Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Breeder voorsegginge van den onderganck der Nineviten door de Babyloniers, van wegen hare tyrannye tegen het volck Godes, ende andere Natien.

1

Ga naar margenoot1 DE verstroyer treckt tegen Ga naar margenoot2 u aengesichte op, Ga naar margenoot3 bewaert de vestinge, Ga naar margenoot4 besichticht den wech, Ga naar margenoot5 sterckt de lendenen, versterckt de cracht seer.

2

Want Ga naar margenoot6 de HEERE heeft de hoovaerdye Iacobs afgewendt, gelijck de hoovaerdye Israëls, want Ga naar margenoot7 de Ga naar margenoota ledich-makers Ga naar margenoot8 hebbense ledich gemaeckt, ende sy hebben Ga naar margenoot9 hare wijn-rancken verdorven.

3

Ga naar margenoot10 De schilden Ga naar margenoot11 sijner helden Ga naar margenoot12 zijn root gemaeckt, de Ga naar margenoot13 kloecke mannen zijn Ga naar margenoot14 scharlaken-verwich, Ga naar margenoot15 de wagens zijn in het vyer der fackelen, ten dage als hy sich Ga naar margenoot16 bereyt; ende de Ga naar margenoot17 spiessen Ga naar margenoot18 worden geschuddet.

4

Ga naar margenoot19 De wagens Ga naar margenoot20 rasen door de wijcken, sy loopen gins en weder op de straten: Ga naar margenoot21 hare gedaenten zijn als der fackelen, Ga naar margenoot22 sy loopen door malcanderen henen als de blixemen.

5

Ga naar margenoot23 Hy sal Ga naar margenoot24 aen sijne voortreflicke gedencken, [doch] sy Ga naar margenoot25 sullen struyckelen Ga naar margenoot26 in hare tochten: Ga naar margenoot27 sy sullen haesten Ga naar margenoot28 nae haren muer, als Ga naar margenoot29 het beschutsel veerdich sal wesen.

6

Ga naar margenoot30 De poorten der rivieren sullen geopent worden, ende Ga naar margenoot31 het paleys Ga naar margenoot32 sal versmelten.

7

Ende Ga naar margenoot33 Huzab Ga naar margenoot34 sal gevanckelick wech gevoert worden, men sal haer heeten Ga naar margenoot35 voortgaen, ende hare maechden sullense geleyden, Ga naar margenoot36 als [met] een stemme der duyven, Ga naar margenoot37 trommelende op hare herten.

8

Ga naar margenoot38 Nineve is wel als een watervyver, Ga naar margenoot39 van de dagen af dat sy geweest is, doch Ga naar margenoot40 sy sullen vluchten: Staet, Staet [salmen roepen], maer niemant sal omme-sien.

9

Ga naar margenoot41 Roovet silver, roovet gout, want daer en is geen eynde des Ga naar margenoot42 voorraets, der heerlickheyt Ga naar margenoot43 van allerley gewenschte vaten.

10

Ga naar margenoot44 Sy is geledicht, ja uyt-geledicht, uytgeputt, ende Ga naar margenootb haer herte versmelt, ende de knyen Ga naar margenoot45 schudden, ende Ga naar margenootc in alle de lendenen is smerte, ende Ga naar margenoot46 harer aller aengesichten betrecken, [als] Ga naar margenoot47 een pot.

11

Ga naar margenoot48 Waer is [nu] de Ga naar margenoot49 wooninge der Leeuwen, ende die weyde der jonge Leeuwen? alwaer de Leeuw, de oude Leeuw, [ende] het Leeuwenwelp wandelde, ende daer en was niemant die [haer] verschricte.

12

De Leeuw die genoech roofde voor sijne welpen, ende Ga naar margenoot50 worchde voor sijne oude Leeuwinnen; die sijne holen vervulde met roof, ende sijne wooningen met het geroofde.

13

Siet, Ga naar margenoot51 Ick [wil] aen u, spreeckt de HEERE der heyrscharen, ende Ga naar margenoot52 ick sal Ga naar margenoot53 hare wagenen in roock verbranden, ende het sweert sal Ga naar margenoot54 uwe jonge Leeuwen verteeren, ende ick sal Ga naar margenoot54 uwen roof Ga naar margenoot55 uytroeyen van der aerde, ende de stemme Ga naar margenoot56 uwer gesanten en sal niet meer gehoort worden.

margenoot1
T.w. Nebucadnezar de Coninck van Babel, die veel Coninckrijcken heeft ingenomen ende verstroyt.
margenoot2
ô Nineve.
margenoot3
Dit, ende datter volcht, spreeckt de Prophete Ironicè, ofte spots-wijse, willende te kennen geven, dat de Assyriers met allen haren tegenweer niet en souden vermogen.
margenoot4
Merckter wel te dege op, wat wech dat de vyant komt.
margenoot5
D. uwe kracht ende macht. Siet Iob 40.11.
margenoot6
Als of hy seyde, ô Assur, nu is de tijt, dat de straffe des Heeren oock over u kome, aengesien de selve nu eenen geruymen tijt over ’t volck Godes gegaen heeft, waer door de Heere de hovaerdye Iacobs heeft vernedert, gelijck hy te vooren de hovaerdye Israels vernedert hadde. And. want de Heere is weder gekeert [met] de voortreffelickheyt, ofte, heerlickheyt Iacobs, D. met Christo Iesu, als Amos 8.9. T.w. op dat hy voortaen sijn volck by-stae, ende niet meer door u het selve en late verdelgen, maer veel meer dat hy u van wegen het selve late verdelgen. Siet 2.Sam. 1. op vers 19. van den cieraet, of heerlickheyt Israels.
margenoot7
D. de Assyriers met hare groote heyrlegers, die alles gerooft ende ledich gemaeckt hebben.
margenoota
Iesa. 10. vers 12. Psal. 30.13.
margenoot8
De sin is, sy hebben Iuda ende Israel ledich gemaeckt, D. sy hebben haer lant woest gemaeckt, ende uytgeplondert.
margenoot9
Dit kanmen bequamelick nae de letter verstaen: Doch sommige verstaen hier door, de wijn-rancken, de Steden ende dorpen des Ioodschen lants: Immers wert het Ioodsche volck meermaels vergeleken by eenen wijn-stock, Siet Mich. 7.1. Andre verstaen hier door, sonen ende dochteren: Eenige de vruchten des lants.
margenoot10
In dit versken, ende daer na, beschrijft de Prophete de gestaltenisse ende krijchs-rustinge der gener, die met groote machtige heyrlegers komen souden tegen Nineve, ende de Assyriers, vyanden der Israeliten, om de selve te bestrijden ende t’onderdrucken.
margenoot11
T.w. des vyants die Nineve belegeren soude.
margenoot12
Van het bloet der omgebrachte menschen, of, verstaet dit oock van de root-geverwde kleederen, die vele, insonderheyt onder de krijchs-lieden der Meden, Persen, Babyloniers, etc. droegen. siet Ezech. 23.14.
margenoot13
Siet van het woort kloecke Gen. 47. op vers 6. ende Exod. 18. op vers 21.
margenoot14
Of, gecarmosijnt.
margenoot15
D. hare wagens varen soo snel, ende met sulck gewelt voort, dat sy over de steenen loopende, voncken vyers geven, daer van vers 4. breeder: Ende verstaet hier de legerwagens, die ten stryde bereydt waren, in of op de welcke krijchs-lieden saten, daer uyt vechtende. Siet Ios. 17.16. ende 2.Sam. 10.18.
margenoot16
T.w. ten strijde.
margenoot17
Hebr. de denne-boomen. De sin is, de spiessen die van denne-boomen hout gemaeckt zijn. Andre nemen’t in desen sin, Die wagens loopen soo snellick ende met sulcken gewelt voort, dat het wout ende de boomen die daer in staen, schudden en beven.
margenoot18
Of, worden gedrilt.
margenoot19
Verst. wagens, met de gene die op de wagens sitten. siet 2.Sam. 10. op vers 18.
margenoot20
D. de wagens sullen met sulcke snellicheyt ende rumoer door de straten en stegen der stadt rollen en hollen, en bolderen, als of de voerlieden, ende die daer op sitten, dol en rasende waren.
margenoot21
De sin is, Het sal schijnen datter vyer uyt hare oogen springt, als sy toornich zijn.
margenoot22
Of, Sy sullen door-breken als de blixem.
margenoot23
T.w. de Coninck van Assyrien.
margenoot24
D. hy sal sijn vertrouwen op haer stellen. And. hy sal sijn geweldige monsteren.
margenoot25
D. sy sullen soo haestelick loopen, ende met sulcke onsinnicheyt, dat sy over malkanderen sullen tuymelen ende vallen.
margenoot26
Of, in hare gangen. D. op hare straten ende stegen, over al waer sy henen gaen.
margenoot27
T.w. de Assyriers.
margenoot28
Verst. de mueren der stadt Nineve.
margenoot29
Of, het decksel. Verst. een krijchs-getimmer als een galerye, onder het welcke de soldaten scheut-vry waren. Hebr. ende het beschutsel sal veerdich gemaeckt worden.
margenoot30
D. de water-poorten. hier wort gesproken van het water Tigris, ende andre beecxkens daer in ende daer uyt vlietende, ende dichte onder de Stadt Nineve loopende. De sin is, De vyant sal aen dien hoeck in de Stadt vallen, daer sy schijnt alder-sterckst te wesen, T.w. daer ter plaetse, daer de Tigris ende andre beken loopen. Diodor. Siculus seyt lib. 3. Bibliot. cap. 7. dat als de Chaldeen Nineve belegert hadden, so is de muer deser Stadt, door het hooge oploopen van den Tigris, om-geworpen, de lengte van xx stadien, door welcke bresse de vyanden in de stadt vielen.
margenoot31
Of, de Tempel, want het Hebr. woort beteeckent beyde, soo een paleys, als eenen Tempel, ende verstaet hier den Tempel des Assyrischen Afgodts.
margenoot32
T.w. door de hitte des vyers, het zy des materialen vyers, ofte des brandenden toorns Godes. And. sal wechvlieten. Dit past wel, indien men siet op den grooten oploop des waters.
margenoot33
Verscheydene verstaen dat Huzab is de name der Coninginne. Andere meynen dat Huzab beteeckent Coninginne, van Iatsab, bystaen, om dat sy dagelicx by den Coninck stont, of quam. Vergel. Psal. 45.9. And. die vast gestelt is. D. de stadt die meynt vast te staen.
margenoot34
Of, sal ontbloott, of ontdeckt worden, T.w. van hare juweelen, ende kostelicken cieraet.
margenoot35
Of, opgaen, T.w. op den wagen in den welcken sy sal gevanckelick wech-gevoert worden uyt haer lant in een ander.
margenoot36
D. al schreyende, al weenende, ende al suchtende in haer selven, niet durvende overluyt roepen en schreyen, uyt vreese der vyanden.
margenoot37
Als of hy seyde, sy en sullen niet op tamboeren, of trommelen spelen, gelijck sy in hare vreucht plechten te doen, maer sy sullen met hare vuysten op hare borsten slaen, tot een teecken der benauwtheyt hares herten.
margenoot38
D. Nineve is van den aenbeginne seer volck-rijcke geweest. Aldus wort veel waters, voor veel volcks genomen Iesa. 8.7. ende Apoc. 17.15. Vergel. Ionae 4.11.
margenoot39
Hebr. van de dagen sy, sonder meer.
margenoot40
T.w. de inwoonders van Nineve, sullen vluchten, als hare Stadt van hare vyanden sal ingenomen worden.
margenoot41
Verstaet dit gesproken te zijn tot de vyanden, die Nineve souden over-vallen, het zy datmen het neemt voor de woorden des Propheten: Ofte, der soldaten, hare kameraden aensprekende.
margenoot42
Verst. hier door voorraet, allerley schatten, ende cleynodien, gelt, kleederen, etc.
margenoot43
D. van allerley schoonen huysraet diemen soude kunnen, of mogen wenschen. Vergel. 2.Chron. 32.27.
margenoot44
T.w. Nineve.
margenootb
Deut. 1.28. ende cap. 20.8. Ios. 1.11. ende 5.1, 7. Iesa. 13.7. Ezech. 21.7.
margenoot45
Ofte, tegens malkanderen aenslaen, ofte, stooten. Vergel. Dani. 5.6. ende Iesa. 13.7.
margenootc
Iesa. 13.8. ende 21.3.
margenoot46
Siet de aenteeck. Ioel 2.6.
margenoot47
T.w. als een pot of ketel daermen spyse in koockt, ende die over het vyer hangt ende beroockt.
margenoot48
Dit zijn de woorden des Propheten, sprekende in den name Godes, ende de overwonnene Assyriers beschimpende.
margenoot49
Aldus noemt de Prophete de inwoonders vann Nineve, die roovers, ende bloet-dorstige menschen geweest zijn, insonderheyd hare Coningen, Vorsten, ende krijchs-overste. Siet Ezech. cap. 19. met de aenteeckeninge op versen 2, 3, etc. d’Apostel noemt oock den Keyser Nero eenen leeuw. 2.Timot. 4.17.
margenoot50
Der leeuwen aerdt is, de dieren die sy gevangen hebben, te sticken, ende versmachten.
margenoot51
Siet de aenteeck. Ierem. 21.13. And. ick [kome] tot u. T.w. om u te straffen: Hy wendt sijn aensprake tot de Nineviten.
margenoot52
D. ick sal uwe wagenen verbranden, ô Nineve, so datse in roock sullen verdwijnen. Vergel. Iud. 20.40.
margenoot53
T.w. der stadt Nineve. Hier is een veranderinge van persone, hare, voor uwe.
margenoot54
O Nineve. Ende uwen roof, D. den roof dien ghy Nineviten gerooft hebt.
margenoot54
O Nineve. Ende uwen roof, D. den roof dien ghy Nineviten gerooft hebt.
margenoot55
Of, af-snyden.
margenoot56
Of, uwer Ambassadeurs, door de welcke ghy den Coningen rontom-her den krijch pleecht aen te seggen. Siet 2.Reg. 18.17, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken