Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel

Godt beveelt den geloovigen, die in Israel overich waren, te twisten met den gantschen af-valligen hoop harer mede-broederen, ende haer Godts straffen voor oogen te stellen, van wegen hare grouwelicke afgoderye ende ondanckbaerheyt, vers 1, etc. belooft daerna sijne kercke te herstellen ende overvloedichlick te segenen by den tijt des Messie, 14, etc.

1

Ga naar margenoot1 TWistet tegen u-lieder Ga naar margenoot2 moeder, twistet, om dat sy mijn Ga naar margenoot3 wijf niet en is, ende ick haer man niet en ben: ende laetse hare Ga naar margenoot4 hoereryen van haer aengesichte, ende hare overspeelderyen van tusschen hare borsten wechdoen.

2

Op dat ickse niet naeckt Ga naar margenoot5 uyt en stroope, ende settese als ten dage doe sy Ga naar margenoot6 geboren wert: Ia Ga naar margenoot7 makese als eene woestijne, ende settese als een Ga naar margenoot8 dor lant, ende doodese door Ga naar margenoot9 dorst:

3

Ende my harer Ga naar margenoot10 kinderen niet en ontferme: om dat sy Ga naar margenoot11 kinderen der hoereryen zijn.

4

Want haerlieder moeder hoereert, die haerlieden ontfangen heeft handelt schandelick: want sy seyt; Ick sal mijne Ga naar margenoot12 boelen na-gaen, die [my] mijn broot ende mijn water, mijne wolle, ende mijn vlas, mijne olye ende mijnen Ga naar margenoot13 dranck geven.

5

Daerom, siet ick sal uwen wech met doornen betuynen: ende ick sal eenen heyning-muer Ga naar margenoot14 maken, dat sy hare Ga naar margenoot15 paden niet en sal vinden.

6

Ende sy sal hare boelen Ga naar margenoot16 naloopen, maer de selve niet aentreffen; ende sy salse soecken, maer niet vinden: dan sal sy seggen; Ick sal henen gaen ende keeren weder tot mijnen voorigen Ga naar margenoot17 man; want doe was my beter dan nu.

7

Sy en Ga naar margenoot18 bekent doch niet, dat ick haer het Ga naar margenoot19 koorn, ende den most, ende de olye gegeven hebbe, ende haer het silver ende gout vermenichvuldicht hebbe, [dat] sy tot den Baal Ga naar margenoot20 gebruyckt hebben.

8

Daerom sal ick wederkomen, ende Ga naar margenoot21 mijn koorn wechnemen Ga naar margenoot22 op sijnen tijt, ende mijnen most op sijnen gesetten tijt: ende ick sal Ga naar margenoot23 wechrucken mijne wolle ende mijn vlas, [dienende] om hare naecktheyt te bedecken.

9

Ende nu sal ick hare Ga naar margenoot24 dwaesheyt ontdecken voor de oogen harer boelen: ende niemant en Ga naar margenoota salse uyt mijne hant verlossen.

10

Ende ick sal doen ophouden alle hare vrolickheyt, hare Ga naar margenoot25 feesten, hare nieuwe maenden, ende hare Sabbathen: ja alle hare gesette hoochtijden.

11

Ende ick sal verwoesten haren wijnstock, ende haren vygeboom, waer van sy seyt; Dese zijn my een Ga naar margenoot26 hoeren-loon, dat my mijne Ga naar margenoot27 boelen gegeven hebben: maer ick salse stellen tot een Ga naar margenootb wout, ende het wilt-gedierte des velts salse vreten.

12

Ende ick sal over haer Ga naar margenoot28 besoecken de dagen des Baals, Ga naar margenoot29 daerin sy die geroockt heeft, ende haer verciert met haer Ga naar margenoot30 voorhooftciersel, ende haren Ga naar margenoot31 hals-cieraet, ende is hare boelen nagegaen, maer heeft mijner vergeten, spreeckt de HEERE.

13

Ga naar margenoot32 Daerom, siet ick salse Ga naar margenoot33 locken, ende Ga naar margenoot34 salse voeren in de woestijne: ende ick sal nae haer Ga naar margenoot35 herte spreken.

14

Ga naar margenoot36 Ende ick sal haer geven hare wijngaerden van Ga naar margenoot37 daer af, ende het dal Ga naar margenoot38 Achor, tot eene deure der hope: ende aldaer sal sy singen, als in de dagen haerder jeucht, ende als ten dage doe sy optooch uyt Egyptenlant.

15

Ende het sal te dien dage geschieden, spreeckt de HEERE, dat ghy [my] noemen sult, mijn Man: ende my niet meer noemen sult, mijn Ga naar margenoot39 Baal.

16

Ende ick sal de namen der Baals van haren mont wechdoen: ende Ga naar margenoot40 sy en sullen niet meer by hare namen gedacht worden.

17

Ende ick sal te dien dage een verbont Ga naar margenoot41 voor hen maken met het Ga naar margenootc wilt-gedierte des velts, ende met het gevogelte des hemels, ende het kruypende gedierte des aerdbodems: ende ick sal den boge, ende het sweert, ende den Ga naar margenoot42 krijch van der aerden verbreken, ende salse in sekerheyt doen Ga naar margenoot43 nederliggen.

[Folio 108r]
[fol. 108r]

18

Ende ick sal u my Ga naar margenoot44 ondertrouwen in eeuwicheyt: Ia ick sal u my ondertrouwen Ga naar margenoot45 in gerechticheyt ende in gerichte, ende in goedertierenheyt, ende in barmherticheden.

19

Ende ick sal u my Ga naar margenoot46 ondertrouwen in Ga naar margenoot47 geloove: Ga naar margenootd ende ghy sult den HEERE kennen.

20

Ende het sal te dien dage geschieden, dat ick verhooren sal, spreeckt de HEERE; Ick sal den hemel Ga naar margenoot48 verhooren: ende die sal de aerde verhooren.

21

Ende de aerde sal het koorn verhooren, mitsgaders den most, ende de olye: ende die sullen Ga naar margenoot49 Iizreël verhooren.

22

Ende ick salse my op der aerden Ga naar margenoot50 zaeyen, ende sal my ontfermen over Ga naar margenoot51 Lo-Ruchama: ende ick Ga naar margenoote sal seggen tot Ga naar margenoot52 Lo-Ammi: Ga naar margenoot53 Ghy zijt mijn volck; ende Ga naar margenoot54 dat sal seggen, Ga naar margenoot55 ô mijn Godt.

margenoot1
Ofte, pleytet, rechtet. D. ghy vroome propheten ende geloovige Israeliten, die noch onder den volcke overich zijt, bestraffet eernstelick ende scherpelick de uyterste boosheyt des volcks, met voor-stellinge van mijnen toorn ende nakende straffen.
margenoot2
D. het volck Israels, de republijcke der 10 stammen, ofte, de Synagoge Israels. alsoo ond. vers 4. ende 4.5. Vergel. Iesa. 50.1. etc.
margenoot3
Sy en houdt my geen geloof, kent my niet voor haren man, so en sal ick haer oock niet meer kennen, ten zy dat sy haer bekeere, als volcht: anders sal ick doen als vers 2. etc.
margenoot4
Dat is, d’uyterlicke teeckenen van haer hoerachtich ende overspelich herte, als daer zijn, blancketsels des aengesichts, ende cieraet der borsten, etc. Dit alles beduyt de openbare, onbeschaemde ende ongebondene Afgoderye. Vergel. Ier. 4.30. Ezech. 16.11, 17, 18. ende 23.40, etc. item Prov. 7.16.
margenoot5
Ofte, doe stroopen, uyt-trecken, ontkleeden. D. beroove van allen lichaemelicken ende geestlicken cieraet, daer mede ick haer soo heerlick verciert hadde. Siet Ezech. 16.10, 11, 12, 13. ende 23.26.
margenoot6
D. doe ick haer eerst tot mijn volck aennam, in Egypten, daer sy in jammerlicke dienstbaerheyt stack: ja dat ick haer noch elendiger make, door mijne rechtveerdige oordeelen. Vergel. Ezech. 16.4, etc. ende 23.2.
margenoot7
Hebr. stellese.
margenoot8
Hebr. lant der dorheyt, ofte, dorsticheyt.
margenoot9
Vergel. Iesa. 5.13. Amos 8.11, 13.
margenoot10
Der leden des volcx Israels.
margenoot11
Onherboren, onreyn, onheylich. (Vergel. Ioh. 8.44.) als in on-echt, ende in een afgodisch houwelick gewonnen, dewijle de moeder eene overspelersse, ende my ontrouw geworden is, als volcht.
margenoot12
Afgoden, ende voorts afgodische volckeren, daer ick wel by vare. Siet Deut. 8.12, 14, 19. Ier. 44.17.
margenoot13
Hebr. als ofmen seyde, drancken, drinckingen.
margenoot14
Hebr. als of men seyde: mueren, toemueren.
margenoot15
D. ick salse van alle kanten soo benaeuwen, datse dit hoereren wel sullen af-leeren, ofte, moeten laten aenstaen. Vergel. Iob 3.23. ende 19.8. Thren. 3.7, 9. item Ezech. 16.41. ende 23.22, 23, 24.
margenoot16
Als tegen mijnen danck willende doordringen.
margenoot17
’Den Heere.
margenoot18
Ofte, weet, erkent. D. sy en wilt niet weten, ofte bekennen, ’tis eene moetwillige onwetenheyt: ofte, sy en neemt het niet ter herten.
margenoot19
Allerley segen.
margenoot20
Ofte, [daer van] sy eenen Baal gemaeckt hebben. Hebr. gedaen, gemaeckt, bereydt, Godt wil seggen, dat sy alle sijne schoone gaven schandelick ter Afgoderye misbruyckt hebben. van Baal siet Iudic. 2. op vers 11. ende vergel. Ezech. 7.20. ende 16.16, 17, 18, 19. ond. 8.4. ende 12.2.
margenoot21
Vergel. Ezech. 16.17, 18, 19. met d’aenteeck.
margenoot22
Als ick dat belooft hadde, ende plach te geven: ofte, in den oogst, alst rijp sal zijn, ende ghy het koorn ende den most, etc. meynt in te samelen.
margenoot23
D. haer ontnemen: als of de Heere seyde: ’tis aen haer qualick besteedt, sy zijns niet weert, daerom sal ick het redden uyt de handen deser misbruyckers, die het t’onrechte besitten.
margenoot24
Ofte, schandelickheyt. Siet Gen. 34. op vers 7. ende Ier. 13. op vers 22. Ezech. 16. op versen 36, 37.
margenoota
Hose. 5.14.
margenoot25
Hebr. Feest, Nieuwe maent, Sabbath, gesette hoochtijt. D. sy sullen geene uyterlicke forme van Godtsdienst hebben (als ond. 3.4.) ende volgens geene vreuchde noch troost in’t houden der Feest-dagen.
margenoot26
D. belooninge mijner afgoderye. Vergel. ond. 9.1. met d’aenteeck.
margenoot27
Dat is, Afgoden, Baals, etc.
margenootb
Psal. 80.13. Iesa. 5.5.
margenoot28
D. salse straffen, om hare lanckduerige ende menichvuldige afgoderye.
margenoot29
Ofte, dien sy roockte, dat is pleegt te roocken. ofte, om dat sy dien geroockt hebben.
margenoot30
Ofte, oor-ringen. siet Gen. 24. op vers 22. gelijck de hoeren haer voor de boelen plegen te proncken, alsoo Israel in’t plegen harer afgoderye. Vergel. bov. vers 1.
margenoot31
Ofte, juweelen, baggen, kostelicke halsketentjes, etc.Siet. Pro. 25.12. Cant. 7.1.
margenoot32
Op datse niet t’eenemael en vervalle ende verloren gae: het welcke geschieden soude, indien ick haer met mijne barmherticheyt niet voor en quam, haer eerst met plagen verootmoedigende, ende daer na door de predicatie des H. Euangelij oprichtende, ende door mijnen H. Geest krachtelick leerende ende troostende. Vergel. Ier. 16.14. Mich. 2.12, 13, etc.
margenoot33
Ofte, over-reden. Dit siet op de lieflicke predicatie des Euangeliums, ende over-redinge der uytverkorenen tot bekeeringe ende geloove. Siet van’t Hebr. woordt Iudic. 14. op vers 15. ende Ierem. 20. op vers 7. ende vergelijckt Matth. 3.3, 5, 6, 11, etc. ende 11.28. item Ies. 50.4, etc.
margenoot34
De sin schijnt te zijn: ick salse eerst plagen, ende daer na, etc. daerom sommige dit aldus oversetten, als ickse in de woestijne sal hebben doen wandelen: gelijck Godt Israel in voortijden eerst voerde in de woestijne, ende daer na in’t beloofde lant.
margenoot35
D. vriendelick, troostelick, siet Gen. 34. op vers 3.
margenoot36
Dit zijn geestelicke beloften des genadenverbonts, gegrondet inden eenigen Verlosser, Middelaer ende Messia, onsen Heere Iesu Christo, in welcken wy door ’tgeloove uyt louter genade hebben vrede met Godt, gerustheyt der conscientie, eene sekere toevlucht, eene salige bescherminge, overvloet aller geestelicke gaven, met eenen bestandigen troost, ende in somma, de gewisse genade deses ende d’eeuwige heerlickheyt des toekomenden levens. dit is ’tinhoudt vande volgende versen deses capittels, onder lichamelicke beloften, nae den stijl des ouden Testaments, gehoorende tot de algemeyne kercke der Ioden ende heydenen. Vergel. Ies. 65.9. ende onder 12.10.
margenoot37
Vande woestijne af als sy die sullen door-gegaen zijn. D. haer voorgaende lijden een eynde sal nemen: gelijck ter tijt, als sy de woestijne door-gegaen zijnde, eerst voor den mont van Canaan quamen, etc.
margenoot38
Siet van dit dal Iosu. 7.24, 26. het was gelegen voor aen in’t beloofde lant by de stadt Iericho, ende alsoo een deure der hope, ofte, verwachtinge, dat Godt sijn volck door Iosua tot daer toe gebracht hebbende, voorts sijne beloften soude volvoeren, ende haer in volkomen besit van Canaan stellen: gelijck de geloovige in dese valleye des cruyces, door de genade des Heeren Christi, een beginsel des eeuwigen levens, ende een opene deure hebben van de levendige hope des volkomenen besits der eeuwiger heerlickheyt. Siet Hebr. 6.18, 19, 20, etc. ende vergel. Iesa. 65.10.
margenoot39
Willende quansuys Godt noch door den Baal vereeren. Vergel. Exod. 3.4, 5. ende Iud. 2. op vers 11. het woort Baal beteeckent wel heer ende meester, maer om dat sy het specialick den Afgoden op sijn heydens gewoon waren te geven, so verfoeyt Godt dien tijtel.
margenoot40
De Baals. D. mijne kercke sal van alle besmettinge der Afgoderye ende superstitie gesuyvert zijn.
margenoot41
D. tot haren besten.
margenootc
Iob 5.23. Iesa. 11.6. Ezech. 14, 21. ende 34.25.
margenoot42
D. krijchs-wapenen, instrumenten van oorloge ende vyantlickheyt. Vergel. Iesa. 11.9. Mich. 5.10, etc.
margenoot43
D. doen slapen. Siet Psal. 3. op vers 6.
margenoot44
Vergel. Ephes. 5.25, etc. alwaer de Apostel de verborgentheyt deses geestelicken houwelicks (inde H. Schriftuere dickwijls vermeldt) aenwijst: ende siet voorts het hooge liet Salomons.
margenoot45
Ofte, met, door. D. gerechticheyt ende barmherticheyt sullen malkanderen in dit genaden-werck vriendelick ontmoeten ende kussen. D’aendachtige leser kan dese woorden vergel. met Psal. 85,10, 11, 12, 13, 14. Ies. 1.27 ende 45.8, 23, 24, 25. Ier. 23.6. ende 33.14, 15, 16. Rom. 3.22, 23, 24, 25, 26, etc.
margenoot46
Merckt, dat dese genaden-belofte in’t 18 ende 19 vers driemael wort verhaelt, tot onsen troost, ende versekeringe.
margenoot47
Ofte, trouwe.
margenootd
Ierem. 31.33, 34.
margenoot48
Figuerlicke manieren van spreken, door de welcke Godt te kennen geeft, dat alle creatueren sijne kercke ter salicheyt moeten dienen, wanneer hy met haer versoent ende te vreden is. Vergel. Rom. 8.20, 21, 22, 28.
margenoot49
D. Godts volck, alsoo genoemt, niet alleen om dat sy die plaetse bewoont, ende daer geleden hebben (als boven 1.5.) maer insonderheyt om de beteeckeninge deses naems Iizreël, dat is, gezaeyde Godts, ofte, zaet Godts, waerop het volgende versken slaet. D. Godts kercke, insonderheyt des Nieuwen Testaments. Siet Rom. 9.24, 25, etc.
margenoot50
Siet Matt. 13.1. 1.Petr. 1.23. item Psal. 22. op vers 31, etc.Ierem. 31.27.
margenoot51
Dat is, niet ontfermde. als boven 1.6.
margenoote
Hose. 1.10. Rom. 9.26. 1.Pet.2.10.
margenoot52
D. niet mijn volck: als bov. 1.9.
margenoot53
Hebr. Ammi atta. D. ghy zijt mijn volck.
margenoot54
T.w. volck.
margenoot55
Ofte, [ghy zijt] mijn Godt. Vergel. Zach. 13.9.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken