Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

Afkomste, ende tijt der propheteringe van Amos, vers 1. hy verkondicht Godts schrickelicke oordeelen, 2. over Syrien, 3. over de Philistijnen, 6. over Tyrus, 9. over Edom, 11. ende over Ammon, 13. principalick om de vervolginge ende verdruckinge sijns volcks.

1

DE Ga naar margenoot1 woorden van Amos, die onder de vee- Ga naar margenoot2 herderen was, van Ga naar margenoot3 Thekoa: de welcke hy Ga naar margenoot4 gesien heeft over Israël, in de dagen van Ga naar margenoot5 Uzia Coninck van Iuda, ende in de dagen van Ierobeam, sone van Ioas, Coninck van Israël; twee jaren voor Ga naar margenoota Ga naar margenoot6 de aerd-bevinge.

2

Ende hy seyde; De HEERE sal Ga naar margenootb Ga naar margenoot7 brullen uyt Zion, ende sijne stemme verheffen uyt Ierusalem: ende de Ga naar margenoot8 wooningen der herderen sullen treuren, ende de Ga naar margenoot9 hoochte van Carmel sal verdorren.

3

Alsoo seyt de HEERE; Ga naar margenoot10 Om drie overtredingen van Ga naar margenoot11 Damascus, ende om viere, en sal ick Ga naar margenoot12 dat niet afwenden: om datse Ga naar margenoot13 Gilead met Ga naar margenoot14 ysere dorsch-wagens hebben gedorscht.

4

Daerom sal ick een Ga naar margenoot15 vyer in Hazaëls huys senden, dat sal Benhadads paleysen verteeren.

5

Ende ick sal den Ga naar margenoot16 grendel van Damascus Ga naar margenootc verbreken, ende sal uytroeyen den inwoonder uyt Ga naar margenoot17 Bikeat-Aven, ende dien die den Ga naar margenoot18 scepter houdt, uyt Beth-Eden: ende het volck van Syrien sal gevanckelick wech-gevoert worden nae Ga naar margenootd Ga naar margenoot19 Kir, seyt de HEERE.

6

Alsoo seyt de HEERE; Om drie overtredingen van Ga naar margenoote Ga naar margenoot20 Gaza, ende om viere, en sal ick dat niet afwenden; Om dat sy [mijn volck] Ga naar margenoot21 gevanckelick hebben wechgevoert Ga naar margenoot22 met eene volkomene wechvoeringe, om aen Edom over te leveren.

7

Daerom sal ick een vyer senden in den muer van Gaza, dat sal hare paleysen verteeren.

8

Ende ick sal den inwoonder uytroeyen uyt Ga naar margenoot23 Asdod, ende dien, die den scepter houdt, uyt As-kelon: ende ick sal mijne Ga naar margenoot24 hant wenden tegen Ekron, ende het overblijfsel der Philistijnen Ga naar margenoot25 sal vergaen, seyt de Heere HEERE.

9

Alsoo seyt de HEERE; Om drie overtredingen van Ga naar margenoot26 Tyrus, ende om viere, en sal ick dat niet afwenden: om dat sy [mijn volck] met eene volkomene Ga naar margenoot27 wechvoeringe hebben overgelevert aen Edom, ende niet gedacht aen het Ga naar margenoot28 verbont der broederen.

10

Daerom sal ick een vyer senden in den muer van Tyrus: dat sal hare paleysen verteeren.

11

Alsoo seyt de HEERE; Om drie overtredingen van Ga naar margenoot29 Edom, ende om viere, en sal ick dat niet afwenden: om dat hy sijnen Ga naar margenoot30 broeder met den sweerde

[Folio 116r]
[fol. 116r]

heeft vervolcht, ende sijne Ga naar margenoot31 barmherticheden verdorven; ende dat sijn toorm eeuwichlick verscheurt, ende hy sijne Ga naar margenoot32 verbolgentheyt altoos behoudt.

12

Daerom sal ick een vyer senden in Ga naar margenoot33 Theman: dat sal de palleysen van Ga naar margenoot34 Bozra verteeren.

13

Alsoo seyt de HEERE; Om drie overtredingen der Ga naar margenoot35 kinderen Ammons, ende om viere, en sal ick dat niet afwenden: om dat sy de swangere [vrouwen] van Ga naar margenoot36 Gilead hebben Ga naar margenoot37 opgesneden, om hare Ga naar margenoot38 lantpale te verwijden.

14

Daerom sal ick een vyer aensteken in den muer van Ga naar margenoot39 Rabba, dat sal Ga naar margenoot40 hare palleysen verteeren, met een Ga naar margenoot41 gejuych ten dage ses strijts, met een Ga naar margenoot42 onweder ten dage des wervel-wints.

15

Ende haerlieder Ga naar margenoot43 Coninck sal gaen in gevanckenisse: hy, ende sijne Vorsten te samen, seyt de HEERE.

margenoot1
Ofte, saken, dingen.
margenoot2
Siet ond. 7.14. het Hebr. woort staet oock 2.Reg. 3.4. alwaer het van den Moabitischen Coninck gebruyckt wort, voor een veehandelaer.
margenoot3
Siet 2.Sam. 14. op vers 2.
margenoot4
D. die hem door gesichten van Godt zijn geopenbaert: alsoo Mich. 1.1. siet Eze. 13 op vers 3, etc.
margenoot5
Hier uyt blijckt, dat dese propheet ten selven tijde oock gepropheteert heeft, als Hosea. Siet Hos. 1. vers 1.
margenoota
Zach. 14.5.
margenoot6
Verg. Zach. 14.5. de Ioden gelooven, dat dese aerd-bevinge geschiet zy ter tijt, als Uzia met melaetscheyt van Gode gestraft wert, om dat hy tradt in’t ampt der Priesteren. 2.Chron. 26.19. andere meynen, datse geschiedt zy na deses Ierobeams doot, voor de schricklicke conspiratien ende moorderyen, die daer na in Israel (insonderheyt onder de Groote) gevolcht zijn, ende van den Propheet Hosea dickwijls vermeldt worden.
margenootb
Ierem. 25.30. Ioël 16.
margenoot7
Siet Ierem. 25.30. Ioël 3.16. met d’aent.
margenoot8
Ofte, weyden, schoone Landouwen, daer de herders hare hutten hebben, ende het vee gaen weyden: Die sullen jammerlick gestelt zijn, als lijdende om der menschen sonden. Vergel. ond. 4.6, 7. uyt dese woorden nemen sommige af, dat Godt hier prophetere van eene groote droochte in Israel, die hy door eenen Propheet in Iuda soude laten voorseggen, ende uyt Zion (als sijne woonstede) uytsenden. Vergel. ond. 3.8.
margenoot9
Hebr. het hooft. van Carmel, siet Ier. 50. op vers 19.
margenoot10
D. om vele grove sonden (insonderheyt tegen mijn volck begaen) die sy van tijt tot tijt hebben opgehoopt, mijne lanckmoedicheyt schandelick misbruyckende. een seker getal voor een onseker. Vergel. Iob 5. op vers 19. ende 33.29. alsoo versen 6, 9, 11, 12. ende cap. 2.4, 6.
margenoot11
D. Syrien, ende voorts, de Syriers. van Damascus, siet Genes. 14. op vers 15. 2.Sam. 8. vers 5.
margenoot12
T.w. het oordeel, dat in ’t volgende verhaelt wort, niet langer ophouden ofte uytstellen. Sommige nemen ’t aldus, om drie, etc. ja om viere en sal ick haer niet vergelden. [maer] om dat sy Gilead, etc. als of de Heere seyde: Vele voorgaende sonden soude ick noch hebben oversien, ende haer om die soo hart niet hebben gestraft, maer nu sy soo tyrannichlick met mijn volck hebben gehandelt, sal ick met mijn oordeel voortgaen: alsoo in ’t volgende. And. en sal ick hem niet wederbrengen. T.w. soo verre in mijne gunste, dat ick hem soude verschoonen.
margenoot13
D. Israel, woonende in Gilead, gelegen over de Iordane, nae Syrien toe. Siet Gen. 31. op vers 21.
margenoot14
Vergel. 2.Sam. 12. op vers 31. ende ond. vers 13. dit kanmen verstaen van Hazaëls ende Benhadads wreetheyt (siet 2.Reg. 6.12. ende 10.32, 33. ende 12.18. ende 13.3, 7.) welcke twee Tyrannen in ’t volgende genoemt worden.
margenoot15
Plage van krijch ende verwoestinge, etc. Siet Ierem. 49.27. met d’aenteeck. alsoo in ’t volgende dickwijls.
margenoot16
D. de macht, sterckte ende vasticheyt des Coninckrijcks van Syrien, ende in ’t bysonder van de hooft-stadt Damascus. Siet 2.Reg. 16.9. ende Ies. 17.1.
margenootc
Iesa. 17.1, etc. Ierem. 49.23, etc.
margenoot17
Dit schijnen twee steden ofte Conincklicke lust-plaetsen geweest te zijn in Syrien, uyt vergelijckinge van vers 8. Bikeat-Aven, is te seggen, valleye der ydelheyt, Beth-Eden, huys des wellusts, ofte lust-huys. Siet van Eden, Genes. 2. op vers 8.
margenoot18
D. den Regent: want sulcx een teecken was van regeringe. Siet Gen. 49. op vers 10. Ezech. 19.11, 14.
margenootd
2.Reg. 16.9.
margenoot19
Siet 2.Reg. 16. op vers 9. ende vergel. ond. 9.7.
margenoote
2.Chro. 21.16, 17. ende 28.18.
margenoot20
Siet Iudic. 16. op vers 1. hier onder worden de andere hooftsteden der Philistijnen mede verstaen. siet vers 8.
margenoot21
Hebr. om haer gevanckelick wechvoeren, etc. siet 2.Chron. 21.16, 17. ende 28. vers 18. Ioël 3.4, 6.
margenoot22
Ofte, [in] eene volkomene gevanckenisse, [haer] overleverende aen Edom.
margenoot23
Asdod, ende d’andere steden, in dit vers genoemt, waren alle hooft-steden der Philistijnen, inde Schriftuere bekent.
margenoot24
Dat is, mijne macht uytstrecken. Siet de maniere van spreken 2.Sam. 8.3. Ezech. 38.11.
margenoot25
Hebr. sullen. D. d’overgeblevene sullen vergaen.
margenoot26
Siet Ios. 19. op vers 29. ende wijders van Tyrus Iesa. 23. Ierem. 47.4. Ezech. capp. 26. 27. 28.
margenoot27
Vergel. Ioël 3.4, 6. met d’aenteeck.
margenoot28
Om dat David ende Salomo met Hiram, den Coninck van Tyrus, een verbondt hadden gemaeckt, ende malkanderen broederen genoemt. Siet 2.Sam. 5.11. 1.Reg. 5.1. ende 9.13.
margenoot29
Siet Ies. 21.11. Ierem. 49.7. Ezech. 25.12. Obad. 1.
margenoot30
D. bloetverwant, N. Israel ofte de Israeliten, afkomstich van Iacob, Esaus broeder, die der Edomiten vader is geweest. Siet Genes. 21.40. Deut. 23.7.
margenoot31
D. de natuerlicke affectie ende mede-dogentheyt, die bloetverwanten malkanderen behooren toe te dragen, ende te bewijsen.
margenoot32
Die Esau eerst tegen sijnen broeder Iacob opgenomen heeft, (Gen. 27.41.) ende schandelick van de nakomelingen vervolgt ofte gecontinueert is. Siet Psal. 137.7, etc.
margenoot33
Siet Ierem. 49. op vers 7.
margenoot34
Der Edomiten als Iesa. 34.6. ende 63.1. Ierem. 49.22. want het schijnt gantschlick, datter een ander Bozra geweest is, gehoorende tot Moab. Ier. 48. vers 24. anders (nae sommiger gevoelen) genoemt Bezir, Ios. 21.31. daer vele weyden ende schapen waren. siet Mich. 2.12. ende vergel. 2.Reg. 3.4. ten ware dat de Edomiten Moabs Bozra, door krijchsuchticheyt, als niet verre van hare grenzen gelegen, mochten hebben overmeestert, ende aen haer getrocken.
margenoot35
Siet Ier. 49.1. Ezech. 25.2.
margenoot36
Siet bov. op vers 3.
margenoot37
Verst. onder dese eene grouwelicke soorte van tyrannye, alle d’andere, als bov. vers 3. ende Hose. 14.1.
margenoot38
Dewijle der Ammoniten lant aen Gilead grenzede, beyde in’t oosten over de Iordane gelegen.
margenoot39
Siet 2.Sam. 11. op vers 1.
margenoot40
Van de stad Rabba, der Ammoniten hooft-stadt.
margenoot41
Ofte, [basuynen-] geklanck, veltgeschrey, alsoo ond. 2.2.
margenoot42
Van oorloch, dat haer door Godes swaren toorn haestelick ende schricklick sal overvallen, als een storm, wervel, ofte, draey-wint. siet Iob 9.17. Prov. 1.27. ende 10.25. Hose. 8.7. met d’aenteeck.
margenoot43
And. Malcam. D. der Ammoniten Afgodt, sal wech-gevoert worden in gevanckenisse, nae de wijse der volckeren, wanneer sy een lant overwonnen. siet Iesa. 46.1. Ier. 48.7. ende 49.1, 3. Hos. 10.6. met d’aenteeck.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken