Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

Voordere Prophetie van den onderganck der Stadt Nineve, ende der Assyriers, nae het exempel der Stadt No, die oock is verdelcht geworden, om dergelijcke sonden als Nineve begaen hadde, 8. De Prophete voecht daer by, dat hare sterckten ende groote macht, haer niet helpen en souden, 12.

1

WEe Ga naar margenoot1 de bloet-Stadt, die gantsch vol leugen, [ende] Ga naar margenoot2 verscheuringe is: de roof Ga naar margenoot3 en houdt niet op.

2

Daer is Ga naar margenoot4 ’t geclap der sweepe, ende ’t geluyt van ’t bolderen der raderen: ende Ga naar margenoot5 de peerden stampen, ende de wagens Ga naar margenoot6 springen op.

3

De ruyter steeckt om hooge soo het vlammende sweert, als de blixemende spiesse, ende daer sal de veelheyt der verslagenen zijn, ende eene sware menichte der

[Folio 126r]
[fol. 126r]

doode lichamen, ja daer en sal geen eynde zijn der lichamen, Ga naar margenoot7 men sal over hare lichamen struyckelen:

4

Ga naar margenoot8 Om der grooter hoereryen wille Ga naar margenoot9 der seer bevallige hoere, Ga naar margenoot10 der meestersse der tooveryen, die Ga naar margenoot11 met hare hoereryen volckeren Ga naar margenoot12 vercocht heeft, ende geslachten met hare tooveryen.

5

Siet, Ga naar margenoot13 Ick [wil] aen u, spreeckt de HEERE der heyrscharen, ende Ga naar margenoot14 ick sal uwe zoomen ontdecken boven u aengesichte, ende ick sal den Heydenen uwe naecktheyt, ende den Coninckrijcken uwe schande wijsen.

6

Ende ick sal Ga naar margenoot15 verfoeyelicke dingen op u werpen, ende u tot schande maken, ende Ga naar margenoot16 ick sal u als eenen spiegel stellen.

7

Ende ’t sal geschieden, dat alle die u sien, Ga naar margenoot17 van u wech vlieden sullen, ende seggen: Nineve is Ga naar margenoot18 verstoort, Ga naar margenoot19 wie sal medelijden met haer hebben? van waer sal ick u troosters soecken?

8

Ga naar margenoot20 Zijt ghy beter dan Ga naar margenoot21 No Ga naar margenoot22 de volck-rijcke, Ga naar margenoot23 gelegen in de rivieren? die rontom henen water heeft? welcker Ga naar margenoot24 voor-muer de zee is, Ga naar margenoot25 haer muer is van Ga naar margenoot26 zee.

9

Mooren-lant ende Egypten waren hare macht, ende Ga naar margenoot27 daer en was geen eynde: Ga naar margenoot28 Put ende Libya Ga naar margenoot29 waren tot uwe hulpe.

10

Noch is Ga naar margenoot30 sy gevanckelick gegaen in de gevangenisse: oock zijn hare kinderen Ga naar margenoot31op ’t hooft aller straten Ga naar margenoot32 verplettert geworden, ende over hare Ga naar margenoot33 ge-eerde hebben sy Ga naar margenoot34 het lot geworpen, ende alle hare Groote zijn Ga naar margenoot35 in boeyen gebonden geworden.

11

Oock sult Ga naar margenoot36 ghy Ga naar margenoot37 droncken worden, Ga naar margenoot38 ghy sult u verbergen, oock sult ghy een sterckte soecken Ga naar margenoot39 van wegen den vyant.

12

Ga naar margenoot40 Alle uwe vasticheden zijn vijgeboomen Ga naar margenoot41 met de eerste vruchten, indien sy geschuddet worden, so vallen sy dien op den mont Ga naar margenoot42 diese eten wil.

13

Siet, u volck sal in’t midden van u Ga naar margenoot43 tot wijven worden: de poorten uwes lants sullen uwen vyanden Ga naar margenoot44 wijt geopent worden: Ga naar margenoot45 het vyer sal Ga naar margenoot46 uwe grendelen verteeren.

14

Ga naar margenoot47 Schept u water ter belegeringe, versterckt uwe vasticheden, Ga naar margenoot48 gaet in den kley, ende treedt in den leem, Ga naar margenoot49 verbetert den tichel-oven.

15

Ga naar margenoot50 Het vyer sal u Ga naar margenoot51 aldaer verteeren: het sweert sal u Ga naar margenoot52 uytroeyen, het sal u af-eten, Ga naar margenoot53 als de kevers: Ga naar margenoot54 vermeerdert u als kevers, Ga naar margenoot55 vermeerdert u Ga naar margenoot56 als sprinckhanen.

16

Ghy hebt meer Ga naar margenoot57 handelaers alsser sterren aen den hemel zijn, Ga naar margenoot58 de kevers sullen invallen, ende daer van vliegen.

17

Ga naar margenoot59 Uwe gecroonde Ga naar margenoot60 zijn als de sprinckhanen, ende uwe Ga naar margenoot61 crijchs-overste Ga naar margenoot62 als de groote kevers, die haer in de heyning-mueren legeren Ga naar margenoot63 in de koude der dagen: wanneer de Sonne opgaet, so Ga naar margenoot64 vliegen sy wech, also dat hare plaetse onbekent is waer sy geweest zijn.

18

Ga naar margenoot65 Uwe herders Ga naar margenoot66 sullen sluymeren, ô Coninck van Assur, Ga naar margenoot67 uwe voortreffelicke sullen Ga naar margenoot68 haer leggen, Ga naar margenoot69 u volck sal hem op de bergen wijt uytbreyden, ende Ga naar margenoot70 niemant salse versamelen.

19

Daer en is Ga naar margenoot71 geen t’samentreckinge voor uwe breucke, uwe plage Ga naar margenoot72 is smertelick: Ga naar margenoot73 alle die ’t geruchte van u hooren, sullen Ga naar margenoot74 de handen over u clappen: want Ga naar margenoot75 over wien en is uwe boosheyt niet geduerichlick gegaen?

Eynde des Boecks NAHUMS.

margenoot1
Hier wort noch al gesproken van de Stadt Nineve. Vergel. Ezech. 22 op vers 2. Hebr. Stadt der bloeden. alsoo oock Ezec. 24.9.
margenoot2
Het Hebr. woort past eygentlick op de verscheurende dieren, als Psal. 7.3.
margenoot3
Hebr. en wijckt niet, als Exo. 33.11. ende Iesa. 46.7. De sin is, de Nineviten varen steets voort in het begaen van allerley rooverye ende gewelt.
margenoot4
Hebr. de stemme der sweepe, ende de stemme der beweginge des radts.
margenoot5
Of, der peerden d’aerde met den voet stampende.
margenoot6
Of, opspringende. In dit versken wort afgemaelt de aenkomste van het vyantlick leger, met seer bequame, ende aerdige manieren van spreken.
margenoot7
De sin is, Men sal over de straten niet konnen gaen, sonder over de doode lichamen te treden.
margenoot8
Of, om de veelheyt der hoereryen, verstaet hier soo wel geestelicke hoererye, D. Afgoderye, als vleeschelicke ontucht.
margenoot9
Alsoo noemt hy de Stadt Nineve. Hebr. de hoere goet van gunste.
margenoot10
Of, der voorstanster, der patronesse der tooveryen.
margenoot11
Of, door.
margenoot12
D. tot slaven ende lijf-eygene gemaeckt heeft.
margenoot13
Siet bov. c. 2. op vers 13. ende Ies. 47.3.
margenoot14
De sin is, Ick sal uwe zoomen, of lijsten, of slippen laten oplichten tot op u aengesichte, D. ick sal u de aldergrootste schande aendoen. Verg. Ies. 47.3. Ier. 13.22. ende vers 26. ende Eze. 16. op vers 37.
margenoot15
Als slijck en modder, etc. daer mede men openbare, ende uyt de Steden gebannene hoeren pleegt te bewerpen.
margenoot16
D. ick sal u soo straffen ende soo gantschelick te schande maken, dat ghy anderen volcken ende natien tot eenen spiegel ende exempel sult wesen, also dat als sy van een groote straffe die eenige natie is overkomen, spreken sullen, u tot een exempel sullen noemen ende voortbrengen. And. als een gaep-spel. And. als dreck, als vuylicheyt.
margenoot17
Als de walge, ende eenen afkeer van u hebbende.
margenoot18
D. verwoest, verdelgt, geruijneert.
margenoot19
Vergel. Iesa. 5.1. op vers 19. ende Ier. 15.5.
margenoot20
Of, soudet u beter gaen dan No?
margenoot21
Dit is de name eener stadt in Egypten, naderhant Alexandria genoemt, om dat sy van Alexandro den Grooten is herbouwt, verbetert, ende vergroott geworden. Siet Ierem. 46. op vers 25. ende Ezech. 30.14, 15, 16.
margenoot22
Vergel. Ierem. 46.25. Of, de voetster. D. die als een moeder ende voetster is van gantsch Egypten, zijnde een groote, volck-rijcke, ende machtige koop-stadt. And. die neerige [stadt.] T.w. die met hare koopmanschap vele landen ende volckeren geneerde. And. No-Amon.
margenoot23
Siet Strabonero lib. XVII. van Alexandria.
margenoot24
Of, voorwerck, vestinge. And. wiens rijckdom de zee is.
margenoot25
Of, haren muer bestaet uyt de zee.
margenoot26
T.w. de Egyptische zee: of, het meyr Mareias, of, Mareotis.
margenoot27
D. hare bontgenooten ende helpers waren ontelbaer.
margenoot28
Dat is, Africa, of, Mauritania. Siet Ierem. 46. op vers 9.
margenoot29
De sin is, Alle die volckeren hielpen u, ô Stadt No, maer evenwel en kosten sy u niet redden noch verlossen uyt de hant des Conincks Nebucadnezars.
margenoot30
D. hare inwoonders, zijn gevanckelick wechgevoert: D. sy sullen gevanckelick wechgevoert worden. alsoo doorgaens. Dit schijnt geschiet te zijn te dier tijt als Nebucadnezar Egypten heeft verheert. Siet. Ierem. cap. 46.
margenoot31
D. op de hoecken aller straten.
margenoot32
Siet exempelen van dergelijcke wreetheyt, 2.Reg. 8.12. Psal. 137.9. Ies. 13.16. Hose. 14.1.
margenoot33
Of, treffelicke, aensienelicke lieden, of, eerweerdige, eersame.
margenoot34
T.w. alsmense als gevangene onder de krijchs-lieden uyt-deylde.
margenoot35
Of, aen ketenen, of, aen yseren banden.
margenoot36
ô Nineve.
margenoot37
T.w. van den beker der gramschap Godes, Siet Ierem. 25.15. ende 27, etc.
margenoot38
T.w. van schaemte, u verstekende ende verbergende, dat u de menschen niet en sien, in plaetse daer ghy pleecht met opgerechten hoofde stout henen te gaen. Vergel. Hose. 10.8. Luc. 23.30. Apoc. 6.16. And. Ghy sult verborgen zijn, Dat is, ghy sult te niete komen.
margenoot39
D. om u te verbergen voor uwen vyant: of, om uwen vyant te stutten.
margenoot40
De sin is, alle uwe fortressen zijn soo swack, datse den vyant sonder moeyte in de handen sullen vallen, gelijck de vijgen vallen als de vijge-boomen geschuddet worden.
margenoot41
And. ende de eerste vruchten, die niet lange en dueren.
margenoot42
Hebr. des eters, D. diese begeert te eten.
margenoot43
D. verbaest zijn, huylen en weenen, gelijck de wijven, wercloos ende machteloos vergel. Ies. 3.12. Ier. 5.37. ende 51. vers 30.
margenoot44
Hebr. openende geopent worden. siet bov. c. 2.6.
margenoot45
Verst. het vyer des toorns Godes, of ’t materiael vyer, ofte het vyer der oorloge.
margenoot46
D. uwe vastigheden. Aldus wort het woort grendelen genomen 1.Sam. 23.7. ende 1.Reg. 4.13. ende 2.Chron. 8.5. ende 14.7. Psal. 147. vers 13. Ierem. 49.31. ende 51.30. Thren. c. 2.9. Amos 1.5. Ion. 2.7. ende elders meer.
margenoot47
Of, putt water. D. doet provisie van water, hebt water in voorraet, op dat ghy het moocht genieten in den tijt der aenstaender belegeringe. Het is een Ironia, of spot-reden. Men kan hier door water (gelijck elders door broot) verstaen alle noodwendicheyt tot onderhoudt des levens van noode.
margenoot48
D. bereydt alles wat tot het metselen van mueren en vasticheden van nooden is.
margenoot49
Hebr. versterckt. Siet Nehem. cap. 3. op vers 4, etc. De sin is, Backt vry, ende hebbet in voorraet een groot getal backsteenen, om uwer stadts mueren te verbeteren ende te verstercken.
margenoot50
Als bov. vers 13.
margenoot51
T.w. in uwe sterckten ende vasticheden: Ofte, als ghy sult besich wesen om u te verstercken.
margenoot52
Of, af-snyden.
margenoot53
De sin is, Gelijck de kevers in eenen korten tijt het kruyt des velts af-eten, alsoo sullen de vyanden u haest vermelen. And. Als de kevers. D. Godt sal de Assyriers verteeren ende te schande maken, gelijck de kevers vernielt worden door den regen ende kout onweder.
margenoot54
Hier spreeckt de Prophete den Coninck aen, want het woort staet in het manlick geslachte.
margenoot55
Hier spreeckt hy Nineve aen, want het woort staet in’t vrouwlick geslachte. Aldus soude de reden volkomender zijn, vermeerdert u, ô Coninck, als de kevers; vermeerdert u, ô Nineve, als de sprinck-hanen. De sin is, O ghy Coninck van Assyrien, ende ghy Nineviten, doet al wat ghy kont, ’t is al te vergeefs, de groote legers en sullen u in tijt des noots niet kunnen helpen. Vermeerdert u. Hebr. verswaert u. D. brengt een swaer leger te velde.
margenoot56
Groote heyrlegers worden meer-maels by sprinck-hanen ende kevers vergeleken, als Iud. 6.5. ende 7.12. Ierem. 46.23.
margenoot57
Of, koop-lieden, die haren handel dryven door de geheele werelt, of omliggende landen. Hebr. ghy hebt uwe handelaers vermenichvuldicht meer dan, etc.
margenoot58
De sin is, De soldaten sullen als kevers by menichte in u lant vallen, dat plunderen, berooven, verderven, vernielen, ende daer van trecken met den buyt. Doch andre verstaen dit alsoo, dat de koop-lieden vluchten en vlieden sullen, als de vreemde kevers in het lant komen.
margenoot59
Aldus noemt de Prophete de voortreffelicxte Heeren, ende Ampt-dragende persoonen des Conincks van Assyrien. And. uwe gehayrde, om dat de groote Heeren, lanck hayr plechten te dragen.
margenoot60
T.w. in menichte, D. sy zijn soo vele in menichte, als de sprinck-hanen.
margenoot61
Siet van dit woort Ierem. 51. op vers 27.
margenoot62
Hebr. als kevers der kevers. alsoo seytmen, Heere der Heeren, Coninck der Coningen, liedt der lieden, etc.
margenoot63
D. ten tyde der koude, namelick des nachts, als de sonne onder is: of Ten dage der koude, D. als het koudt is.
margenoot64
D. sy trecken haestelick te lande uyt. Alsoo wort vliegen, voor haestelick komen, genomen Cant. 8.14. siet d’aenteeck. aldaer, ende Matth. 10.23.
margenoot65
D. uwe Regenten, als Iesa. 49.19. ende 50.6.
margenoot66
D. sy sullen trage ende onachtsaem zijn, of, Sy sullen doot zijn, als Psal. 76.6.
margenoot67
D. uwe krijchs-overste, uwe Vorsten.
margenoot68
D. sy sullen te huys blyven, of, sy sullen ter neder geleyt worden: of, de sin is, sy sullen stille sitten, ende sy sullen op hare bedden blyven liggen, sorgeloos zijn, ende haren wellust plegen. of, sy sullen begraven zijn. Vergel. Psal. 94.17.
margenoot69
De sin is, u volck, dat vele in getale is, sal op de bergen verspreyt worden, gelijck de schapen die geenen herder en hebben.
margenoot70
Want de herders sullen of slof ende onachtsaem, ofte doodt zijn.
margenoot71
D. geen genesinge, D. uwe breuke of quetsuere en kan niet t’samen-getrocken noch genesen worden. Als de wonde begint te genesen, so wortse drooge, alsse drooge wort, so rimpeltse ende treckt te samen.
margenoot72
Siet Ierem. 14. op vers 17. Alsoo oock Ierem. 10.19. ende 30.12. Mich. 1.9. De sin is, Ghy zijt alsoo geslagen, dat ghy ongeneselick zijt.
margenoot73
Hebr. Alle die uwe hooringe hooren, D. het gerucht van uwe breuke, D. alle die hooren sullen hoe ghy verstoort ende geplaegt zijt.
margenoot74
Tot een teecken van vreucht ende blijtschap over uwen val.
margenoot75
De sin is, Daer en is geen volck noch natie die ghy niet gequelt en hebt sonder ophouden: daerom sullen sy alle haer verheugen als sy uwen onderganck sullen vernemen, de rechtveerdige oordeelen Godes prijsende.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken