Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

De verlossinge van Godes volck, vers 1, etc. hoe lange de swaricheden noch duren souden, 4. Daniel begeert dit te weten, 6. De Engel geeft het hem te kennen, 7. Maer hy en verstont het niet, 8. hem wort bevolen sich gerust te houden, 13.

1

ENde Ga naar margenoot1 te dier tijt sal Ga naar margenoot2 Michaël Ga naar margenoot3 opstaen, die groote Vorst, die Ga naar margenoot4 voor de kinderen uwes volcks staet: als het [sulck] een tijt der benautheyt zijn sal, alsser niet geweest en is, sint datter een volck geweest is, tot op dien selven tijt toe: ende te dier tijt sal u volck Ga naar margenoot5 verlost worden, al die gevonden wort Ga naar margenoot6 geschreven te zijn in het Boeck.

2

Ende Ga naar margenoot7 vele van die, die Ga naar margenoot8 in het stof der aerden Ga naar margenoot9 slapen, sullen ontwaken, Ga naar margenoota dese ten eeuwigen leven, ende gene tot versmaetheden, [ende] tot eeuwige Ga naar margenoot10 afgrijsinge.

3

Ga naar margenoot11 De Leeraers nu, sullen Ga naar margenoot12 Ga naar margenootb blincken, als de glans Ga naar margenoot13 des Uytspansels, ende dieder vele Ga naar margenoot14 rechtveerdigen, gelijck de sterren, Ga naar margenoot15 altoos ende eeuwichlick.

4

Ende ghy Daniel, Ga naar margenoot16 sluyt dese woorden toe, ende versegelt dit Boeck, tot Ga naar margenoot17 den tijt des eyndes: vele sullen’t Ga naar margenoot18 naespeuren, ende de wetenschap sal vermenichvuldicht worden.

5

Ende ick Daniel sach, ende siet, daer stonden Ga naar margenoot19 twee andere: d’een aen dese zijde van den Ga naar margenoot20 oever der riviere, ende d’ander aen gene zijde van den Ga naar margenoot20 oever der Ga naar margenoot21 riviere.

6

Ende Ga naar margenoot22 hy seyde tot den Ga naar margenoot23 man Ga naar margenootc becleedt met linnen, Ga naar margenoot24 die boven op het water der riviere was, Tot hoe lange sal’t zijn, Ga naar margenoot25 datter een eynde van dese wonderen sal wesen?

7

Ende Ga naar margenootd ick hoorde dien man becleedt met linnen, die boven op het water van de riviere was, ende hy hief sijne rechter, ende sijne slincker hant op nae den hemel, ende swoer by dien, die eeuwichlick leeft, dat Ga naar margenoot26 na eenen bestemden tijt, bestemde tijden, ende Ga naar margenoot27 een helft, ende als Ga naar margenoot28 hy sal voleyndt hebben Ga naar margenoot29 te verstroyen Ga naar margenoot30 de hant des heyligen volcks, alle dese dingen voleyndt sullen worden.

8

Dit hoorde ick, doch Ga naar margenoot31 ick en verstont het niet: ende ick seyde, Ga naar margenoot32 Mijn Heere, wat sal Ga naar margenoot33 het eynde zijn van dese [dingen]?

9

Ende hy seyde, Gaet henen Daniel, want Ga naar margenoot34 dese woorden zijn toegesloten ende versegelt, Ga naar margenoot35 tot den tijt des eyndes.

10

Ga naar margenoot36 Vele sullender Ga naar margenoot37 gereynicht, ende wit gemaeckt, ende geloutert worden: Ga naar margenoot38 doch de godtloose sullen godtlooslick handelen, ende geene van de godtloose en sullen’t verstaen, maer de Ga naar margenoot39 verstandige sullen’t verstaen.

11

Ende van dier tijt af, dat Ga naar margenoot40 het gedurich [offer] sal wech-genomen, ende de verwoestende grouwel sal Ga naar margenoot41 gestelt zijn, Ga naar margenoot42 sullen zijn duysent, twee hondert, ende ’t negentich dagen.

12

Wel gelucksalich is hy, die verwacht ende Ga naar margenoot43 raeckt tot duysent, drie hondert, ende vijf-en-dertich dagen.

13

Maer ghy, gaet henen Ga naar margenoot44 tot het eynde, want ghy sult Ga naar margenoot45 rusten, ende Ga naar margenoot46 sult opstaen Ga naar margenoot47 in u lot, Ga naar margenoot48 in’t eynde der dagen.

FINIS

margenoot1
Te weten, als Antiochus de Ioden (ende de Antichrist de kercke des Nieuwen Testaments) op het heftichste sal quellen ende bestrijden.
margenoot2
Siet bov. 10. op vers 13.
margenoot3
Of, hem op maken, om sijne kercke te verlossen, eerst van de vervolgingen Antiochi, ende ten laetsten oock vande vervolgingen des Antichrists.
margenoot4
Dat is, die voor de kercke Godts staet, deselve beschuttende ende beschermende tegen alle hare vyanden.
margenoot5
D. beginnen verlost te worden, ende de salicheyt ende het heyl Godes sal aenkomen, ende eyndelick meer ende meer vervult worden, door den Heere Christum, tot de opstandinge der dooden toe.
margenoot6
D. die in den onveranderlicken raet Godes bestemt is, om deser verlossinge deelachtich te wesen: Het is een maniere van spreken, genomen van de menschen, onder de welcke het gebruyckelick is, dat de gene die in een stadt het burger-recht ontfangen, hare namen in een boeck opgeteeckent worden. siet Exod. 32. op vers 32. ende Ps. 69. op vers 29. ende Eze. 13. op vers 9.
margenoot7
D. de veelheyt, ofte, alle, gedeelt in twee hoopen, zijnde in beyde hoopen vele, als in’t volgende verklaert wort. dit moet men verstaen van de algemeyne opstandinge der dooden ten jongsten dage.
margenoot8
Hebr. in den aerdbodem des stofs.
margenoot9
T.w. den slaep des doots, Siet 1.Thess. 4.16.
margenoota
Matt. 25.45. Ioh. 5.29.
margenoot10
Of, walginge, of verfoeyinge, Siet Ies. cap. 66. de aenteeck. op vers 24.
margenoot11
Of, de onderwijsers, de verstandige, de kloeck-makers, siet bov. cap. 11. vers 33.
margenoot12
Of, glinzeren.
margenootb
Matth. 13.43.
margenoot13
D. des hemels, des firmaments, der sterren des hemels. Siet Gen. cap. 1. op vers 6.
margenoot14
Of, rechtveerdich maken, Te weten, door hare leere ende onderwijsinge. Siet de aenteeck. Ezech. 3. op vers 18.
margenoot15
Dit voecht de Engel hier by tot troost der godtsaligen, die hier op aerden veel kruys ende vervolginge onderworpen zijn.
margenoot16
Siet bov. cap. 8. op vers 26.
margenoot17
Hebr. tot den tijdt van’t eynde, als vers 9. D. tot dat de tijdt sal gekomen sijn, in welcken het Godt sal believen dit volkomender te openbaren.
margenoot18
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick omloopen, omtrecken, heen ende weder loopen, om yets neerstelick te ondersoecken ende uyt te vinden. Siet Iob cap. 1. op vers 7. Als of de Engel seyde, alhoewel datter nu weynige zijn, die begeerich zijn om te weten den toekomenden staet der kercke, so sal dan noch de tijt komen, datter vele sullen pogen nae de kennisse deser heyliger dingen, ende sullen oock in kennisse toenemen.
margenoot19
T.w. Engelen, die begeerich zijn sulcke dingen in te sien, 1.Pet. 1.12. Dese twee Engelen, waren andere, dan dien Engel, die tot noch toe met Daniel gesproken heeft, oock andre dan van den welcken boven cap. 10.5. gesproken is.
margenoot20
Hebr. lippe.
margenoot20
Hebr. lippe.
margenoot21
T.w. der riviere Hiddekel, siet bov. cap. 10. vers 4.
margenoot22
Te weten een van haer, of, sy beyde, d’een voor, d’ander na.
margenoot23
Siet boven cap. 10.5.
margenootc
Dan. 10,5.
margenoot24
D. die gewelt heeft over alle heydenen, want door wateren worden dickwils volckeren beteeckent in de Heylige Schrift.
margenoot25
Wanneer sullen dan dese dingen, welcke in ons verstant wonderlick zijn, een eynde nemen?
margenootd
Apoc. 10. vers 5, 6.
margenoot26
Siet Dan. cap. 7. de aenteeck. op vers 25.
margenoot27
Of, een deel. Te weten, des bestemden tijts.
margenoot28
T.w. Godt de Heere.
margenoot29
D. sijn volck ende kercke soo vernedert ende verswackt sal hebben, dat sy sal schijnen schier geheelick t’onder gebracht te zijn.
margenoot30
D. alle macht ende vermogen des volcx. Vergel. Deut. 32.36. Andre verstaen hier door de hant, die hant door de welcke het heylige volck was gedruckt geworden, namelick, de macht Antiochi Epiphanis, sijnes krijchs-volcks, ende sijner nakomelingen, Dat alsdan die groote vervolgingen op het hoochste gekomen souden zijn. Vergel Dan. 7.26. ende dat sich Godt opmaken soude, om sijn volck te verlossen. Siet bov. vers 1. Vergel. Dan. 7.26.
margenoot31
T.w. wat dat te seggen was, een bestemde tijt, bestemde tijden, ende een helft, etc.
margenoot32
Aldus noemt hy Christum, met den welcken hy sprak.
margenoot33
Hebr. het laetste. Daniel begeert duydelick den tijdt te mogen weten, wanneer de kercke Godes van die sware vervolginge soude verlost, ende de ware godts-dienst soude her-stelt worden.
margenoot34
Vergel. bov. 8. op vers 26.
margenoot35
Dan sal dese gantsche Prophetie open ende klaer wesen, maer voor dien tijdt en kan de rechte meeninge daer van niet vastelick noch sekerlick in alle hare deelen geweten worden.
margenoot36
Een weder-halinge van de voor-segginge der elenden die de kercke Godes souden overkomen. Siet Dan. cap. 11. vers 35.
margenoot37
Of, gesuyvert worden. Onse Heere Christus gebruyckt hier drye woorden by gelijckenisse, het eerste is genomen van de suyveringe des coorns, Gelijck het koorn met den wan van het kaf gesuyvert wort, alsoo de geloovige met den wan der vervolginge: Het tweede woort is genomen van de Vollers, die het laken schoon en wit vollen: De derde gelijckenisse is genomen van de Gout-smeden, die het gout ende silver in haren smeltoven louteren, het schuym uytsuyverende. Siet Dan. cap. 11. vers 35.
margenoot38
De sin is, De godtloose sullen afwijcken ende voort-varen in hare godtloosheyt, ende en sullen dese verborgentheden niet verstaen, hoe dickwils ende hoe duydelick dat haer de selve sullen mogen uytgeleyt worden. Vergel. Apoc. cap. 22. vers 11.
margenoot39
Of, de leeraers, als bov. cap. 11. op vers 3.
margenoot40
Siet Dan. cap. 11. op vers 31.
margenoot41
Siet hier van oock, Dan. cap. 11. op vers 31.
margenoot42
Dat zijn drye jaer, seven maenden, ende dertien dagen, indienmen dit op de vervolginge Antiochi Epiphanis duyt, ende natuerlicke, of gewoonlicke dagen hier verstaet. Doch eenige onder de geleerde nemen dese dagen voor jaer-dagen.
margenoot43
Of, reyckt, bereyckt, komt, tot 1335 dagen, Hier zijn 45 dagen meer dan vers 11. ende is dit de sin, gelijck sommige meynen, dat de staet des Ioodschen volcks veel beter wesen sal, alsser noch 45 dagen boven de drye jaren, seven maenden, ende 13 dagen sullen verloopen zijn, Want alsdan soude ’tIoodsche volck van dien wreeden tyran Antiocho Epiphane, geheelick vry ende ontlast worden: Hy is gestorven in het begin van het 149 jaer des Rijcx der nakomelingen Seleuci, 1.Mach. cap. 6. versen 8. ende 16.
margenoot44
T.w. tot het eynde uwes levens: stelt alle uwe saken daer toe: bestelt u huys, want ghy sult haest sterven.
margenoot45
T.w. in de aerde, na uwe doot, ghy sult verlost ende ontslagen worden van alle moeyte, ende rusten van uwen arbeyt, uwe ziele sal opgenomen worden in den schoot Abrahams.
margenoot46
T.w. in de opstandinge der dooden ten jongsten dage.
margenoot47
D. in u deel. T.w. in het deel uwes hemelschen erfgoets, ’twelck u bereyt ende verordent is, met alle uytverkorene kinderen Godes, nae het goet welbehagen Godes.
margenoot48
Dat is, op het eynde der werelt, als uwe ziele met het lichaem vereenicht zijnde, sal opgenomen worden in de vreucht des eeuwigen levens, om ende door de verdiensten Iesu Christi, des waren Messiae, die gepresen moet zijn in eeuwicheyt: Amen, Rom. 9.5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken