Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

Daniel bidt den HEERE om de weder-oprichtinge Ierusalems, vers 1, etc. De Heere verhoort hem, ende onderricht hem, 20. Te gelijcke openbaert hy hem door Gabriel, den tijt van de tseventich weken, aen’t eynde van de welcke, niet alleen den Ioden, maer oock den gantschen menschelicken geslachte, de ware geestelicke verlossinge door Christum den Vorst soude werden aengebracht, 24, etc. oock spreeckt de Engel van de schrickelicke verdervinge, die over het ondanckbare ende halstarrige Ioodsche volck komen soude, 26, 27.

1

IN Ga naar margenoot1 het eerste jaer Darij des soons Ga naar margenoot2 Ahasueros, Ga naar margenoot3 uyt den zade der Meden, Ga naar margenoot4 die Coninck Ga naar margenoot5 gemaeckt was over het Coninckrijcke der Chaldeen:

2

In het eerste jaer sijner regeringe, Ga naar margenoot6 merckte ick Daniel Ga naar margenoot7 in de boecken, dat het getal der jaren, van de welcke het woort des HEEREN Ga naar margenoot8 tot den Prophete Ieremiam geschiet was, Ga naar margenoot9 in’t vervullen der verwoestingen Ierusalems, tseventich jaer was.

3

Ende Ga naar margenoot10 ick stelde mijn aengesichte tot Godt den Heere, [hem] te soecken [met] den gebede, ende smeeckingen, met vasten, ende Ga naar margenoot11 sack, ende assche.

4

Ick badt dan tot den HEERE mijnen Godt, ende Ga naar margenoot12 dede belijdenisse, ende seyde: Ga naar margenoot13 Och Heere, ghy groote ende Ga naar margenoot14 verschrickelicke Godt, Ga naar margenoota die het verbont ende weldadicheyt houdet, dien die Ga naar margenoot15 hem lief hebben, ende sijne geboden houden.

5

Ga naar margenoot16 Ga naar margenootb Wy hebben gesondicht, ende hebben onrecht gedaen, ende godtlooslick gehandelt, ende Ga naar margenoot17 gerebelleert, met af te wijcken van uwe geboden, ende van uwe Ga naar margenoot18 rechten.

6

Ende wy en hebben Ga naar margenoot19 niet gehoort nae uwe dienstknechten de Propheten, die in uwen name spraken tot onse Coningen, onse Vorsten, ende onse Vaders, ende tot allen volcke Ga naar margenoot20 des lants.

7

Ga naar margenoot21 By u, ô Heere, is Ga naar margenoot22 de gerechticheyt, maer Ga naar margenoot23 by ons de beschaemtheyt der aengesichten, gelijck het is te desen dage, by de mannen van Iuda, ende de inwoonderen van Ierusalem, ende geheel Israël, die nae-by, ende die verre zijn, in alle de landen daer ghyse henen gedreven hebt, om hare overtredinge, daer mede sy tegen u overtreden hebben.

8

O Heere, by ons is de beschaemtheyt der aengesichten, by onse Coningen, by onse Vorsten, ende by onse Vaderen: Ga naar margenoot24 om dat wy tegen u gesondicht hebben.

9

Ga naar margenootc By Ga naar margenoot25 den Heere onsen Godt zijn Ga naar margenoot26 de barmherticheden, ende vergevingen, alhoewel wy tegen hem gerebelleert hebben.

10

Ende wy en hebben de stemme des HEEREN onses Godts niet gehoorsaemt, dat wy in sijne wetten wandelen souden: die hy gegeven heeft voor onse aengesichten, Ga naar margenoot27 door de hant sijner knechten de Propheten.

11

Maer geheel Israël Ga naar margenoot28 heeft uwe Wet overtreden, met af te wijcken, dat sy uwe stemme niet en gehoorsaemden; daerom is over ons Ga naar margenoot29 uytgestort dien Ga naar margenootd vloeck, ende dien eedt, Ga naar margenoot30 die geschreven is in de Wet Mose, des knechts Godes, dewijle wy tegen hem gesondicht hebben.

12

Ende hy heeft sijne woorden Ga naar margenoot31 bevesticht, die hy gesproken heeft tegen ons, ende tegen onse Richters, Ga naar margenoot32 die ons richteden, brengende over ons Ga naar margenoot33 een groot quaet, ’t welck niet geschiet en is onder den gantschen hemel, gelijck aen Ierusalem geschiet is.

13

Gelijck als Ga naar margenoot34 in de Wet Mose geschreven is, [alsoo] is al dat quaet over ons gekomen: ende wy en smeeckten het aengesichte des HEEREN onses Godts niet, afkeerende van onse ongerechticheden, ende verstandelick acht gevende Ga naar margenoot35 op uwe waerheyt.

14

Ga naar margenoot36 Daerom heeft de HEERE over Ga naar margenoot37 het quade gewaeckt, ende hy heeft het over ons gebracht: want de HEERE onse Godt is rechtveerdich in alle sijne wercken die hy gedaen heeft, dewijle wy sijne stemme niet en gehoorsaemden.

15

Ga naar margenoote Ende nu, O Heere onse Godt, Ga naar margenootf Ga naar margenoot38 die ghy u volck uyt Egyptenlant uytgevoert hebt, met eene stercke hant, ende Ga naar margenoot39 hebt u eenen name gemaeckt, gelijck hy is te desen dage: Ga naar margenoot40 wy hebben gesondicht, wy zijn godtloos geweest.

[Folio 104r]
[fol. 104r]

16

O Heere, Ga naar margenoot41 nae alle uwe gerechticheden, Ga naar margenoot42 laet doch uwen toorne ende uwe grimmicheyt afgekeert worden van Ga naar margenoot43 uwe Stadt Ierusalem Ga naar margenoot44 uwen heyligen berch: want om onser sonden wille, ende om onser Vaderen ongerchticheden, zijn Ierusalem ende u volck tot versmaetheyt Ga naar margenoot45 by alle die rontom ons zijn.

17

Ende nu, ô onse Godt, hoort nae Ga naar margenoot46 het gebedt uwes knechts, ende nae sijne smeeckingen, ende doet u aengesichte Ga naar margenoot47 lichten Ga naar margenoot48 over u heylichdom, dat verwoest is: Ga naar margenoot49 om des Heeren wille.

18

Ga naar margenoot50 Neycht uw’ oore, mijn Godt, ende hoort, doet uwe oogen op, ende siet Ga naar margenoot51 onse verwoestingen, ende de Stadt Ga naar margenoot52 die nae uwen name genoemt is: want Ga naar margenoot53 wy en werpen onse smeeckingen voor u aengesicht niet neder, Ga naar margenoot54 op onse gerechticheden, maer op uwe barmherticheden, die groot zijn.

19

O Heere hoort, ô Heere vergeeft, ô Heere merckt op, ende doet’et, en vertreckt het niet; Om uwes selfs wille, ô mijn Godt: Want Ga naar margenoot55 uwe Stadt, ende u volck, is nae uwen name genoemt.

20

Als ick noch sprack, ende badt, ende beleedt mijne sonde, ende de sonde mijnes volcks van Israël, ende mijne smeeckinge Ga naar margenoot56 nederwierp voor het aengesichte des HEEREN mijnes Godts, Ga naar margenoot57 om des heyligen berchs wille mijnes Godts:

21

Als ick noch sprack in den gebede: so quam Ga naar margenoot58 de Man Ga naar margenoot59 Gabriel, dien ick Ga naar margenoot60 in den beginne, in een gesichte gesien hadde, Ga naar margenoot61 snellick gevlogen, Ga naar margenoot62 my aenrakende ontrent den tijt Ga naar margenoot63 des avont-offers.

22

Ende hy onderrichtede [my], ende sprack met my, ende seyde, Daniel, nu ben ick Ga naar margenoot64 uytgegaen, om u Ga naar margenoot65 den sin te doen verstaen.

23

Ga naar margenoot66 In den beginne uwer smeeckingen is Ga naar margenoot67 het woort uytgegaen, ende ick ben gekomen, om [u dat] te kennen te geven, want ghy zijt Ga naar margenoot68 een seer gewenscht [man]: verstaet dan Ga naar margenoot69 dit woort, ende Ga naar margenoot70 merckt op dit gesichte.

24

Ga naar margenoot71 Tseventich Ga naar margenoot72 weken Ga naar margenoot73 zijn bestemt Ga naar margenoot74 over u volck, ende over uwe heylige Stadt, Ga naar margenoot75 om de overtredinge te sluyten, ende Ga naar margenoot76 om de sonden te versegelen, ende Ga naar margenoot77 om de ongerechticheyt te versoenen, ende Ga naar margenoot78 om eene eeuwige gerechticheyt aen te brengen, ende om het gesichte, ende Ga naar margenoot79 den Prophete te versegelen, ende om Ga naar margenoot80 de heylicheyt der heylicheden Ga naar margenoot81 te salven.

25

Ga naar margenoot82 Weet dan, ende verstaet: Ga naar margenoot83 Van den uytganck des woorts, om te doen weder-keeren, ende om Ierusalem te bouwen, tot op Ga naar margenoot84 Messiam Ga naar margenoot85 den Vorst, zijn seven weken, ende twee-en-tsestich weken: Ga naar margenoot86 de straten, ende de grachten sullen wederom gebouwt worden, doch Ga naar margenoot87 in benautheyt der tijden.

26

Ende Ga naar margenoot88 na die twee-en-sestich weken, sal de Messias Ga naar margenoot89 uytgeroeyt worden, Ga naar margenoot90 maer ’t en sal niet voor hem-selven zijn: ende Ga naar margenoot91 een volck des Vorsten, ’t welck komen sal, sal de Stadt ende het Heylichdom verderven, ende Ga naar margenoot92 sijn eynde sal zijn met eenen over-stroomenden vloet, ende tot het eynde toe salder crijch zijn, [ende] Ga naar margenoot93 vastelick-beslotene verwoestingen.

27

Ende hy sal Ga naar margenoot94 velen het verbont verstercken Ga naar margenoot95 een weke: ende Ga naar margenoot96 [in] de helft der weke, sal hy het slacht-offer, ende het spijs-offer Ga naar margenoot97 doen ophouden, ende Ga naar margenoot98 Ga naar margenootg over den grouwelicken Ga naar margenoot99 vleugel sal een verwoester zijn, oock Ga naar margenoot100 tot de voleyndinge toe, Ga naar margenoot101 die vastelick besloten zijnde sal uytgestort worden over den verwoesteden.

margenoot1
Siet bov. cap. 6. op vers 1.
margenoot2
Verscheydene Coningen der Persen hebben desen name gehadt.
margenoot3
Dat is, uyt het geslachte, uyt de Natie der Meden. Dit wort hier bygevoegt tot onderscheyt van Darius den Coninck in Persen, in wiens tweede jaer de Tempel is volbouwt geworden, Ezr. 4.24.
margenoot4
Of, In ’twelcke, T.w. jaer, hy Coninck geworden was.
margenoot5
Siet bov. cap. 6. op. vers 1.
margenoot6
Of, Verstont ick Daniel, uyt, etc.
margenoot7
T.w. in de schriften des Propheten Ieremiae. Of wel Daniel sulck een wijs ende treffelick Prophete was, so en heeft hy evenwel niet nagelaten de heylige Schrift te lesen, gelijck de geest-drijvers, ende verachters van Godts woort het selve nalaten.
margenoot8
Siet Ier. 25.11, 12. ende 27.7. ende 29.10.
margenoot9
Dat is, dat wanneer de verwoestinge Ierusalems een eynde soude nemen, tseventich jaer was.
margenoot10
Hebr. ick gaf mijn aengesichte.
margenoot11
Dat is, in een sack-kleedt, ende in der assche.
margenoot12
T.w. van mijne eygene sonden ende van de sonden mijnes volcks, ond. vers 20.
margenoot13
Vergel. dit gebedt met het gebedt Nehem. cap. 1.5. ende 9.32.
margenoot14
T.w. den godtloosen.
margenoota
Deut. 7.9.
margenoot15
Veranderinge van persoone, voor, die u liefhebben, ende uwe geboden houden.
margenoot16
Siet meer der gelijcke belijdenissen, Psal. 10. op vers 6.
margenootb
Ies. 64.5, 6,7. ende Psal. 106.6.
margenoot17
Van trap tot trap opklimmende, ende niet rustende tot dat wy tot den hoochsten trap der sonden gecomen waren.
margenoot18
Verstaet hier, ende elders meer, door rechten, of oordeelen, die wetten daer mede een yder gegeven wort dat hem toekomt, ende het gelijcke van het ongelijcke onderscheyden wort.
margenoot19
D. niet gehoorsaemt.
margenoot20
T.w. des Ioodschen lants.
margenoot21
D. aen uwe zijde, u komt de lof der gerechticheyt toe. ofte, uwe is, etc.
margenoot22
Siet Deut. cap. 6. op vers 25.
margenoot23
Met dese woorden bekent de Prophete, dat de oordeelen Godes over sijn volck rechtveerdich zijn. Vergel. Ierem. cap. 7.19.
margenoot24
Of, die wy tegen u gesondicht hebben.
margenootc
Psal. 130.3, 7. Thren. 3.22.
margenoot25
D. Aen des Heeren barmherticheyt ende genadige vergevinge alleen, hangt t’eenemael alle onse behoudenisse; want by ons en is niet dan oorsake van verdervinge te vinden.
margenoot26
Hy gebruyckt dese woorden in het veel-voudich getal, om te beteeckenen de menich-vuldige genaden des Heeren in het vergeven der veelvuldiger sonden.
margenoot27
Dat is, door den dienst sijner dienstknechten.
margenoot28
Hebr. hebben overtreden, siende op den sin.
margenoot29
Of, gedrupt.
margenootd
Levit. 26.14, etc. Deut. 27.15, etc. ende 28.15, etc. ende 29.20, ende 30.17, etc. ende 31.17, etc. ende 32.19, etc. Thren. 2.17.
margenoot30
Siet Levit. 26, 14, etc. Deut. 27, 15, etc. ende 28.15, etc. ende 29.20. ende 30.17, etc. ende 31.17, 18. ende 32, 19. etc. Thren. 2.17.
margenoot31
Hebr. verweckt, of, doen opstaen.
margenoot32
D. die ons regeerden.
margenoot33
T.w. het quaet der straffe, Dat is, een groot ongeluck, ’twelck inde Claechliederen Ieremiae in’t breede verhaelt wort, siet aldaer cap. 1.12. ende 2.13, etc.
margenoot34
Siet bov. vers 11.
margenoot35
D. op de sekerheyt uwer dreygementen.
margenoot36
Of, daerom is de HEERE wacker geweest met dit quaet. De sin is, Hy heeft doen blijcken, dat hy niet en sliep, noch sijne dreygementen niet vergeten en hadde. Terwijlen de sondaren in hare sonden gerustelick slapen, so waeckt de Heere al vast over hare straffe. Het Hebr. woort en beteeckent niet alleen waken, maer oock vervroegen, verwackeren, verhaesten, als Ierem. 1.12. Siet de aenteeck. aldaer.
margenoot37
Siet vers 33.
margenoote
Psal. 105.7. ende 106.47.
margenootf
Exod. 32.11.
margenoot38
Tot dien eynde heeft Godt de kinderen Israels verlost uyt Egypten-lant, om haer daer door van sijnen’t wege te versekeren, dat hy haer Godt woude zijn, ende blijven. Siet Levit. cap. 22.33. Psal. 81.11. Iesa. 63.10. Daerom en ist geen wonder, dat de geloovige so menich-mael Gode dese sijne weldaet voor-houden, soo om haer geloove te stercken, als om den Heere te bewegen, aen sijne oude barmherticheyt te gedencken. Siet Exod. 32.11. Nehem. 1.10. ende cap. 9.10. Psal. 77.8.
margenoot39
De sin is, Ghy hebt ons verlost ende beschermt om uwes naems wille, om uwe macht bekent te maken, Psal. 106.8. Wendt derhalven uw’ toornich gemoet van ons, op dat uwe eere niet gequetst en worde. Siet Exod. 32.12. Psal. 115.1.
margenoot40
Dit en moetmen soo niet verstaen, als of Godt onse gebeden verhoorde, ende ons wel dede, om dat wy gesondicht hebben, ende godtloos geweest zijn, want daerom is Godt op ons vertoornt, ende daerom straft hy ons: Maer alsdan verhoort hy onse gebeden, als wy onse sonden belijden, ende onse onweerdicheyt bekennen. Vergel. Psal. 25.11. ende 106. vers 4, 5, 6.
margenoot41
De sin is, Heere, dat ghy uwe dreygementen hebt waer-gemaeckt, ons verlatende, ende onse vyanden sterckte tegen ons gevende, etc. dat is alles geschiet nae uwe gerechticheyt, want wy hebben’t met onse sonden duysentmael over verdient: Maer Heere, en vergeet oock dat deel uwer gerechticheden niet, waer door ghy allen boetveerdigen houdt ’t gene ghy haer uyt genade belooft hebt. Gelijck Godt maer een en is, also en isser oock maer eene gerechticheyt of rechtveerdicheyt in Godt, maer daer zijn velerley betooningen der selver: ende onder anderen betoont hy de selve, wanneer hy den boetveerdigen houdt ’t gene hy haer uyt genaden belooft heeft. Vergel. Neh. cap. 1. vers 8, 9. ende cap. 9. vers 8. Psal. 51.16.
margenoot42
D. laet doch ophouden die sware straffen, die ghy rechtveerdichlick over Ierusalem ende ’t gantsche Ioodsche volck hebt uytgestort, om hare sonden te straffen. Siet Mich. 7.9. Apoc. 15.7. And. uwen toorn ende uwe grimmicheyt wende sich af van, etc.
margenoot43
Als of hy seyde, Dit is uwe Stadt die ghy u verkoren hebt uyt alle de Steden des gantschen aertbodems, wendt derhalven uwen toorn van de selve af.
margenoot44
Hebr. den berch uwer heylicheyt. siet Psal. 2. op vers 6.
margenoot45
Hebr. by alle onse rontommicheden, D. by alle die rontom ons gelegen zijn. Vergel. Thren. cap. 1.8. etc. ende cap. 2.15, 16. ende cap. 3. vers 14. ende Ps. 44. versen 14, 15, 16, 17. ende Psal. 89. versen 42, 51. ende Psal. 79.4.
margenoot46
D. nae mijn gebedt, die uw’ knecht ben.
margenoot47
D. aenschouwt u heylichdom met een vriendelick ende gunstich gelaet. Van dese maniere van spreken, siet Num. 6. op vers 25.
margenoot48
D. over uwen Tempel, of veel meer, over de binnenste plaetse des Tempels, daer Godt op de Arke, of Cherubim sat.
margenoot49
D. doet het niet om onse weerdicheyt, maer om des Heeren Christi wille. Alsoo stater Ies. 10.27. Het jock sal afgescheurt worden, om des Gesalfden, of, om des Messiae wille: Ende Psal. 80.16. Om des Soons wille, ende oock Psal. 84.10.
margenoot50
Vergel. de woorden die de Coninck Hizkia gebruyckt, Iesa. 37.17.
margenoot51
D. hoe jammerlick wy verwoest zijn.
margenoot52
D. die de stadt des Heeren genoemt wort. siet Deut. 28. op vers 10. ende Amos 9.12. 1.Reg. 14. vers 21. Hebr. over welcke uwen name is (ofte wort) aengeroepen, ofte, uytgeroepen.
margenoot53
Siet van dese maniere van spreken, Ier. 36. op vers 7. ende Psal. 141.2.
margenoot54
D. steunende op onse rechtveerdige daden, ofte wercken. ofte, van wegen.
margenoot55
Siet bov. vers 18.
margenoot56
Als bov. vers 18.
margenoot57
Hebr. over, of, voor den berch der heylicheyt mijnes Godts, D. op dat Godes kercke in haren voorigen stant mochte herstelt worden.
margenoot58
Siet bov. cap. 8. op vers 15.
margenoot59
Siet van den name ende persoon deses Engels bov. cap. 8. op vers 16.
margenoot60
Of, te vooren, of, in’t eerste. T.w. in het gesichte van den Ram met twee hoornen, ende van den Bock, Dan. cap. 8.
margenoot61
Hebr. met vermoeytheyt: Niet dat de Engelen kunnen vermoeyt of moede worden, maer ’twort soo geseyt, om uyt te drucken sulck eene snellicheyt, als, nae ons begrijp, vermoeytheyt moet veroorsaken. And. in de vlucht.
margenoot62
By dit aenraken, of aenroepen des Engels heeft Godt den prophete gesterckt, siet ond. cap. 10.19.
margenoot63
D. in het laetste vierendeel van den dach, ter welcker ure het avont-offer pleecht geoffert te worden, doe de Tempel, ende Ioodsche Godts-dienst noch in wesen waren. Siet Exod. 29.39, 41. Num. 24.4. Te deser tijdt badt oock Elias, 1.Reg. 18.36. etc. siet oock Act. 3.1. Hier uyt nemen sommige af dat Daniel hier geopenbaert is, in wat tijt des daechs Christus hem selven voor onse sonden soude opofferen.
margenoot64
T.w. uyt den hemel, van Godt gesonden zijnde.
margenoot65
Hebr. het verstant. Namelick, om u te onderrichten van de wederopbouwinge der Stadt van Ierusalem, ende de herstellinge van den staet des Ioodschen volcks.
margenoot66
D. van dier tijt af, dat ghy hebt begost te bidden voor de verlossinge Israels, hebbe ick bevel ontfangen van u te antwoorden.
margenoot67
D. het bevel.
margenoot68
Hebr. begeerten, D. een man der begeerten. siet ond. 10.11. D. een man diemen seer begeert, een man Gode ende den menschen aengenaem, alsoo stater Dan. 10. vers 3. broot der begeerten, ende vaten der begeerten, 2.Chron. 20.25. ende kleederen der begeerten, Genes. 27. op vers 15. Sommige meynen, dat Daniel genoemt wort een man der begeerten, om dat hy meer dan oyt eenich man begeert ende gewenscht heeft de verlossinge sijnes volcks, weder-op-bouwinge des Tempels, ende des Godts-diensts, gelijck sulcks af te nemen is uyt sijn gebedt, ende sijn vasten, cap. 10.
margenoot69
Ofte, dese sake.
margenoot70
Of, leert dit gesichte, D. dese Prophetye, die ick u sal te kennen geven, wel te dege verstaen.
margenoot71
Daniel en hadde maer gebeden om de verlossinge sijnes volcks uyt Babel, de Heere geeft hem dat niet alleen, maer oneyndelick meer, want hy openbaert hem daer en boven den tijdt wanneer niet alleen de Ioden, maer oock sijn gantsche volck uyt de macht des Duyvels, ende der eeuwiger verdoemenisse, door den Messiam soude verlost worden.
margenoot72
Verstaet hier jaerweken, gelijck Lev. 25.8. elcke weke van seven jaren, t’samen makende 490 jaren: Waer nu dese 490 jaren beginnen, ende waer sy eyndigen, daer van is verscheyden gevoelen. sommige beginnense van het eerste jaer der Monarchye Cyri, ende eyndigense in den doot Christi: het welcke wel de eenvoudichste meyninge schijnt te zijn, uyt Ies. 44.28. ende 45.13. item 2.Chron. 36.22, 23. Ezr. 1.1. etc. doch andere beginnense van het sevende jaer Artaxerxis Longimani, ende eyndigense oock in de doot Christi. andere beginnense van het tweede jaer Darij Nothi, ende eyndigense inde verstooringe Ierusalems door Titum. van welcks alles de verstandige leser sal mogen oordeelen.
margenoot73
T.w. van Godt. Hebr. zijn afgehouwen, of, afgesneden, D. bescheyden, besloten.
margenoot74
Welcke geduerende, uwen volcke, ende uwe heylige stadt, sal over-komen ’tgene dat ick u stracks sal openbaren.
margenoot75
Of, om op te sluyten, of, om te bedwingen de overtredinge. And. dat hy (T.w. Christus) de overtredinge besluyt. Dat is, dat hy voor de sonden des volcks genoech doe, op dat de selve, als in eenen karcker besloten worden, datse niet meer voor Godes aengesichte en komen.
margenoot76
D. om te bedecken de sonden der uytverkorenen, datse voor het aengesichte Godes niet en comen. Dit heeft Christus door sijne doot te wege gebracht. And. om de sonden te verdelgen.
margenoot77
T.w. door de offerhande Christi aen het cruyce.
margenoot78
Hebr. eene gerechticheyt der eeuwicheden, door de welcke alleene, die oyt gerechtveerdicht zijn ende rechtveerdich sullen worden, moeten gerechtveerdicht worden voor Godt. Hebr. 9.12. Dese gerechticheyt is gelegen in de vergevinge der sonden, ende toerekeninge der gerechticheyt Iesu Christi.
margenoot79
Dat is, de Prophetye: T.w. de Prophetyen der Propheten van Christi lijden, ende de heerlickheyt daer op volgende. 1.Pet. 1.11. welcke Godt den Propheten door gesichten heeft geopenbaert.
margenoot80
Dat is, den Heere Christum, die daer is het waerachtige heylige der heyligen, om dat in hem alle de schatten van heylicheyt, rechtveerdicheyt, ende oock van wijsheyt ende kennisse Godes verborgen zijn, ons te goede: Ende dat hy is de ware Arke des verbonts, door den welcken Godt de woorden des levens tot de werelt spreeckt: De rechte Genaden-stoel, door welcken wy de versoeninge hebben, etc.
margenoot81
Te weten, met den H. Geest, Dat is, als in te wyen, ende te bereyden tot sijn salich-makende ampt.
margenoot82
Onse Heere Iesus Christus doet even dese selve vermaninge, aengaende dese Prophetye, Mat. 24.15.
margenoot83
D. van dier tijdt af, datter een bevel sal uytgaen datmen het volck, (T.w. het Ioodsche volck) wederbrengen, D. los laten sal uyt de Babylonische gevanckenisse, ende ’tselve Ierusalem herbouwen sal. Verstaet hier door het woort, het bevel, als vers 23. T.w. het bevel Cyri, nae sommiger gevoelen. Siet 2.Chron. 36. vers 22.23. ende Ezr. 1.1. ende bov. de aenteeck. vers 24. van het begin der 70 weken. Anders, om weder te brengen. D. om weder ter hant te stellen, T.w. de vaten des Tempels, die uyt den Tempel nae Babel gevoert waren. And. om te herstellen, namelick den staet der kercke, ende der politye.
margenoot84
D. tot op Christum, het Hebr. woort Messias, (’twelck even het selve, dat Christus beteeckent, namelick eenen gesalfden) staet oock Ioh. 1.42. ende 4.25.
margenoot85
Of, leydsman, als Ies. 55.4. of hertoge, als 2.Sam. 7.8. ende 2.Reg. 20.5.
margenoot86
Hebr. de strate ende de gracht, and. uytgehouwene gracht, verstaet dit van de Stadts-grachten.
margenoot87
Want al wat onder Ezra aen de mueren gebouwt was, dat wert korts door de vyanden der Ioden, weder om verre geworpen, ende de poorten met vyere verbrandt: Ende onder Nehemia moesten sy bouwen met de truffel in d’eene ende ’tgeweer in d’ander hant, Neh. 4.17. daerom de Ioden haer soo seer haesteden, dat sy’t gebouw des muers vol-trocken in twee en vijftich dagen.
margenoot88
Namelick, na de negen en tsestichste weke, want de seven voorgenoemde weken moeten by dese twee en sestich weken bygevoecht worden.
margenoot89
Het Hebr. woort beteeckent somtijts soo veel, als eenen misdader van het leven brengen. Siet Levit. 17. op vers 4.
margenoot90
D. niet tot sijnen profijte, maer tot profijt van sijne uytverkorenen, of, niet om sijner sonden wille. And. Doch hy en sal geen [schult] hebben, of, maer sonder sijne [misdaet.] of, sonder eenige [schult.] And. Ende en sal geenen [hulper] hebben. Siet cap. 11.45. And. Ende niet meer zijn, T.w. onder de menschen, opgenomen zijnde ter rechterhant des Vaders. Vergel. Genes. 5.24.
margenoot91
D. het heyr-leger der Romeynen.
margenoot92
T.w. het eynde, ’twelck de Roomsche Vorst den Ioodschen volcke sal aenbrengen. ofte, het laetste dat hy het Ioodsche volck sal aendoen.
margenoot93
De sin is, Sy zijn vastelick besloten, ende de tijt preciselick bestemt, wanneer sy comen, ende wanneer sy ophouden sullen. Sommige verstaen dit aldus: Tot dat Godes oorloge tegen sijn volck een eynde hebbe, zijn de verwoestingen preciselick bestemt.
margenoot94
Of, voortreffelicken. T.w. den uytvercorenen ende geloovigen.
margenoot95
D. seven jaren, in’t midden van de welcke de Heere Christus is gedoodt, ende in den overigen tijt hebben de Apostelen de Ioden met den Euangelio Christi bedient.
margenoot96
T.w. in het midden der selver seventichste weke.
margenoot97
T.w. door sijne doot, die een offerhande ende slacht-offer is, waer door alle heylige in der eeuwicheyt geheylicht worden, voor de welcke alle de Levitische offerhanden verdwenen zijn, gelijck de schaduwe voor de sonne, want hoe-wel sy noch een weynich tijts na de hemelvaert Christi geduert hebben, so heeft nochtans met de doot Christi, stracx alle hare wettelickheyt ende nutticheyt opgehouden.
margenoot98
Hebr. over den vleugel der verfoeyselen, of verfoeyingen. Verstaet, het verfoeyelicke heydensche Rooms crijchs-volck: (Matth. 24.15.) over het welcke een crijchs-overste sal zijn die dese verwoestinge sal aenrichten nae Godes rechtveerdich oordeel.
margenootg
Matt. 24.15. Marc. 13.14. Luc. 21.20.
margenoot99
Of, benden. Siet Ezech. cap. 12. op vers 14.
margenoot100
Siet Ier. cap. 4. de aenteeck. op vers 27.
margenoot101
Siet Iesa. cap. 28. op vers 22.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken