenoot57 voor aen den binnensten voorhof, van buyten, hondert ellen: Oostwaert ende Noordwaert.

20

De poorte nu aengaende, die des weegs nae’t Noorden Ga naar margenoot58 sach, aen den buytensten voorhove: hy mat der selver lengte, ende der selver breette.

21

Ende hare kamerkens, drie van dese ende drie van gene zijde, ende hare posten ende hare voorhuysen Ga naar margenoot59 waren nae de mate der eerster poorte: vijftich ellen hare lengte, ende de breette Ga naar margenoot60 van vijf ende twintich ellen.

22

Ende hare vensters, ende hare voorhuysen, ende hare palmboomen, waren nae de mate der poorte, die des weegs nae’t Oosten sach: ende Ga naar margenoot61 men ginck daer in op met seven trappen, ende hare voorhuysen waren Ga naar margenoot62 voor aen de selve.

23

De poorte nu van’t binnenste voorhof, was tegen over de poorte van’t Noorden, ende van’t Oosten: ende hy mat van poorte tot poorte hondert ellen.

24

Daerna voerde hy my des weegs nae’t Zuyden; ende siet daer was eene poorte des weegs nae’t Zuyden: ende hy mat der selver posten, ende der selver voorhuysen, Ga naar margenoot63 nae dese maten.

25

Ende sy hadde vensteren, oock aen hare voorhuysen, rontom henen, Ga naar margenoot64 gelijck dese vensteren: de lengte was vijftich ellen, ende de breette vijf ende twintich ellen.

26

Ende hare opgangen waren van seven trappen, ende hare voorhuysen waren voor aen de selve: ende sy hadde palmboomen, eenen van dese, ende eenen van gene zijde aen hare posten.

27

Oock wasser eene poorte in den binnensten voorhof, des weegs nae’t Zuyden: ende hy mat van poorte tot poorte des weegs nae’t Zuyden, hondert ellen.

28

Voorts bracht hy my door de Zuyder-poorte tot den Ga naar margenoot65 binnen-voorhof: ende hy mat de Zuyder-poorte, Ga naar margenoot66 nae dese maten.

29

Ende hare kamerkens, ende hare posten, ende hare voorhuysen waren nae dese maten; ende sy hadde vensteren, oock in hare voorhuysen, rontom henen: de lengte was vijftich ellen, ende de breette vijf ende twintich ellen.

30

Ende daer waren voorhuysen rontom henen: de Ga naar margenoot67 lengte was vijf ende twintich ellen, ende de breette vijf ellen.

31

Ende hare voor-huysen waren aen den buytensten voorhof, oock warender palboomen aen hare posten: ende hare opgangen waren van acht trappen.

32

Daerna bracht hy my tot den binnensten voorhof, des weegs nae’t Oosten: ende hy mat de poorte, nae dese maten.

33

Oock hare kamerkens ende hare posten, ende hare voorhuysen nae dese maten; ende sy hadde vensteren oock aen hare voorhuysen, rontom henen: de lengte was vijftich ellen, ende de breette vijf ende twintich ellen.

34

Ende hare voorhuysen waren aen den buytensten voorhof; oock warender palmboomen aen hare posten, van dese ende van gene zijde: ende hare opgangen waren van acht trappen.

35

Daerna bracht hy my tot de Noorder-poorte: ende hy mat nae dese maten,

36

Hare kamerkens, hare posten, ende hare voorhuysen; oock hadse vensteren rontom henen: de lengte was vijftich ellen, ende de breette vijf ende twintich ellen.

37

Ende hare posten waren aen den buytensten voorhof; oock warender palmboomen aen hare posten, van dese ende van gene zijde: ende hare opgangen waren van acht trappen.

38

Hare Ga naar margenoot68 kameren nu, ende hare deuren waren by de posten der poorten: aldaer Ga naar margenoot69 wieschmen het Ga naar margenoot70 brandoffer.

39

Ende in het voorhuys der poorte waren twee tafelen van dese, ende twee tafelen van gene zijde: om daerop te slachten

[Folio 91r]
[fol. 91r]

het Ga naar margenoot71 brand-offer, ende het Ga naar margenoot72 sond-offer, ende het schult-offer.

40

Oock warender aen de Ga naar margenoot73 zijde van buyten des opgancx aen de deure der Noorder-poorte, twee tafelen: ende aen d’ andere zijde, die aen’t voorhuys der poorte was, twee tafelen.

41

Ga naar margenoot74 Vier tafelen van dese, ende vier tafelen van gene zijde, aende zijde der poorte: acht tafelen, daerop Ga naar margenoot75 men slachtede.

42

Maer de vier tafelen voor’t brandoffer, waren van gehouwene steenen; de lengte, eene elle ende eene halve, ende de breette, eene elle ende eene halve, ende de hoochte, eene elle: op deselve nu, leydemen het gereetschap henen, daermede Ga naar margenoot76 men het brandoffer ende slachtoffer slachtede.

43

De Ga naar margenoot77 heertsteenen nu, waren een hantbreet [dick], ordentlick geschickt Ga naar margenoot78 in den huyse rontom henen: ende op de tafelen was het offervleesch.

44

Ende van buyten de binnenste poorte waren de kameren der Ga naar margenoot79 Sangers, in den Ga naar margenoot80 binnensten voorhof, dat aende zijde van de Noorderpoorte was; ende het voorste deel Ga naar margenoot81 derselver was des weegs nae’t Zuyden: Ga naar margenoot82 eene, wasser aen de zijde van d’Oost-poorte, Ga naar margenoot83 siende des weegs nae’t Noorden.

45

Ende hy sprack tot my: Dese Ga naar margenoot84 kamer, welcker Ga naar margenoot85 voorste deel des weegs nae’t Zuyden is, is voor de Priesteren, die de Ga naar margenoot86 wacht des huyses waernemen.

46

Maer de kamer, welcker voorste deel des weegs nae’t Noorden is, is voor de Priesteren, die de Ga naar margenoot87 wacht des Altaers waernemen: dat zijn de kinderen Ga naar margenoot88 Zadoks, die uyt de kinderen van Levi tot den HEERE Ga naar margenoot89 naederen om hem te dienen.

47

Ende hy mat den voorhof, de lengte, hondert ellen, ende de breette hondert ellen, vierkant: ende den Ga naar margenoot90 Altaer was Ga naar margenoot91 voor aen het Ga naar margenoot92 huys.

48

Doe bracht hy my tot het voorhuys des huyses, ende hy mat [elcken] post des voorhuyses, vijf ellen van dese, ende vijf ellen van gene zijde: ende de breette der poorte, drie ellen van dese, ende drie ellen van gene zijde:

49

De lengte van’t voorhuys, twintich ellen, ende de breette elf ellen; ende ’t was met Ga naar margenoot93 trappen, [by] de welcke men daer in opginck: Oock warender pylaren aen de posten, een van dese, ende een van gene zijde.

margenoot*
Gelijck Godt in’t begin deses boecx den Propheet Ezechiel met een voortreflick gesicht in sijn ampt heeft ingestelt, alsoo heeft het hem belieft alle sijne prophetyen ende gesichten, insonderheyt de naest voorgaende vande lichamelicke verlossinge uyt Babel, ende van andere vyanden, ende de geestelicke door den Messiam, met alle aenclevende beloofde segeningen, hier in de negen volgende capittelen als te sluyten ende te verzegelen met een seer groot, ende uytnemende heerlick gesichte, zijnde vol van geestelicke verborgentheden, ende gericht tot vertroostinge sijner kercke, in eenen seer kommerlicken tijt, als Godts volck nu al eenen geruymen tijt uyt Canaan was wech gevoert geweest, Ezechiel met Iuda in Babel gevangen, (gelijck d’Apostel Iohannes in Pathmos gebannen, die in sijne openbaringe, door ingevinge des selven Geests, vele gelijcke dingen geschreven heeft) Ierusalem, de Tempel, ende het Coninckrijck van Iuda verstoort, sulcx dat het menschlick met den volcke Godts t’eenemael scheen uyt ende gedaen te zijn. waer tegen Godt hier seer levendich afbeeldt ende voorseyt eene gewisse ende seer volmaeckte herstellinge van sijn huys, stadt, volck, ende lant, (dat is, sijne algemeyne kercke inden Nieuwen Testamente, uyt Ioden ende Heydenen) den geestlicken Godsdienst, mitsgaders de Christelicke gemeynschap ende onbegrijplicke gelucksalicheyt der strijdende, ende principalick der triumpherende kercke, met den overvloet harer geestlicke gaven ende segeningen, onder haren Hoogepriester, Coninck, Vorst, Hooft ende Heere Iesu Christo. Ende sulcx alles onder figueren, ende met manieren van spreken, die genomen zijn vanden staet ende stijl des Ouden Testaments, als oock by andere Propheten gebruycklick, doch nergens soo uytvoerlick als hier. Sulcx dat de herstellinge van Iuda, Ierusalem, ende den Tempel, die ten tijde van Zerubbabel, Ezra ende Nehemia geschiet is, niet meer als eene kleyne schaduwe is van dit volkomen genaden-werck des Messie, dat hier den Prophete is geopenbaert. Ende mach derhalven dit gesichte neffens de gesichten van Daniel, met reden een Apocalypsis des Ouden Testaments genoemt worden: ende moet oock wel met Christlicke nedrigheyt ende eerbiedicheyt ondersocht, ende met andere Schriftueren des Ouden ende Nieuwen Testaments, als oock met den aert ende natuere des geestelicken Coninckrijcx Iesu Christi vergeleken worden, maer niet roeckelooslick ende vermetelick in alle particuliere omstandigheden op dit ende dat gepast sonder aenleydinge der H. Schriftuere. want wanneer de substantie ende het principael oogemerck al bekent mach zijn, so salder effen wel noch al veel verborgens blijven, dat ons sal doen gedencken aen de woorden des Apostels. 1.Corinth. 13.9, 10, 12. met de verklaringen, die hier by gevoecht zijn, en worden niet verworpen andere schriftmatige uytleggingen die daer op souden mogen gepast worden.
margenoot1
Met den Coninck Iojachin. siet boven 1.2. ende 24.1. ende 33.21.
margenoot2
Hebr. het hooft des jaers. dat de Ioden houden voor ’t begin des burgerlicken jaers. Andere verstaen’t van’t kerckelicke jaer.
margenoot3
Verstaet de eerste maent.
margenoot4
Ierusalem. Siet boven 33.21. ende 24.1, 2. met d’aenteeck. aldaer.
margenoota
Ezech. 33.21.
margenoot5
Siet boven 2.3. ende 24.2. met d’aent. Hebr. in het been, ofte, in de kracht dies daechs.
margenoot6
Siet boven 1. op vers 3.
margenoot7
T.w. in ’t lant Israels: verst. in een gesichte, als volcht.
margenoot8
Siet boven 1. op vers 1. ende 8. op vers 3.
margenoot9
De Heere.
margenoot10
Vergel. Apoc. 21.10. siet van ’t Hebr. woort bov. cap. 37.1.
margenoot11
’Tis aenmercklick dat noch berch, noch stadt, soo hier, als in’t volgende, genoemt wort, maer alleen door het woordeken als, bedecktelick, als met den vinger, op Zion ofte Moria, ende Ierusalem gewesen: het welck dienen konde om onse gedachten te meer van het aerdsche Zion ende Ierusalem af te trecken, ende te leyden tot het hemelsche ende geestelicke, te weten, Godts kercke, onser aller moeder. Galat. 4.26. welcker naem sal zijn, de HEERE is aldaer. onder 48.35. tot gelijcken eynde konde strecken het onderscheyt datter is tusschen dit gantsche gebouw, ende den voorgaenden Tempel van Salomo, ende den anderen, die na de wederkomste uyt Babel gebouwt is. Daerom oock nergens in Ezra, Nehemia, Haggeus, ende Zacharias gevonden wort, datmen in de weder opbouwinge des Tempels of te der stadt sich soude hebben gereguleert nae dit verborgen gesichte, het welcke selfs verscheydene Ioodsche Rabbijnen moeten bekennen te sien op den tijt des Messie.
margenoot12
Ezechiel staende in’t noorden, (daer de Tempel geweest was. Siet Psal. 48. op vers 3.) sach eene stadt voor sich in’t Suyden.
margenoot13
Ofte, hadde doen ingaen, ingebracht hadde.
margenoot14
Men kan hier door, met de meeste uytleggers verstaen den Heere Christum, als den oppersten stichter sijnes huyses, die hier niet verschijne in schricklicke Majesteyt, als een Richter, maer lieflick als een bouw-meester: ofte immers, eenen Engel, dien ’t den Sone Godts gelieft heeft daer toe te gebruycken. Vergel. boven 1.26. ende 9.2. ende 10.2. Zach. 6.12, etc. ende Apoc. 11.1. item onder 43.6. alwaer het schijnt dat dese man onderscheyden wort van den Heere, sprekende uyt den Tempel.
margenoot15
Ofte, stael, zijnde schoon ende net, hardt ende duersaem. Vergel. Apoc. 1.15. item bov. 1.7. ende wijders Psal. 45.3. ende 102.27, 28. doch hier niet als een brandende Hasmal, boven 1.4, 27.
margenoot16
Als hebbende het beleydt ende de bedieninge van dit geestlick gebouw.
margenoot17
Als een lantmeter, wantmen doe met snoeren ofte koorden het lant plach af te meten ende te deylen. Siet onder 47.3, 13. met d’aenteeck. ende vergel. Apoc. 21.15. Zach. 2.1. wort het genoemt, een meet-snoer.
margenoot18
Als een bouwmeester, om dit nieuwe gebouw pertinentelick af te meten, datmen te dier tijt veel met rieten (zijnde daer toe seer bequaem) gewoon was te doen, waer voor wy het woort meetroede, soude konnen gebruycken. Siet Apoc. 11.1. alsoo moet Godts huys nae sijnen raet ende woort gesticht ende gericht worden, als nae de eenige regel-mate, ende het souvereyn richtsnoer aller stichtinge: hierop siet de maniere van spreken Iesa. 28.10. Galat. 6.16. Phil. 3.16. ende daer van worden de boecken der H. Schriftuere Canonijck genoemt. Vergel. Exod. 25.9, 40. Act. 7.44. Hebr. 8.5. voorts kanmen, aengaende de gantsche metinge deses geestlicken gebouws, vergelijcken Ephe. 3.17, 18, 19.
margenoot19
Als Heere des huyses, ende erfgenaem van alles, openende ende sluytende: ofte immers, als last van dien hebbende. Siet. Hebr. 1.2. ende 3.3, 6. ende Iohan. 10.2, 3. Apoc. 3.7. and. by de poorte, ofte, in eene poorte.
margenoot20
Siet boven 2. op vers 1.
margenoot21
Dat is, lett met sonderlingen aendacht op alles wat ghy siet ende hoort, op dat ghy’t den volcke Godes getrouwelick meucht voordragen, als volcht. Vergel. Matt. 10.27. Luc. 12.3. Act. 20.20, 27. 1.Corint. 11.23. etc. ende wijders in’t gemeyn. 1.Corint. 12.7. alsoo ond. 43.10, 11.
margenoot22
In’t vierkant omcingelende de geheele plaetse van al dit gebouw. Vergel. Iesa. 26.1. Zach. 2.4, 5. siet van den omganck deses muers, ond. 42.15, 16, 17, 18, 19, 20.
margenoot23
Hebr. rontom rontom, ende soo in’t volgende.
margenoot24
De mate van elcke elle, was eene gemeyne elle ende een hantbreet, so dat het meetriet was van ses gemeyne ellen, ende ses hantbreeten.
margenoot25
Gerekent op de breette van vier t’samengevoechde vingeren, ofte, drie duymen.
margenoot26
D. de dickte van desen muer.
margenoot27
De leechte deses buyten-muers nemen sommige als eene afbeeldinge, ten 1. van Christi uyterste vernederinge, van de welcke hy is voortgegaen ende gewassen, tot dat hy, het werck onser verlossinge volbracht hebbende, is verhoocht ende ingegaen in’t heylige der heyligen. Siet Phil. 2.7. etc. Iohan. 3.30. Hebr. 9.11, 12, 24. ten 2. van den eersten aenvanck, ende alsoo het volgende van den voortganck ende wasdom des Christendoms, ende verscheydene maten der gaven aller leden Christi, in desen leven, tot dat hyse voere met hem in de hemelsche plaetsen, die hy haer bereyt heeft. Siet 1.Corint. 13.9, 10, 12. Ephes. 4.12, 13, 14, 16. item Luc. 17.5. Rom. 1.17. Apocal. 22.11.
margenoot28
Verstaet de eerste poorte.
margenoot29
Hebr. welcker aengesichte [was] des weechs, etc.
margenoot30
Hoe vele die geweest mogen zijn, en wort hier niet vermeldt, als wel van d’andere in’t volgende geschiet.
margenoot31
Hebr. het kamerken. D. elck een der kamerkens, ofte, cellekens, die aen beyde zijden in’t Noorden ende Suyden, tusschen d’eerste ende tweede poorte tegen malkanderen over waren, tot eenich verblijf van de Poort ende dorpelwachters, ende de gene die van buyten inquamen. het welcke eenige houden voor eene afbeeldinge vande aenkomste, inganck, inschrijvinge ende opneminge der leden Christi in sijn huys, ofte (om soo te spreken) onder zijn dack, hoede ende bescherminge op aerden, ende daer na in de hemelsche woonsteden. siet Psal. 22.31. ende 87.4, 5, 6. Iesa. 54.3. etc. ende 60.4. etc. Act. 2.41, 42. etc. Mat. 25.10. Luc. 16.9.
margenoot32
D. de plaetse ofte het ruym, spatie, tusschen de kamerkens.
margenoot33
D. beyde dorpelen (als sommige) gelijck vers 6.
margenoot34
Ofte, portael, ende soo in’t volgende, als sommige dit nemen.
margenoot35
And. ende als hy gemeten hadde, etc. ende dan vers 9. so mat hy, etc.
margenoot36
Ofte, inwendich, inwaert.
margenoot37
T.w. der poorte, ofte, sijne, T.w. des voorhuyses ofte portaels.
margenoot38
And. te weten, het voorhuys der poorte van binnen.
margenoot39
Hebr. drie van hier ende drie van hier, D. van daer, waer van de sin is, nae den aert der Hebr. sprake, sulcks als in den text staet: ende soo in’t volgende.
margenoot40
Hebr. grenze, pale.
margenoot41
Hebr. voor’t aengesichte.
margenoot42
And. van het dack der kamerkens af tot haer (der poorten) dack toe.
margenoot43
D. hy mat, als vele dit hier verstaen, alsoo het gebouw al gemaeckt of gereedt was, siet boven vers 5.
margenoot44
De voorhoven des Heeren, daer in Godts volck sich plach te onthouden, (dieder verscheydene geweest zijn voor desen Tempel, als in’t volgende verhaelt wort,) houden eenige, als eene afbeeldinge van de uytbreydinge der kercke des Nieuwen Testaments in vele particuliere kercken door de gantsche werelt vergadert, doch alle gehoorende tot het lichaem der algemeyne kercke, ende gemeynschap hebbende aen den Heere Christo ende sijne weldaden, door den Tempel afgebeeldt. siet Psal. 87.4, 5, 6. Iesa. 54.2, 3, etc. ende 60.4, etc. ende 62.9. item Psal. 65.5. ende 84.3. ende 100.4, etc.
margenoot45
Hebr. aengesichte: ende soo in’t volgende.
margenoot46
Ofte, daermen aenkomt.
margenoot47
Ofte, [naemlick tot aen] de binnen-poorte.
margenoot48
Verstaet met glas, ofte, enge, naeuwe, (als ofse gesloten waren) doch alsoo, datse innewaert schoon licht gaven, (vergel. 1.Reg. 6. op vers 4) afbeeldende het ware licht, dat de Heere Christus in sijne kercke soude inbrengen door sijn woort ende Geest. Siet Iesa. 42.6, 7. ende 49.6. ende 60.19, 20. Iohan. 1.7, 8. ende 8.12. Apoc. 21.23, 24. etc.
margenoot49
And. galeryen, bogen.
margenoot50
And. [aen] de vensteren nu, etc. ende aen de posten waren palmboomen.
margenoot51
Afbeeldende den geestlick-cierlicken, altoos groenenden, vruchtbaren, ende onverwinnelicken staet der kercke. siet Psal. 92.13. Cant. 7.7, 8. Apoc. 7.9.
margenoot52
Dat sommige noemen, het voorhof der vrouwen.
margenoot53
In mijns vaders huys zijn vele wooningen, seyt de Heere Christus. Ioh. 14.2. ende op aerden beschickt hy den sijnen plaetse, ende berginge tegen onweder, regen, ende der Sonnen hitte. D. bestandigen troost in allen cruyce. Siet Iesa. 4.5, 6. ende 32.2. etc.
margenoot54
Ofte, langs de poorten henen.
margenoot55
Ofte, leege. and. tegen over de lengte vande poorten; [daer was] het leege plaveysel. dit verstaen sommige alsoo, dat dit plaveysel in’t midden verheven ende hooch opgaende was, ende de zijden leech afgaende, om alle onreynicheyt bequaemlick af te spoelen.
margenoot56
Hebr. aengesichte.
margenoot57
Hebr. voor’t aengesichte, ofte (als sommige) tot aen’t aengesichte. D. tot aen’t voorste des binnensten voorhofs.
margenoot58
Hebr. welcker aengesichte was, etc. alsoo vers 22.
margenoot59
Hebr. was, te weten, elck een van dien.
margenoot60
Hebr. vijf ende twintich inde elle.
margenoot61
Hebr. sy gingen, ofte, sy souden opgaen: D. men ginck op, als elders dickwijls. Vergel. ond. vers 38, 41, 42.
margenoot62
Hebr. voor’t aengesichte van dien. alsoo vers 26.
margenoot63
Dat is, gelijck de voorseyde andere maten waren.
margenoot64
Gelijck de andere vensteren waren.
margenoot65
Verst. het tweede, ofte middelste voorhof, tot onderscheyt van het binnenste, ofte derde. vers 44.
margenoot66
D. gelijck d’andere waren: als bov. ende in’t volgende.
margenoot67
Sommige versetten dese woorden, ende lesen vijftich, voor, vijf ellen, aldus: de lengte was vijftich ellen, ende de breette vijf ende twintich ellen, uyt vergel. van versen 21, 25, 33, 36.
margenoot68
Hebr. kamer, deure. D. elck eene.
margenoot69
Hebr. wiesschen, spoelden sy, ofte, souden sy wasschen, vergel. boven vers 22. ende siet Exod. 29.17. Lev. 1.9, 13. ende 8.11, 21. ende 9.14. afbeeldende den H. doop, mitsgaders de geestelicke reyninge ende suyveringe, diese dagelicx alle van nooden hebben, die Godt welbehaechlick sullen dienen. waer van dickwijls inde Schriftuere gesproken wort. siet Act. 22.16. Tit. 3.5. ende 1.Cor. 6.11. 2.Tim. 2.21. Hebr. 10.22, 23. Iac. 4.8. etc.
margenoot70
Siet Gen. 8.20. Lev. 6.9. met d’aenteeck. verst. hier het vleesch, dat geoffert soude worden.
margenoot71
D. het vee, dat tot dese offerhanden gebruyckt wert.
margenoot72
Hebr. sonde: item, schult: als in’t volgende dickwijls. siet Lev. 4. op vers 3. door dit slachten, ende voorts door de offerhanden, aengemerckt in’t gemeyn, wierd afgebeeldt, ten eersten, het eenich slacht ende wel-rieckende soen-offer onses hooge-priesters Iesu Christi, inden H. Euangelio voorgedragen, ende door de H. Sacramenten, specialick het H. avontmael, beteeckent ende verzegelt. 2. het werck des H. kercken diensts, waer door de menschen geestelick Gode als geslacht ende bereydt worden tot een aengenaem offer. 3. de geestlicke slachtinge, doodinge ende cruycinge van ons selven, D. den ouden mensche, ende de danckbaerheyt der geloovigen, die sy selfs, als geestlicke Priesters, ja een Conincklick Priesterdom, haren Salichmaker schuldich zijn, ende opofferen. Siet Psal. 40.7, 8, 9. Iesa. 53.7, 10. Hebr. 10.1, 4, 5. etc. Gal. 3.1. 1.Cor. 11.24, 25. voorts Ies. 66.20. Rom. 15.15, 16. Phil. 2.17. ende Malach. 1.11. ende 3.3, 4. 1.Pet. 2.9. Apo. 1.6. Rom. 6.6. ende 12.1. Colo. 3.5. Hebr. 13.15, 16, etc.
margenoot73
Hebr. schouder: dat oock voor zyde genomen wort. alsoo in’t volgende.
margenoot74
Siet vers 39, 40.
margenoot75
Vergel. boven vers 22, 38.
margenoot76
Vergel. boven vers 22, 38, 41.
margenoot77
Vergel. Psal. 68.14. met d’aent. And. haken, T.w. om de beesten daer aen op te hangen, de huyt af te trecken, om voorts in stucken te houwen, etc.
margenoot78
Ofte, van binnen.
margenoot79
De Leviten, die gestelt waren om Godt in sijn huys met singen ende spelen te loven. Siet 1.Chron. 6.31. ende 16.4. ende 23.5, 30, 31. Door dese ende andere diensten, die in’t volgende, inde beschrijvinge van dit nieuw huys des Heeren, vermeldt worden, wierden afgebeeldt de verscheydene bedieningen, die in de kercke des Nieuwen Testaments souden zijn, als oock in’t gemeyn verscheydene oeffeningen der godtsalicheyt, by de litmaten der kercke, die hare voorgangers ende herders souden assisteren, ende gehoorsaemlick navolgen. Siet Rom. 12.6, 7, 8. 1.Corint. 12.5, etc. Ephes. 4.11, 12. 1.Tim. cap. 3. Tit. capp. 1. ende 2. Ephes. 5.19. Hebr. 13.7, 17. etc.
margenoot80
Verstaet het alderbinnenste ofte derde voorhof, dat aen het voorhuys deses Tempels was.
margenoot81
T.w. kameren.
margenoot82
And. een andere [rijge van kameren] etc.
margenoot83
Hebr. het aengesichte des weechs, etc.
margenoot84
D. kameren, elcke deser kameren, als eenige dit verstaen: alsoo in’t volgende vers vergel. onder 42.1, 4, 5.
margenoot85
Hebr. aengesichte: alsoo in’t volgende vers.
margenoot86
D. den dienst van Godts huys. Vergel. Levit. 8. op vers 35. ende Num. 3. op vers 7. ende onder 44.8, 14, 15. sommige verstaen hier, ende in’t volgende vers, uyt vergelijckinge van onder 44.10, 14. de Leviten, gerekent onder de Priesteren ofte der selver naem, om datse den Priesteren gegeven ende bygevoecht waren tot haer behulp. Siet 1.Chron. 23.27, 28. item Num. 3.6, 7, 8, 9, etc. ende 18.2, 3, 4. ofte, Priesters genoemt, (als oock 2.Reg. 23.9.) om datse te vooren Priesters geweest waren, maer gedegradeert, als van eenige geseyt wort onder 44.12, 13, 14. ’Tschijnt altoos klaer te zijn, dat hier onderscheyt gemaeckt wort tusschen de wacht des huyses, ende de wacht des Altaers, als in’t volgende vers te sien is, gelijck onder 44.14, 15. tusschen de wacht des huyses, ende des heylichdoms.
margenoot87
D. de bedieninge des Brantoffers altaers. waer door sommige (als in’t voorgaende vers) verstaen den dienst der Leviten, dien sy den Priesteren in’t offeren moesten doen by den brandoffer altaer. Doch d’aendachtige leser kan vergelijcken onder 44.15.
margenoot88
Siet van dese breeder ond. 44.15.
margenoot89
Dit naederen ende genaken tot den HEERE (waer van oock in’t volgende dickwijls vermeldt wort) was eene afbeeldinge vande naederinge Iesu Christi onses Middelaers, tot den Vader voor ons, ende voorts vande voorbiddingen der herderen voor hare kudde, ende aller geloovigen (als Geestelicke Priesteren) in’t gemeyn, met hare gebeden ende Godts-diensten, in Christi name. siet Ier. 30. op vers 21. ende Rom. 1.9, 10. Eph. 1.16, 17. Colos. 4.12. Hebr. 13.17. item 10.19, 22, etc.
margenoot90
Brandoffers altaer.
margenoot91
Hebr. voor’t aengesichte.
margenoot92
Dat is, den Tempel, alsoo in’t volgende. Siet cap. 41.1.
margenoot93
Sonder te melden, hoe veel, als boven vers 6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken