Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het eerste Capittel.

Een beschrijvinge van de natuere Godes, die tegen sijne, ende sijnes volcks vyanden sterck ende straf is, 2. maer goedertieren tegen de vrome, ende die hem lief hebben, 7, etc. De Prophete dreycht voorder den Nineviten haren onderganck, 8. Hy troost de vrome Ioden, haer voor-seggende, dat haren vyant, de Coninck van Assyrien, soude verslagen worden, 15.

1

Ga naar margenoot1 DE last Ga naar margenoot2 van Nineve. Het Ga naar margenoot3 Boeck des Gesichtes Nahum Ga naar margenoot4 des Elkositers.

2

Een Ga naar margenoot5 Ga naar margenoota yverich Godt ende Ga naar margenoot6 een wreker is de HEERE, een wreker is de HEERE, ende Ga naar margenoot7 seer grimmich: een wreker is de HEERE aen sijne wederpartijders, ende Ga naar margenoot8 hy behoudt [den toorn] Ga naar margenoot9 sijnen vyanden.

3

De HEERE is Ga naar margenoot10 lanckmoedich, doch van groote cracht, ende Ga naar margenoot11 hy en houdt [den schuldigen] geensins onschuldich: Ga naar margenoot12 des HEEREN wech is in wervelwint, ende in storm, ende Ga naar margenoot13 de wolcken zijn het stof sijner voeten.

4

Hy Ga naar margenoot14 scheldet de zee, ende Ga naar margenoot15 maecktse drooge, ende hy verdroocht alle rivieren: Ga naar margenoot16 Basan ende Carmel quelen: oock Ga naar margenoot17 queelt Ga naar margenoot18 de bloeme Libanons.

5

Ga naar margenootb De bergen Ga naar margenoot19 beven voor hem, ende de heuvelen Ga naar margenoot20 versmelten: ende de aerde Ga naar margenoot21 lichtt haer op voor sijn aengesichte; ende de werelt, ende alle die daer in woonen.

6

Wie Ga naar margenoot22 sal voor sijne gramschap staen? ende wie Ga naar margenoot22 sal voor de hitticheyt sijnes toorns bestaen? sijne grimmicheyt is uytgestort als vyer, ende de rotzsteenen worden van hem vermorselt.

7

De HEERE is Ga naar margenoot23 goet, Ga naar margenootc hy is ter sterckte in den dach der benautheyt, ende Ga naar margenoot24 hy kent die Ga naar margenoot25 die op hem betrouwen.

8

Ende Ga naar margenoot26 met eenen doorgaenden vloet sal Ga naar margenoot27 hy Ga naar margenoot28 hare plaetse te niete maken: ende Ga naar margenoot29 duysternisse sal Ga naar margenoot30 sijne vyanden vervolgen.

9

Ga naar margenoot31 Wat denckt Ga naar margenoot32 ghylieden Ga naar margenoot33 tegen den HEERE? Ga naar margenoot34 Hy sal Ga naar margenoot35 selfs een voleyndinge maken: de benautheyt Ga naar margenoot36 en sal niet twee-mael oprijsen.

10

Dewijle Ga naar margenoot37 sy in malcanderen gevlochten zijn als doornen, Ga naar margenoot38 ende droncken zijn gelijck sy plegen droncken te zijn, Ga naar margenoot39 so worden sy volcomelick verteert, als een dorre stoppel.

11

Ga naar margenoot40 Van u Ga naar margenoot41 is een uyt gegaen, Ga naar margenoot42 die quaet denckt, tegens den HEERE, Ga naar margenoot43 een Belials raetsman.

12

Ga naar margenoot44 Alsoo seyt de HEERE: Zijn sy Ga naar margenoot45 voorspoedich, ende alsoo vele, alsoo sullen sy oock Ga naar margenoot46 geschoren worden, ende Ga naar margenoot47 hy sal doorgaen: ick hebbe u wel gedruckt, [maer] ick en sal u niet meer drucken:

13

Ga naar margenoot48 Maer nu sal ick Ga naar margenoot49 sijn jock Ga naar margenoot50 van u breken, ende sal Ga naar margenoot51 uwe banden Ga naar margenoot52 verscheuren.

14

Ga naar margenoot53 Doch tegen Ga naar margenoot54 u heeft de HEERE Ga naar margenoot55 bevolen, Ga naar margenoot56 datter van uwen name niemant meer gezaeyt sal worden: uyt den

[Folio 125v]
[fol. 125v]

huyse uwes Godts sal ick uytroeyen Ga naar margenoot57 de gesnedene ende gegotene beelden, Ick sal u [Ga naar margenoot58 daer] een graf maken, Ga naar margenoot59 als ghy sult veracht zijn geworden.

15

Ga naar margenootd Siet Ga naar margenoot60 op de bergen de voeten Ga naar margenoot61 des genen die het goede bootschapt, die Ga naar margenoot62 vrede doet hooren: Ga naar margenoot63 Viert uwe vier-dagen, ô Iuda, betaelt uwe geloften, want Ga naar margenoot64 de belials [man] en sal voortaen niet meer Ga naar margenoot65 door u doorgaen, Ga naar margenoot66 hy is gantsch uytgeroeyt.

margenoot1
Dit is de gemeyne Titel of opschrift aller beswaerlicker Prophetyen, Siet Iesa. c. 13. op vers 1. ende 15.1, 6. ende 17.1. ende 19.1. ende 21.1, 11, 13. Ier. 23, 33, 34. Hab. 1.1. Zach. 9.1. ende 21.1. Mal. 1.1.
margenoot2
D. over, of, aengaende de Stadt Nineve, die eertijts geweest is de hooft-Stadt van Assyrien: Ende verstaet hier door Nineve, niet alleen de Stadt selfs, maer oock het geheele Coninckrijcke van Assyrien.
margenoot3
D. het Boeck daer in’t gesichte, ofte de Prophetye die Nahum geopenbaert is, beschreven staet.
margenoot4
D. die te Elkos geboren is, een dorp gelegen in Galilaea, of soo andere schrijven, in de stamme Simeons, noch in wesen zijnde ten tijde Hieronymi. nergens en wort deser plaetse gedacht inde Heylige Schrift, dan hier alleen. Andere meynen, dat Elkos is de name des geslachtes Nahums.
margenoot5
D. Godt is jeloers, T.w. over sijne eere. Siet Iesa. 9.6. niet konnende lijden, dat nevens hem eenigen Afgodt ge-eert ende aengeroepen worde.
margenoota
Exod. 20.5.
margenoot6
Die niet ongestraft en laet de sonde tegen sijne H. Majesteyt begaen: Noch de tyrannye tegen sijn uytverkoren volck.
margenoot7
Hem seer vertoornende over de gene die sijn volck mishandelen, of vervolgen. Hebr. Een heere, meester, of besitter der grimmicheyt, of des hittigen toorns. Siet Gen. 14. op vers 13.
margenoot8
Siet d’aenteeck. Psal. 103. op vers 9. ende Ierem. 3. op vers 5.
margenoot9
Maer over sijne uytverkorene ontfermt hy sich als een Vader over sijne kinderen. Siet Psal. 103.8, 9, 10, etc.
margenoot10
Siet Exod. 34. op vers 6. ende Num. 14.18.
margenoot11
Siet Exod. 34. op vers 7. And. hy en sal [die T.w. vyanden] niet onschuldich houden.
margenoot12
De sin is, De Heere vertoont hem selven schrickelick ende geweldich. Siet Psal. 18.8.
margenoot13
Vergel. Psal. 104.3.
margenoot14
D. bestraft. De Prophete beschrijft de macht, die Godt heeft over de zee, rivieren, ende velden. waer van siet exempelen Exod. 14.22. Iesa. 4. ende 2.Reg. 2. Psal. 66.6. ende 106.9 ende Psal. 107. Luce 8.24. De sin is, die sulcke groote dingen doen kan in de wateren, ende op de aerde, die kan oock wel, alst hem belieft, het Rijcke der Assyriers veranderen.
margenoot15
D. hy kanse drooge maken alst hem belieft.
margenoot16
Siet van Basan Psal. 22.13. ende van Carmel 2.Reg. 19. op vers 23.
margenoot17
T.w. van sijnen toorn, ofte, van wegen de groote ende langwylige droochte, weshalven de aerde geen vruchten en kan voort-brengen. Vergel. Ioel 1.10, 12.
margenoot18
D. de bloemen die op den berch Libanon wassen.
margenootb
Exod. 19.18. Psal. 18.8. ende 29.5, 6. ende 68.8. ende 97.4, 5. ende 114.4.
margenoot19
Of, schudden van hem.
margenoot20
Vergel. Mich. c. 1. vers 4. Amos 9.13.
margenoot21
Gelijck in de aerdbevingen pleecht te geschieden. And. de aerde brandt voor sijn aengesichte. De sin is, Indien het Godt den Heere beliefde, hy konde wel de gantsche werelt met den vyere verbranden, gelijck hy eertijts Sodoma ende Gomorra gedaen heeft: Of, hy kan de aerde van droochte ende van dorricheyt doen verbranden, ende tot assche worden. Siet 2.Sam. 5. op vers 21.
margenoot22
Of, kan.
margenoot22
Of, kan.
margenoot23
T.w. over de gene die hem vreesen ende dienen.
margenootc
Ioël 3.16.
margenoot24
D. hy heeftse lief, hy sorgt voor haer, hy neemt sich harer aen, als Psal. 1.6.
margenoot25
Of, die op hem hopen, die haren toevlucht tot hem nemen, die haer op hem verlaten.
margenoot26
D. door eenen vyandlicken inval die over al loopen sal, sal hy hare plaetse te niete maken. Of, Ende met den doorgaenden vloet sal hy hare (T.w. Nineves) plaetse ten verderve, [of, tot vernielinge] maken. D. hy sal maken, dat de plaetse van Nineve het verderf selfs zy, ende tot niete gebracht worde, T.w. door de Meden ende Chaldeen.
margenoot27
T.w. Godt de Heere.
margenoot28
D. de Stadt van Nineve selfs. Het is eene gemeyne wijse van spreken in de H. Schrift, dat eeniges dincks plaetse wort geseyt te vergaen, als het dinck selfs vergaet. alsoo Dan. 2.35. Apoc. 12.8.
margenoot29
Duysternisse beteeckent hier allerleye groote jammeren ende elenden, als Ioel 2.2. Mich. 7.8. ende elders.
margenoot30
T.w. des Heeren, of, des volcks Godes, ende verstaet hier door vyanden, de Assyriers. And. ende hy sal de duysternisse sijne vyanden doen vervolgen.
margenoot31
Ofte, wat beeldt ghy u in tegen den Heere? De sin is, Godt en sal u, ô ghy Coninck van Assyrien, nochte u, Ghy machtige Stadt van Nineve, niet altijt soo woeden laten.
margenoot32
Ghy Assyriers.
margenoot33
Of, van den Heere.
margenoot34
Hebr. hy maeckt een voleyndinge. Dickwijls wort de tegenwoordige tijt gestelt, voor den tijt die haest volgen sal, als Gen. 13.15. ende 19.13, 14. ende 48.21. ende 50.5, 24. Exod. 12.33. Ione 1.3. Matt. 3.10. ende 17.11. Act. 27.6. ende 1.Cor. 15.35.
margenoot35
Siet Ierem. 4. de aenteeck. op vers 27.
margenoot36
Of, en sal de tweede reyse niet komen. De sin is, Godt sal u, ô Nineve, met desen tocht soo onderdrucken, dat hy niet sal behoeven de tweede mael te komen, hy sal u eens voor al t’eenemael uytroeyen: Andre nemen’t in desen sin, Hy en sal sijn volck niet t’eenemael laten plagen.
margenoot37
T.w. de Assyriers, met andre Coningen ende volckeren. De sin is, het sal haer gaen als. de in malkanderen verwerrede doornen, de welcke als de lantman uyt malcanderen niet trecken of scheyden en kan, so werpt hyse t’samen in ’t vier, ende verbrandtse d’een met d’ander. And. want tot de doornen toe zijn sy benaut. D. soo perplex, dat sy haren toevlucht tot de doornen nemen, om haer daer te verbergen. ’t is een teecken van groote perplexiteyt ende benaeutheyt als yemant daer henen vlucht, daer hy sich voorseker quetsen of verseeren sal. Vergel. 1.Sam. 13.6.
margenoot38
Hebr. ende versopen zijn nae haren wijn, ofte suyperye. Of, ende als [van] haren wijn droncken zijn. D. sy worden door eenen verkeerden geest gedreven, die haer doet swymelen, als of sy droncken waren, dewijle het haer nu lange alles nae haren wensch ende wille gegaen heeft.
margenoot39
Of, So sullen sy verteert. (Hebr. opgegeten) worden, als geheel, of, volkomelick drooge stoppelen.
margenoot40
Of, uyt u, ô Nineve.
margenoot41
Voor, sal op een korts uytgaen, siet bov. vers 9.
margenoot42
D. die vyer en vlamme uytspouwt tegen het volck Godes.
margenoot43
Verstaet hier Sanherib ende Rabsake, die het volck Godes sochten wijs te maken, dat Godt haer niet en soude konnen uyt hare hant verlossen. Siet 2.Reg. 18.35. ende 2.Chron. 23. ende Iesa. 36. Ende van het woort Belial. Siet Deut. 13. op vers 13.
margenoot44
Nu wendt de Prophete sijn reden tot die van Ierusalem, den welcken hy troost met de prophetie van de nederlage ende onderganck der Assyriers.
margenoot45
Hebr. volkomen, ofte, vrede hebbende. D. volkomen in kracht. Ofte voorspoedich. Godt wil seggen: Of sy wel machtich ende menichvuldich zijn, datse dies niet tegenstaende door sijn Godtlicke hant sullen nedergevelt ende vernielt worden.
margenoot46
De Prophete Iesaias gebruyckt dese selve gelijckenisse cap. 7. vers 20.
margenoot47
T.w. Sanherib. siet 2.Reg. 19.35, 36, 37.
margenoot48
In dit vers spreeckt Godt de Heere noch sijn volck aen, als vers 12.
margenoot49
T.w. des Conincks van Assyrien jock. D. slavernye, of dienstbaerheyt. Siet van ’t Hebr. woort Ierem. 27. op vers 2.
margenoot50
Hebr. van op u breken. D. ick sal het u van den hals nemen: ende u daer van verlossen.
margenoot51
D. de banden met de welcke u de Coninck van Assyrien is bindende ende in dienstbaerheyt houdende.
margenoot52
Alsoo dat ghy den Coninck van Assyrien niet meer en sult onderworpen sijn. Vergel. Psal. 2. vers 3. ende siet de vervullinge 2.Chron. 36.22. ende Ezr. 1.4.
margenoot53
Of, doch van u heeft de Heere bevolen.
margenoot54
ô Ghy Nineviter, of ô ghy Coninck van Assyrien.
margenoot55
T.w. aen den Coninck der Meden ende van Babylon, u met u volck t’eenemael uyt te roeyen: Dit heeft Godt alsoo over u besloten te sullen geschieden.
margenoot56
D. ghy sult soo gantschelick ende geheelick onderdruckt worden, datter na desen niemant meer uwen name voeren en sal: Of, datmen niet meer van u spreken en sal gelijckmen tot noch toe gedaen heeft.
margenoot57
D. uwe Goden die ghy aldaer pleegt te aenbidden.
margenoot58
Te weten, in het huys uws Godts Nisroch. Siet de voltreckinge deser Prophetye 2.Reg. 19.37. ende Ies. 37. vers 38.
margenoot59
T.w. na dat ghy met schande ende met schade uyt het lant Iuda sult gevluchtt zijn, waer over ghy in groote verachtsaemheyt sult komen by alle Natien.
margenootd
Iesa. 52.7. Rom. 10.15.
margenoot60
Of, op dese bergen, D. in het lant Iuda, ’t welck een berchachtich lant is.
margenoot61
Of, eenes die goede tydinge brengt, of, eenes Euangelistes, Verstaet dit van de blyde tijdinge aengaende de slachtinge van het leger der Assyriers, ende korts daer na van de doot hares Conincks. Doch dit past oock op de geestelicke verlossinge der Ioden door Christum.
margenoot62
D. victorye ende welstant.
margenoot63
Als of hy seyde, Nu moocht ghy volck van Iuda vry en vranck uwen H. Godts-dienst oeffenen, ende uwen Godt loven ende dancken, ’t welck u eenen langen tijt herwaerts van de Assyriers is verhindert geweest.
margenoot64
Siet bov. vers 11.
margenoot65
D. hy en sal met sijn verderffelick heyrleger niet meer in, noch door u lant trecken, als Ioel 3.17.
margenoot66
T.w. sijn leger, waer uyt 185000 man, van den Engel, ende hy van sijne sonen Adramelech ende Saresar verslagen is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken