Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Propheet OBADJA.

Inhoudt.

Prophetye van Godts schricklick oordeel over Edom, van wegen hare trotsheyt, gewelt, ende wreetheyt tegen Godts volck, vers. 1, etc. ende ter contrarie, vande behoudenisse ende salichheyt der Kercke door haren Heylant CHRISTUM, ende van aller vyanden onderganck, 17.

1

HET Ga naar margenoot1 gesichte van Ga naar margenoot2 Obadja: Alsoo seyt de Heere HEERE Ga naar margenoot3 van Edom; Ga naar margenoota Ga naar margenoot4 Wy hebben een geruchte gehoort van den HEERE, ende daer is een gesante geschickt onder de Heydenen: Staet op, ende laet ons opstaen tegen Ga naar margenoot5 haer ten strijde.

2

Siet, ick heb u kleyn gemaeckt onder de Heydenen: ghy zijt seer veracht.

3

Ga naar margenoot6 De trotsheyt uwes herten heeft u bedrogen; Ga naar margenoot7 hy die daer woont in de klooven der steenrotzen, Ga naar margenoot8 [in] sijne hooge wooninge: die in sijn herte Ga naar margenoot9 seyt; Wie soude my ter aerden neder stooten?

4

Ga naar margenootb Ga naar margenoot10 Al verhieft ghy u gelijck den Arent, ende al steldet ghy u nest tusschen de sterren: so sal ick u van daer neder-stooten, spreeckt de HEERE.

[Folio 119v]
[fol. 119v]

5

Ga naar margenootc Ga naar margenoot11 So daer dieven, so daer nacht-roovers tot u gekomen waren; (hoe zijt ghy uytgeroeyt!) en soudense niet gestolen hebben soo Ga naar margenoot12 veel hen genoech ware? So daer wijn-lesers tot u gekomen waren, en soudense niet eene na-lesinge hebben overgelaten?

6

Hoe zijn Ga naar margenoot13 Esaus [goederen] na-gespeurt, sijne verborgene Ga naar margenoot14 [schatten] opgesocht!

7

Alle uwe Ga naar margenoot15 bont-genooten hebben u tot aende lantpale Ga naar margenoot16 uytgeleydet; uwe vrede-genooten hebben u bedrogen, sy hebben u Ga naar margenoot17 overmocht: Ga naar margenoot18 [die] u broot [eten], Ga naar margenoot19 sullen Ga naar margenoot20 een geswel onder u setten, Ga naar margenoot21 daer en is geen verstant in hem.

8

Ga naar margenootd En sal’t niet te dien dage zijn, spreekt de HEERE; dat ick de Ga naar margenoot22 wijse uyt Edom, ende het verstant uyt Esaus geberchte sal doen vergaen?

9

Oock sullen uwe Ga naar margenoote Ga naar margenoot23 Helden, ô Ga naar margenoot24 Theman, vertzaecht zijn: Ga naar margenoot25 op dat een yeder uyt Esaus geberchte door den moort worde uytgeroeyt.

10

Om het Ga naar margenoote gewelt, Ga naar margenoot26 begaen aen uwen broeder Iacob, sal schaemte u Ga naar margenoot27 bedecken: ende ghy sult uytgeroeyt worden in eeuwicheyt.

11

Ten dage als ghy tegen over Ga naar margenoot28 stondt; ten dage als Ga naar margenoot29 d’uytlanders sijn Ga naar margenoot30 heyr gevangen voerden, ende de vreemde tot sijne poorten in-trocken, ende over Ga naar margenoot31 Ierusalem het lot wierpen; waert ghy oock Ga naar margenootf als een Ga naar margenoot32 van hen.

12

Doe en soudt ghy niet Ga naar margenoot33 gesien hebben op den Ga naar margenoot34 dach uwes broeders, den dach sijner Ga naar margenoot35 vervreemdinge; noch u verblijdt hebben over de kinderen van Iuda, ten dage haers ondergancks: noch Ga naar margenoot36 uwen mont groot gemaeckt hebben, ten dage der benautheyt:

13

Noch ter poorte mijns volcks ingegaen hebben, ten dage hares verderfs; noch gesien hebben, oock Ga naar margenoot37 ghy, op sijn Ga naar margenoot38 quaet, ten dage sijns verderfs; noch [uwe handen] niet uytgestreckt hebben Ga naar margenoot39 aen sijn heyr, ten dage sijns verderfs:

14

Noch gestaen hebben op de Ga naar margenoot40 wech-scheydinge, om sijne Ga naar margenoot41 ontkomene uyt te roeyen: noch sijne Ga naar margenoot42 overgeblevene Ga naar margenoot43 overgelevert hebben, ten dage der benautheyt.

15

Want de Ga naar margenoot44 dach des HEEREN is nae by, over alle de Heydenen: Ga naar margenootg gelijck als ghy gedaen hebt; sal u gedaen worden; uwe Ga naar margenoot45 vergeldinge sal op uwen kop wederkeeren.

16

Want, gelijck Ga naar margenoot46 ghylieden Ga naar margenoot47 gedroncken hebt op den Ga naar margenoot48 berch mijner heylicheyt; [dan] sullen alle de Heydenen Ga naar margenoot49 geduerichlick drincken: ja sy sullen drincken ende Ga naar margenoot50 in-swelgen; ende sullen zijn Ga naar margenoot51 als offer niet geweest en waren.

17

Maer op den berch Zions sal Ga naar margenoot52 ontkominge zijn, ende Ga naar margenoot53 hy sal eene heylicheyt zijn: ende Ga naar margenoot54 die van den huyse Iacobs sullen Ga naar margenoot55 hare erfgoederen erflick besitten.

18

Ende Ga naar margenoot56 Iacobs huys sal een vyer zijn, ende Iosephs huys eene vlamme, ende Esaus huys tot eenen stoppel; ende Ga naar margenoot57 sy sullen tegen Ga naar margenoot58 hen ontbranden, ende sullense verteeren: so dat Esaus huys geenen overgeblevenen en sal hebben; want de HEERE heeft’ et gesproken.

19

Ende Ga naar margenoot59 die van’t Zuyden sullen Esaus geberchte, ende die van de leechte sullen de Philistijnen erflick besitten; Ia sy sullen het Ga naar margenoot60 velt Ephraims ende het velt van Samaria erflick besitten: Ende Benjamin Ga naar margenoot61 Gilead.

20

Ende de Ga naar margenoot62 gevanckelick-wechgevoerde deses Ga naar margenoot63 heyrs der kinderen Israëls, ’t Ga naar margenoot64 gene der Ga naar margenoot65 Canaaniten was, tot Ga naar margenoot66 Zarphath toe; ende de gevanckelick-wechgevoerde van Ierusalem Ga naar margenoot67 ’t gene dat in Ga naar margenoot68 Sepharad is: sy sullen de steden van’t Zuyden erflick besitten.

21

Ende daer sullen Ga naar margenoot69 Heylanden op den berch Zions opkomen, om Esaus geberchte te Ga naar margenoot70 richten: ende het Coninckrijcke sal Ga naar margenoot71 des HEEREN zijn.

Eynde des Propheets OBADJA.

margenoot1
Siet Iesa. 1. op vers 1.
margenoot2
Te onderscheyden van dien Obadja, die by Achabs tijt geleeft heeft, siet 1.Reg. c. 18. op vers 3. ende ond. op vers 11.
margenoot3
Ofte, tegen, tot.
margenoota
Ierem. 49.14.
margenoot4
Ick, ende andere Propheten, mijne mede-dienaers. hier voor staet Ier. 49. vers 14. Ick hebbe, etc. alwaer eene gelijcke prophetie over Edom verhaelt wort, bykans met de selve woorden. Siet d’aenteeck. aldaer. ende wijders Ezech. 25.12, etc. ende 35.2, etc. ende Amos 1. versen 11, 12.
margenoot5
Idumea.
margenoot6
Verg. Ier. 49.16.
margenoot7
D. ghy die, etc. als Ier. 49.16. ofte, hem die daer, etc.
margenoot8
Ofte, [zijnde] (T.w. de voorseyde steenrotzen) sijne hooge wooninge, ofte, sitplaetse. Hebr. de hoogte sijner wooninge.
margenoot9
D. denckt, sich inbeeldt, als Psal. 10. vers 16, etc.
margenootb
Ierem. 49.16.
margenoot10
Vergel. Ier. 49. vers 16. Amos 9.2, 3, 4.
margenootc
Ierem. 49.9.
margenoot11
Verg. Ier. 49.9.
margenoot12
Hebr. hare genoegsaemheyt.
margenoot13
Ofte, die van Esau, D. Esaus nakomelingen, ofte, Esaus [plaetsen] door-gespeurt. Vergel. Ier. 49. vers 10.
margenoot14
Ofte, verborgene [plaetsen.] het Hebr. woort wort alleenlick hier alsoo gevonden, ende kan worden vergeleken met een ander, dat van den selven oorspronck komt. Psal. 17.14.
margenoot15
Hebr. lieden, ofte, mannen uws verbonts: alsoo in ’t volgende, lieden uwes vredes. D. met welcken ghy vrede hadt. siet Psal. 41.10. Ies. 41.11, 12. Ierem. 20.10. ende 38.22. met d’aent.
margenoot16
Bewijsende uwen gesanten groote eere, als of sy ’t trouwelick met u meynden, ende uwe sake wilden behertigen, maer sy hebben u (als volgt) bedrogen: ofte, sy zijn met u opgetogen ten strijde, maer hebben u aen de lant-pale verlaten. and. hebben u uytgedreven. D. helpen uytstooten, zijnde van vrienden vyanden geworden.
margenoot17
Met hare bedrieglicke aenradinge. Vergel. Ier. 38.22.
margenoot18
Vergel. Psal. 41.10. Hebr. (uyt het voorgaende) [lieden, ofte, mannen] uwes broots. D. uwe gasten, uwe gemeensaemste vrienden.
margenoot19
Hier, ende in ’t volgende blijckt, dat dit eene prophetye is van het toekomende, hoewel in ’t voorgaende gesproken is in den voorleden tijt, nae der propheten wijse, vermits de sekerheyt der sake.
margenoot20
Gelijck schalcken ofte vyanden heymelick yets verbergen ter plaetse, daer yemant gewoon is te sitten, liggen, staen, gaen ofte verkeeren, om hem buyten sijn weten te quetsen, verwonden, ende in’t vrrdriet te brengen. hier door kanmen verstaen, eenich verraet, ofte bedrieglicke practijcken tot verwarringe hares staets. Andere aldus: sy hebben u broot [tot] een geswel onder u gesett. D. uwe maeltijden, met welcke ghy haer ontfangen hebt, hebbense tot u verderf gekeert.
margenoot21
T.w. in Edom. And. waer van [ghy] geen verstant [en sult hebben.] Ende dien volgens en sult ghy daer van niet konnen genesen worden, ofte daer tegen voorsien, hoe kloeck dat ghy oock meynt te wesen: u verstant sal u te dier tijt benomen zijn, als in’t volgende vers geseyt wort.
margenootd
Ies. 29.14. Ierem. 49.7.
margenoot22
Regenten ofte raetslieden. Vergel. Ierem. 49.7.
margenoote
Amos 2.11, 13.
margenoot23
Gelijck by u alsdan geen verstant noch raet, alsoo en salder oock geen moet zijn.
margenoot24
Siet Ierem. 49. op vers 7.
margenoot25
Want als de helden vertzagen, so wort alles verslagen ende nedergehouwen, sonder tegenstant.
margenoote
Gen. 27.41. Ezech. 35.5. Amos 1.11.
margenoot26
Hebr. Om, ofte, van wegen het gewelt uwes broeders Iacobs. D. het welcke ghy aen hem (D. sijnen nakomelingen, uwe bloetverwandten) gepleecht hebt. Vergel. de maniere van spreken met Ierem. 2.2. Habac. 2.8, 17. ende siet d’aenteeck. aldaer. ende wijders Psal. 137.7. Ezech. 25.12. ende 35.5.
margenoot27
Vergel. Iob 8.22. met d’aenteeck.
margenoot28
Om uwen lust te scheppen in ’t aenschouwen van uwer broederen elende.
margenoot29
De Babyloniers met haer krijchs-volck: waer uyt men afnemen kan, dat Obadja dit gepropheteert heeft omtrent, ofte na de inneminge van Ierusalem, ende de wechvoeringe des volcx nae Babel, ter tijt als Ieremia te Ierusalem, ofte onder d’overgeblevene Ioden, in Iuda, ofte in Egypten, ende Ezechiel in Babel, onder de gevangene Ioden propheteerden.
margenoot30
Ofte, vermogen. T.w. Iacobs. Vergel. ond. vers 13, 20.
margenoot31
D. den buyt, ende de gevangens. Siet Ioel 3.3.
margenootf
Psal. 137.7.
margenoot32
Als een Chaldeer, vreemde, ende vyant.
margenoot33
And. Maer en siet niet, etc. ende soo achtervolgens. T.w. met lust ende vermaeck. alsoo vers 13. siet Psal. 22. op vers 18. als of Godt seyde: en verlust u dus niet over uwer broederen elende, wacht wat, d’uwe, die veel swaerder sal vallen, is voor de deure, als volcht vers 15. ’t is eene verwijtende aensprake ende voorwerpinge van hare bedrevene boosheyt, die Godt swaerlick wilde straffen, maer sijnen volcke daer na genade bewijsen.
margenoot34
Tijt sijner besoeckinge, ofte, straffe, als in ’t volgende verklaert wort. Vergel. Psal. 37. op vers 13.
margenoot35
Daerin hy in de hant der vreemden is overgelevert, ende uyt sijn lant in een vreemt lant vervoert, so dat Godt selfs sich als vreemt tegen hem hieldt.
margenoot36
D. ghy en sout den mont soo wijt niet opgesperret, noch soo niet getrotst hebben met spijt ende spot. Vergel. Ezech. 35.12, 13. ende Psal. 22.14. item Psal. 35.26. met d’aenteeck.
margenoot37
Dien het, als bloedtverwandte, niet en betaemt te doen, dat de vreemde ende vyanden doen.
margenoot38
D. elende, quaet der straffe. Siet Genes. 19. op vers 19.
margenoot39
Iacobs heyr, ofte, vermogen, als bov. vers 11. sy hebben ontwijflick beyds gedaen, slaende hare handen aen hare persoonen, als volcht, ende aen hare goederen. Vergel. Genes. 37.22. met d’aenteeck.
margenoot40
And. verscheuringe, doorbrekinge. T.w. der stadt: om te beletten datter niemant en ontquame.
margenoot41
Om den Ioden, die door den eenen ofte anderen wech voor den vyant sochten te vluchten, ofte al ontkomen waren, den wech t’onderscheppen, ofte den pas te stoppen, ende haer te vermoorden.
margenoot42
Die de vyant mach hebben overgesien, ofte overgelaten, ende dien ghy het leven niet en gunnet.
margenoot43
In des vyants hant.
margenoot44
D. de bestemde tijt harer straffe. siet Ioel 1.15. Psal. 37. vers 13. met d’aent.
margenootg
Ezech. 35.15.
margenoot45
Siet van’t Hebr. woort. 2.Chron. 20. op vers 11. Psal. 13. op vers 6. alsoo Iud. 9. vers 16, etc.
margenoot46
Ghy Ioden: zijnde mijn volck ende kercke.
margenoot47
Uyt den beker mijns toorns. Siet Ier. 25.15, 18, 29. ende 49.12. met de aenteeck.
margenoot48
Zion, afbeeldende Godts kercke. siet Psal. 2. op vers 6.
margenoot49
Sonder ophouden, mijn toorn sal op haer rusten, ende liggen blyven.
margenoot50
Den gantschen grontsop. Siet Psal. 75.9.
margenoot51
Sy sullen soo drincken, datse door mijnen toorn ende plagen gantsch vernielt worden. maer by mijne kercke sal ick doen als volcht. Sommige verstaen dit vers alsoo: gelijck ghy (Edomiten) van vreuchde gedroncken hebt over mijnen heyligen berch, als die verwoest wierd, alsoo sullen alle Heydenen weder over u drincken, ja u inswelgen ende verslinden, dat het sal zijn, als offer noyt Edomiter geweest en ware.
margenoot52
De verstooringe mijns volcks en sal niet algemeyn zijn, maer ick sal mijn uytverkoren overblijfsel behouden, ende mijne kercke daer uyt herstellen ende heyligen, etc. onder den Messia.
margenoot53
De berch. D. die daer op woonen, Psal. 15.1. T.w. de kercke sal seer heylich zijn. siet Ezech. 43.12. Ioel 3.17. met d’aenteeck.
margenoot54
Hebr. het huys Iacobs sullen, etc.
margenoot55
T.w. hare eygene, die haer van Godt in den Messia belooft zijn, den segen des verbonts, daertoe mede gehoort de besittinge harer vyanden, der voorseyde volckeren. siet Amos 9.12. met d’aenteeck.
margenoot56
De kercke sal, door de kracht haers hoofts Iesu Christi, alle hare vyanden door d’Edomiten afgebeeldt, verteeren. Vergel. de maniere van spreken met Iudic. 9.15, 20. Iesa. 29.6.
margenoot57
Die van den huyse Iacobs ende Iosephs.
margenoot58
d’Edomiten. Vergel. Psal. 7.14. ende 10.2.
margenoot59
Hebr. het Zuyden, sullen, etc. Iuda streckte sich in’t Zuyden van Canaan tot aen ’t geberchte Esaus. de Ioden, die in de leechte woonden, grensden aen der Philistijnen lant, gelegen westwaert langs de middellantsche zee. And. aldus, Ende sy sullen erflick besitten het Zuyden [namelick] het geberchte Esaus, ende de leechte [namelick] de Philistijnen, etc. Vergel. Deut. 1.7. Ios. 10.40. Iudic. 1.9. 2.Chron. 28.18. ’Tis een prophetie (nae den stijl ende staet des ouden Testaments) van de uytbreydinge des Euangeliums Christi onder de vyantlicke heydenen. Vergel. Amos 9.12. Zephan. 2.7, 9, etc. met d’aent.
margenoot60
D. lant. als Hos. 12.13. D. de principaelste der 10 stammen, welck Ephraim was, eene verleydersse van de reste, ende Samaria de hooftstadt daer van.
margenoot61
Verst. sal Gilead besitten, gelegen over de Iordane, toebehoorende Ruben, den halven stam van Manasse, ende Gad.
margenoot62
Hebr. gevanckelicke wechvoeringe, vervoeringe, ballinckschap, als dickwijls. alsoo in ’t volgende. D. dit wech-gevoerde heyr.
margenoot63
Als bov. vers 11, 13.
margenoot64
Verst. sullen erflick besitten ’t gene, etc.
margenoot65
Der afgodische ende vyantlicke volckeren.
margenoot66
Siet 1.Reg. 17. op vers 9.
margenoot67
Verst. sullen besitten ’t gene dat, etc. and. die in Sepharad [zijn] sullen de steden, etc.
margenoot68
Wat door Sepharad te verstaen zy, daer van is verscheyden gevoelen, etc.
margenoot69
Die eenige, groote ende volkomene Heylant, Verlosser ende Salichmaker der kercke, Iesus Christus, die daer van den naem Iesus draecht, afgebeeldt door Iosua ende d’andere helden, de Richteren die Godt sijnen volcke gaf. siet Mat. 1.21. Iudic. 2.16. ende Hebr. 4.8. Alsoo wort het veelvoudich getal somtijts genomen voor yet groots ende bysonders. siet Iob 40.10. Prov. 1.20. Psal. 73.22. met d’aenteeck. etc. ondertusschen is’t waer, dat dese Heylant sijne dienstknechten gebruyckt om sijn heyl den menschen te verkondigen tot harer behoudenisse, waer van haer dan, als bedienaers des heyls, ende instrumenten des H. Geests, wort toe-geschreven, dat sy de menschen behouden. Siet 1.Timoth. 4. vers 16. Iac. 5.20. ende vergel. Ierem. 1. op vers 10. Ezech. 3. op vers 18. gelijck dese heylant sijnen volcke oock dickwijls lichaemlicke helden, heylanden ende verlossers geeft, die haer uyt noot ende verdruckinge der Tyrannen verlossen. Vergel. Mich. 5. op vers 5.
margenoot70
De vyanden der kercke nae hare verdiensten te straffen, ende Godts volck uyt hare hant te verlossen, gelijck de Richters des ouden Testaments lichaemlick deden. siet Gen. c. 15. op vers 14. Iudic. 2. op vers 16. ende verst. wijders het geestlick bestraffen ende overtuygen der werelt, etc. siet Iohan. 16.8, etc.
margenoot71
Ofte den HEERE toebehooren, de HEERE sal ’t Coninckrijck hebben. D. hy sal Coninck ende Regeerder zijn. T.w. de Heere Christus, die van sijnen Vader tot eenen eeuwigen Coninck sijner kercke ende der gantscher werelt gestelt is. Psal. 2.6, 8. Luc. 1.33, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken