Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

Wanneer Hosea gepropheteert hebbe, vers 1. door Godts bevel beeldt hy Israels geestelicke hoererye ende Godts oordeelen af, door het trouwen van Gomer, 2. ende gewint by haer Iizreël, 4. Loruchama, 6, ende Loammi, 8. Evenwel belooft Godt sijne kercke door den Messiam heerlick weder op te richten uyt Ioden ende heydenen, 10.

1

HET woort des HEEREN, dat geschiet is tot Ga naar margenoot1 Hosea, den sone van Beëri; inde dagen van Uzija, Iotham, Achaz, Hizkia, Ga naar margenoot2 Coningen van Iuda: ende in de dagen van Ierobeam, sone van Ioas, Coninck van Israël.

2

Het begin Ga naar margenoot3 van’t woort des HEEREN door Hosea: De HEERE dan seyde tot Hosea; Gaet henen, neemt u eene vrouwe der Ga naar margenoot4 hoereryen, ende Ga naar margenoot5 kinderen der hoereryen: want het lant hoereert Ga naar margenoot6 gantschelick Ga naar margenoot7 van achter den HEERE.

3

So Ga naar margenoot8 ginck hy henen, ende nam Ga naar margenoot9 Gomer een dochter van Ga naar margenoot10 Diblaim: ende sy ontfinck, ende baerde hem eenen sone.

4

Ende de HEERE seyde tot Ga naar margenoot11 hem; Noemt sijnen name Ga naar margenoot12 Iizreël: want noch een weynich [tijts], so sal ick de Ga naar margenoot13 bloetschulden Iizreëls Ga naar margenoot14 besoecken over het huys van Ga naar margenoot15 Iehu, ende sal het Coninckrijcke des huyses Israëls doen ophouden.

5

Ende ’t sal te dien dage geschieden, dat ick Israëls Ga naar margenoot16 boge verbreken sal, in den Ga naar margenoot17 dale Iizreëls.

6

Ende sy ontfinck wederom, ende baerde een dochter; ende Ga naar margenoot18 hy seyde tot hem; Noemt haren naem Ga naar margenoot19 Lo-Ruchama: want ick en sal my voortaen niet meer ontfermen over het huys Israëls, maer ick salse Ga naar margenoot20 sekerlick wechvoeren.

7

Maer over het huys Ga naar margenoot21 Iuda sal ick my ontfermen, ende salse verlossen door den Ga naar margenoot22 HEERE haren Godt, ende ick en salse niet verlossen door Ga naar margenoot23 boge, noch door sweert, noch door krijch, door peerden noch door ruyteren.

8

Als sy nu Lo-Ruchama gespeent hadde, ontfinck sy, ende baerde eenen sone.

9

Ende Ga naar margenoot24 hy seyde, Noemt sijnen naem Lo-Ammi; Want ghylieden en zijt mijn volck niet, so en sal ick [oock] Ga naar margenoot25 de uwe niet zijn.

[Folio 107v]
[fol. 107v]

10

Nochtans sal het getal der Ga naar margenoot26 kinderen Israëls zijn als het Ga naar margenoota zant der zee, dat niet gemeten noch getelt kan worden: Ga naar margenootb ende ’t sal geschieden, dat ter plaetsen, daer tot hen geseyt sal zijn, Ghylieden en zijt mijn volck niet, tot hen geseyt sal worden, Ghy zijt kinderen des levendigen Godts.

11

Ga naar margenoot27 Ende de kinderen Iuda ende de kinderen Israëls sullen t’samen Ga naar margenootc vergadert worden, ende sich een eenich hooft stellen, ende uyt den Ga naar margenoot28 lande optrecken: Ga naar margenoot29 want de dach Iizreëls sal groot zijn.

12

Ga naar margenoot30 Segget tot uwe broederen, Ga naar margenoot31 Ammi: ende tot uwe Ga naar margenoot32 susteren, Ga naar margenoot33 Ruchama.

margenoot1
In den nieuwen Testamente, in ’t griecx genoemt Osee, Rom. 9.25. Den selven naem hadde oock eerst Iosua, Num. 13.16. item de laetste Coninck Israels. 2.Reg. 17.1, 6.
margenoot2
Hier uyt blijckt, dat dese Propheet eenen seer langen tijt, Te weten, ten minsten, nae sommiger gevoelen, ontrent 43 jaren gepropheteert heeft. Ende of hy wel onder de andere Coningen, die in Israel desen Ierobeam (niet den sone van Nebat, maer van Ioas, een kints kint van Iehu) gevolcht zijn, oock gepropheteert heeft, so wort nochtans dese hier alleen genoemt, om dat hy 41 jaer geregeert heeft, ende om te toonen de goddelickheyt deser Prophetye, als dewelcke al geschiet is ter tijt, als het Coninckrijcke der 10 stammen noch in fleur was. siet 2.Reg. 14.25. ende voorts de historien van de regeringe deser Coningen van Iuda 2.Reg. van’t 15. cap. tot het 21. ende 2.Chro. van’t 26. tot het 33. ende vergel. Amos 1.1.
margenoot3
Ofte, van het spreken, van de sprake. D. als de Heere eerst met, door, ende tot Hosea begon te spreken, sprack hy dit tot hem, ende door hem tot het volck. And, in Hosea: (ende alsoo elders) om naeder te toonen dat het volgende niet geschiet zy inder daet, maer door een gesichte inden Geest inwendichlick by maniere van parabel ofte gelijckenisse, den Prophete van Godt zy geopenbaert, ende naderhant den volcke alsoo, als een Prophetisch gesichte, voorgedragen. Siet van sulcke Prophetische gesichten Genes. 15. op vers 1. ende vergel. ond. 3.1, etc. item Ezech. 4. op vers 3. ende 8. op vers 8. ende 11.24, 25, etc.
margenoot4
D. gantschelick tot hoererye begeven. Vergel. de maniere van spreken, met Psal. 5. op vers 6.
margenoot5
Om dat hier geseyt wort: neemt een hoere met hoerkinderen, ende daer na, dat de Propheet de selve kinderen by die hoere gewonnen heeft, daer uyt blijckt dat het niet alsoo inder daet geschiet en zy.
margenoot6
Hebr. hoererende hoereert. D. doet doorgaens niet anders. Siet van geestelicke hoererye Levit. 17. op vers 7.
margenoot7
D. alsoo, dat d’inwoonders des lants den Heere niet meer navolgen, maer van hem afwijcken, ende den Afgoden onsinnich naloopen. Vergel. onder 4.12.
margenoot8
Dit alles is den Prophete in een gesichte vertoont, ende den volcke (als op vers 2. is aengeteeckent) voorgestelt, tot eenen spiegel, ende levendige afbeeldinge hares godtloosen wesens, in’t voorgaende vers vermelt.
margenoot9
Gelijck Gomer in’t Hebreeusch somtijts de beteeckeninge heeft van volheyt ofte volmaecktheyt, somtijts van verteeringe, alsoo hadde Godt desen volcke alles goets gedaen, maer sy verteerden alles, ende oock haer selven, door afgoderye ende andere sonden, waerom sy eyndelick door Godts plagen souden verteert worden.
margenoot10
Sommige nemen dit voor een mans naem, andere voor de geboort-plaetse. het woort beteeckent twee klompen vijgen, waer door beduyt kan worden, de geylheyt, wellusticheyt, ende dertelheyt des volcks. Eenige meynen, dat dese naem siet op de woestijne Dibla, vermelt Ezech. 6.14. (siet d’aenteeckeninge aldaer) om te toonen de genade, die Godt sijnen volcke bewesen heeft, haer voerende uyt de woestijne in Canaan. (Vergel. Ezech. 16.5, 7. Cant. 3.6.) Num. 33.46. wort vermelt Diblathaijm. siet wijders Ierem. 2.2, 6.
margenoot11
Hosea.
margenoot12
Dese naem moet onderscheyden worden van Israël: ende dit siet op de plaetse Iizreël. Siet het volgende, ende wijders cap. 2.21, 22. met d’aenteeck.
margenoot13
Hebr. bloeden. D. bloetschulden, dootslagen, moorderyen, (Siet Genes. 37. op vers 26.) die aldaer opgeleyt ende bedreven zijn.
margenoot14
Met straffen. siet Gen. 21. op vers 1.
margenoot15
Die veel bloets vergoten hadde in’t dal Iisreel, op het bevel des Heeren, maer niet uyt een oprecht herte, om Achabs afgoderije uyt te roeyen, gelijck hem Godt bevolen hadde (alsoo hy selfs 2.Reg. 10.28, 29, 31. wort geseyt aengehangen te hebben de afgoderije Ierobeams, ende niet gewandelt te hebben in de wet des Heeren met sijn gantsch herte) maer om’t Coninckrijck. Daerom Godt sulcks houdt voor eene moorderye. Vergel. het exempel van Baësa. 1.Reg. 15.29. ende 16.7. die Ierobeams huys, nae Godts woort, verdelchde, maer niet uyt vromicheyt.
margenoot16
D. de macht der schutterye, ofte, de krijchs-macht. Vergel. Psal. 78.9. dien volgens sal Israel den vyant ten roove moeten worden. Siet 2.Sam. 1.18. Ierem. 49.35. met d’aenteeck.
margenoot17
Siet van dit dal Iudic. 6. op vers 33. ’Tschijnt dat Israel hier eene groote nederlage gehadt heeft, ten tijde als Salmanasser tegen haer optooch. Siet 2.Reg. 17.4. etc. And. om het dal Iizreëls. D. om de moorderyen aldaer bedreven.
margenoot18
De Heere tot Hosea.
margenoot19
Dat is, niet ontfermde.
margenoot20
Hebr. wech-voerende, ofte, opnemende, (dat is, opnemende ende wech-voerende) wechvoeren. Vergel. onder, 5.14. Dese woorden worden verscheydentlick overgeset, vermits de verscheydene beteeckenissen van’t Hebreeusch woort, dat niet alleen opnemen, wech-nemen, wech-voeren, etc. maer oock vergeven beteeckent. (Siet Psal. 25. op vers 18. Iesa. 2.9.) Dit is vervult, eerst door Tiglath-Pileser, daer na door Salmanasser, Coningen van Assyrien.
margenoot21
D. mijne kercke, ofte mijn volck, hier bysonderlick afgebeelt door Iuda, als hebbende den rechten Godts-dienst, ende niet door Israel, die den waren Godts-dienst verlaten hadden: daerom in’t volgende oock van’t huys Iuda geseyt wort, den Heere haren Godt. Vergel. ond. vers 9. ende 12.1. andersins worden Iuda ende Israel (t’samen afbeeldende de algemeyne kercke uyt Ioden ende heydenen) t’samen-gevoecht, siet ond. vers 11. etc. item 3.5.
margenoot22
D. door mijnen eeuwigen eenich geborenen sone Iesum Christum, dien ick tot eenen Heylant, Behouder, Salichmaker, Hooft ende Coninck sijns volcks verordineert hebbe. Vergel. Genes. 19. op vers 24. ende Iesa. 10.27. Ierem. 23.4, 5, etc. And. door den HEERE haren Godt. D. door my selven, ick sal’t selfs doen, Te weten, haer lichaemlick verlossen uyt Babel, ende geestlick door den Messiam, uyt de gevanckenisse des Duyvels, etc.
margenoot23
Gelijck de verlossinge van Iuda uyt de Babylonische gevanckenisse door mijne sonderlinge genade ende regeringe beschickt ende bestiert sal worden, ende niet door menschlick gewelt, alsoo sal de verlossinge door Christum een gantsch hemelsch ende geestelick heyl zijn, des sy niemant als my sullen hebben te dancken. Vergel. Mich. 5.10. met d’aenteeck. Sommige duyden’t oock op de wonderlicke regeringe Godts, door de welcke hy Iuda heeft verlost van de twee Coningen Pekah Coninck van Israel, ende Rezin Coninck van Syrien. Siet Iesa. 7.1, etc. 2.Reg. 15.29, 30. ende 16.9.
margenoot24
De Heere.
margenoot25
D. ick sal u lieder Godt niet zijn, gelijck dit sommige aldus vervullen, so en sal ick [oock] u lieder [Godt] niet zijn. als Godt elders dickwijls spreeckt. Vergel. boven vers 7. met d’aenteeck. ende siet Genes. 17. op vers 7. ende Deut. 7. op vers 6. door de geboorte van dese drie kinderen meynen sommige afgebeelt te zijn, driederley staet des volcks Israels, telckens vervalliger in sonden, ende swaerder van Godt gestraft
margenoot26
Dien ick in toekomenden tijden sal genadich zijn. Hier spreeckt Godt van ’t genadenwerck, dat hy voor hadde aen sijn volck te bewijsen by den tijt des Nieuwen Testaments, T.w. aen Ioden ende heydenen, het Israel Godts. Siet Rom. 9.24, 26. Gal. 3.28, 29. ende 6.16. want nu het vleeschlick Israel, soo wel als de heydenen, Godts volck niet meer en waren, soo moestense beyde door loutere ende vrye genade aengenomen worden, dewelcke Godt hier haer beyden toeseyt.
margenoota
Genes. 32.12.
margenootb
Rom. 9.25, 26.
margenoot27
Hoewel sommige dit eenichsins verstaen van de verlossinge uyt de Babylonische gevanckenisse, wanneer de verstroyde ende overgeblevene vroome Israeliten, door alle de geledene plagen bykans te niete geworden zijnde, haer seer geerne souden voegen by de optreckende Ioden; so siet het nochtans eygentlick op de versamelinge der kercke des Nieuwen Testaments uyt Ioden ende heydenen, onder een hooft Iesu Christo door geloove ende ware bekeeringe. Vergel. Ierem.23.6, etc. ende 31.5, 6, 9. ende 50.4, etc.
margenootc
Iesa. 11.13. Ier. 3.18. Ezech. 37.16, 22. Ephes. 2.14, 15, 16.
margenoot28
Harer gevanckenisse lichamelick, ende eygentlick uyt de geestelicke gevanckenisse haer begeven tot Godts kercke.
margenoot29
Ofte, om dat de dach Iizreels groot sal geweest zijn. verstaet Israels nederlage ende verwoestinge, waer van bov. vers 5. de sin is, dat dit oordeel Godts ende alle de volgende ofte gevolchde straffen haer daer toe sullen bewegen. Sommige verstaen door Iizreels dach, den dach van Israels verlossinge, die heerlick sal zijn, gestelt tegen den dach haerder nederlage in Iizreel, ende daeromme oock genoemt Iizreels dach, D. Israels dach, vergel. ond. 2.21. Dese verklaringe komt met het voorgaende wel over een. alsoo wort yemants dach in de Schriftuere genoemt, de tijt in welcken yemanden yet bysonders goets ofte quaets van Godt nae sijnen bestemden raet wort toegeschickt.
margenoot30
O ghy geloovige overgeblevene van Israel, segget tot de Ioden, ende ghy beyde wijders tot de heydenen, door een geloove in een lichaem onder een hooft Iesu Christo ’tsamengevoecht. Siet Iesa. 19.23, 24. Rom. 9.25, 26. dit versken hechten sommige aen’t volg. cap.
margenoot31
D. [ô] mijn volck, vergel. bov. versen 7, 9. ende 1.Petr. 2.10.
margenoot32
Geloovige vrouwen in Iuda, ende onder de heydenen.
margenoot33
D. [ô] ontfermde. Vergel. bov. vers 6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken