Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

Clachte des Propheten over de groote boosheyt ende ongerechticheyt des Ioodschen volcks, vers 2. hy vercondicht dat van wegen sulcke sonden, de Chaldeen met groote macht ende snellicheyt over haer komen, ende alles verstooren souden, vers 5. hy bidt den Heere, dat hy doch de vyanden, die swaerlicker dan de Ioden gesondicht hadden, haren moetwille niet en late volbrengen, maer veel meer de selve wille straffen, 12, etc.

1

Ga naar margenoot1 DE last, welcken Habakuk de prophete Ga naar margenoot2 gesien heeft:

2

HEERE, hoe lange schreeuwe ick, ende ghy en hoort niet? [hoe lange] roepe ick, Ga naar margenoot3 Gewelt, tot u, ende ghy en verlost niet?

3

Waerom laet ghy my ongerechticheyt sien, ende aenschouwt de Ga naar margenoot4 quellinge? want verwoestinge ende gewelt is Ga naar margenoot5 tegen my over, ende Ga naar margenoot6 daer is twist, ende Ga naar margenoot7 men neemt gekijf op.

4

Daerom wort de wet Ga naar margenoot8 onderlaten, ende het recht Ga naar margenoot9 en komt nimmermeer voort: want Ga naar margenoot10 de godtloose omringt den rechtveerdigen, daerom Ga naar margenoot11 komt het recht verdraeyt voort.

5

Ga naar margenoot12 Siet onder de heydenen, ende aenschouwt, ende verwondert u, verwondert u; want Ga naar margenoota ick wercke een werck Ga naar margenoot13 in ulieder dagen, [’t welck] ghy niet gelooven en sult, Ga naar margenoot14 als het vertelt sal worden.

6

Want siet, ick verwecke de Chaldeen, een bitter ende Ga naar margenoot15 snel volck, treckende Ga naar margenoot16 door de breedten der aerde, Ga naar margenoot17 om erffelick te besitten wooningen die sijne niet en zijn.

7

Schricklick ende vreeslick is Ga naar margenoot18 ’tselve: Ga naar margenoot19 sijn recht ende sijne hoocheyt gaet van hem-selven uyt.

8

Ga naar margenoot20 Want sijne peerden zijn Ga naar margenoot21 lichter dan de luypaerden, ende sy zijn Ga naar margenoot22 scherper dan Ga naar margenoot23 de avont-wolven, ende sijne ruyters verspreyden haer: ja sijne ruyters sullen Ga naar margenoot24 van verre komen, sy sullen Ga naar margenoot25 vliegen Ga naar margenoot26 als een arent, sich spoedigende om te eten.

9

Ga naar margenoot27 Het sal geheelick Ga naar margenoot28 tot gewelt komen, Ga naar margenoot29 wat sy inslorpen sullen met hare aengesichten, [sullen sy brengen] Ga naar margenoot30 nae’t oosten, ende het sal Ga naar margenoot31 de gevangene versamelen Ga naar margenoot32 als zant.

10

Ende Ga naar margenoot33 hy sal Ga naar margenoot34 de Coningen beschimpen, ende de Princen sullen hem een belacchinge zijn: hy sal Ga naar margenoot35 alle vestinge belacchen, want Ga naar margenoot36 hy sal stof vergaderen, ende Ga naar margenoot37 hy salse innemen.

11

Ga naar margenoot38 Dan sal Ga naar margenoot39 hy Ga naar margenoot40 den geest veranderen, ende hy sal Ga naar margenoot41 door-trecken, ende sich Ga naar margenoot42 schuldich maken, [houdende] Ga naar margenoot43 dese sijne kracht voor sijnen Godt.

12

En zijt ghy niet Ga naar margenoot44 van outs af de HEERE mijn Godt, Ga naar margenoot45 mijn Heylige? Ga naar margenoot46 wy en sullen niet sterven: ô HEERE, Ga naar margenoot47 tot een oordeel hebt ghy hem gestelt, ende Ga naar margenoot48 ô rotze, om Ga naar margenoot49 te straffen hebt ghy hem gegrontvest.

13

Ghy zijt te reyn van oogen, dan dat ghy Ga naar margenoot50 het quade Ga naar margenoot51 soudet sien, ende Ga naar margenoot52 de quellinge Ga naar margenoot53 en cont ghy niet aenschouwen: waerom soudt ghy aenschouwen Ga naar margenoot54 die trouwlooslick handelen? [waerom] soudt ghy Ga naar margenoot55 swijgen, als Ga naar margenoot56 de godtloose dien verslindt, Ga naar margenoot57 die rechtveerdiger is dan hy?

14

Ende Ga naar margenoot58 [waerom] soudt ghy de

[Folio 127r]
[fol. 127r]

menschen maken, als de visschen der zee? als het cruypende gedierte, Ga naar margenoot59 dat geenen heerscher en heeft?

15

Ga naar margenoot60 Hy trecktse Ga naar margenoot61 alle met den angel Ga naar margenoot62 op, hy vergadertse in sijn garen, ende hy versameltse in sijn net: Ga naar margenoot63 daerom verblijdt ende verheucht hy sich.

16

Ga naar margenoot64 Daerom offert hy aen sijn garen, ende roockt aen sijn net: want Ga naar margenoot65 door de selve Ga naar margenoot66 is sijn deel vet geworden, ende sijne spijse smoutich.

17

Ga naar margenoot67 Sal hy dan daerom [altoos] sijn garen Ga naar margenoot68 ledich maken? ende en sal hy niet verschoonen, met altoos de volckeren Ga naar margenoot69 te dooden?

margenoot1
Siet Iesa. 13. op vers 1. in’t volgende: Habakuk, Hebr. Chabakkuk.
margenoot2
T.w. in een gesichte. Siet Ies. 1.1.
margenoot3
T.w. om dat de geweldige des lants de geringe onderdrucken, of de godtloose de godtsalige. Siet dergelijcke maniere van spreken Iob 19.7. ende Ier. 20.8.
margenoot4
Of moeyte, als Psal. 10.14. T.w. die de boose den vromen aendoen.
margenoot5
De sin is, Waer ick my keere of wende, daer en sie ick anders niet, van verwoestinge ende gewelt.
margenoot6
T.w. onder het Ioodsche volck, d’een twist met den anderen: ofte, sy twisten tegen my, ende d’andere Propheten. siet Hose. 4.4. Ierem. 15.10.
margenoot7
D. daer zijnder vast overal, die twist ende gekijf aenrichten, oock om kleyne ofte geringe oorsaken.
margenoot8
Of, de Wet is geswackt, de wet Godes, ende de predicatie der selver en wort niet meer geachtt by de godtloose Ioden. Siet Ezech. 33.32. Siet oock Ierem. 11. ende 12.
margenoot9
D. Ten wort nemmermeer uytgesproken, de Processen blijven aen den spijcker hangen, gelijckmen nu spreeckt, sy dueren veel jaren lanck.
margenoot10
Vergel. Psal. 12. op vers 9. ende Psal. 22.13.
margenoot11
De onvrome Rechts-geleerde verdrayen het recht: of de Richters worden met giften en gaven omgekocht: Of sy verdraeyen en verkeeren het recht door gunste of afgunste. Maer siet wat den sulcken weder-varen sal, Psal. 125.5.
margenoot12
Hier antwoort de Heere den Prophete op sijne klachte, ende ’t is so veel als of hy seyde, Lett hier wel op, of oyt dergelijcke groot ende schrickelick oordeel gegaen zy als die sware elende ende het verderf, dat ick door de Chaldeen over u lieden, ô ghy boose Ioden, sal komen laten. Doch de Apostel heeft dese woorden wijders uytgestreckt tot de straffe der ongeloovige Ioden. Siet Actor. 13.41.
margenoota
Actor. 13.41.
margenoot13
D. geduerende u lieder leven.
margenoot14
Of, als men’t vertellen soude. Soo extraordinaris groot sal het wesen.
margenoot15
Hebr. sich haestende. D. een volck dat snellick ende haestelick voort-vaert in sijne saken. Siet Iesa. 5.26, etc.
margenoot16
D. wijt en breedt door vele landen.
margenoot17
D. om landen ende Steden in te nemen, ende te gaen besitten, die andre volcken ende Natien, ende insonderheyt die de Ioden toe-komen.
margenoot18
Te weten, volck.
margenoot19
Het doet alles na sijnen lust ende welgevallen, ende al wat het doet moet recht zijn, van wegen sijne hoocheyt.
margenoot20
Dese woorden sien op het eerste lidt des sevenden vers.
margenoot21
D. sneller.
margenoot22
Van tanden, of, van gesichte.
margenoot23
Hebr. de wolven des avonts: D. dan de wolven die des avonts, ofte by nachte komen, om de schapen te stelen, Vergel. Ierem. 5.6.
margenoot24
T.w. uyt verre landen.
margenoot25
D. haestelick en snellick voort marcheren.
margenoot26
Vergel. 2.Sam. 1.23. Iob 9.26. Pro. 30.19. Ier. 4.13. Ezech. 17.2. Mat. 24.28
margenoot27
T.w. het volck van Chaldaea.
margenoot28
D. om gewelt te doen.
margenoot29
De sin is, Al wat de Chaldeers sullen sien, dat sullen sy als opslorpen, of opslocken, en inswelgen door de begeerlickheyt harer oogen, verslindende met hare oogen alles wat sy sien of ontmoeten. Siet dergelijcke maniere van spreken, Iob 39.27. Hebr. het opslorpen hares aengesichts sal zijn nae’t oosten. Andre, het aenschouwen hares aengesichts sal zijn, als of yemant de oostewint tegen quame, die in het Ioodsche lant seer heftich ende seer schadelick is.
margenoot30
D. nae Chaldeen, van waer dese soldaten gekomen waren, want Chaldeen leyt noort-oost van Iudea: daer henen souden sy hare oogen wenden, om derwaerts te keeren, met buyt geladen.
margenoot31
Hebr. de gevangenisse, D. de menichte der gevangenen.
margenoot32
D. in ontelbare menichte, gelijck het zant ontelbaer is. Siet Gen. 41. op vers 49.
margenoot33
T.w. de Coninck des boven-genoemden volcks, T.w. Nebucadnezar.
margenoot34
Als onder andere, de Coningen van Egypten, van Tyrus, van Zidon, van Arabien, ende insonderheyt den Coninck Zedekiam, als te lesen is 2.Reg. 25.10. ende Ier. cap. 25. ende 29.
margenoot35
D. alle vaste plaetsen, het zy steden, of casteelen, of andre forteressen.
margenoot36
D. hy sal menichte van aerde t’samen voeren laten om de grachten ende wateren te dempen, of, om hoochten en katten op te werpen. Andre, hy sal krijchs-volck in sulcke menichte als stof vergaderen.
margenoot37
Siet van de groote victorien des Conincks Nebucadnezars Iesa. 23. Ier. 25.22. ende 47.4. Ezech. 26.3, 7. ende 27.2. Amos 1.9. ende elders meer.
margenoot38
T.w. als hy Ierusalem, ende andere stercke steden sal ingenomen hebben.
margenoot39
T.w. de Coninck Nebucadnezar.
margenoot40
D. hy sal anders gesint worden dan hy te vooren geweest is, D. hy sal door desen sijnen voorspoet in schrickelicken hoochmoet vervallen. Vergel. Iesa. 14.13, 14. Dan. 4.27. And. hy sal veranderen [als] een wint.
margenoot41
T.w. in Chaldeen, of nae Babylonien. And. hy sal overtreden.
margenoot42
T.w. aen Godt, door Afgoderye, stouticheyt ende vermetenheyt.
margenoot43
D. schrijvende hemselven toe godtlicke hoocheyt ende eere, van wegen sijne groote victorien. Vergel. ond. vers 16. And. [seggende dat] dese sijne kracht zy sijnes Godts. D. hy sal ’t sijnen Godt, T.w. Bel, toe-schrijven, dat hy die groote dingen hebbe uytgericht door sijne krachtige hulpe ende bystandt. Siet hier van de vijf eerste capp. Danielis.
margenoot44
D. van eeuwicheyt.
margenoot45
Onder andre namen die Gode gegeven worden, is oock desen, de heylige Israëls. Siet Psal. 71. op vers 22. siet oock Ies. 12.6. ende 43.3, 15. ende 49.7.
margenoot46
D. wy en sullen niet gantschelick door de Chaldeen uytgeroeyt worden, maer ghy sult ons door uwe krachtige hant verlossen.
margenoot47
D. op dat hy (T.w. de Coninck te Babel) uwe gerichten volvoere.
margenoot48
D. O Heere, op wien wy ons verlaten ende steunen, als op onsen rotzsteen. Dit zijn woorden des Propheten in sijnen, ende in des volcks name. Vergel. Deut. 32.4. ende Psal. 18.3. ende 19.15.
margenoot49
T.w. ons ende andere, ofte hemselven. T.w. na dat hy, als een roede ende staf uwes toorns, ons sal gekastijdt hebben, vergel. Exo. 9.16.
margenoot50
T.w. ’t welck de Chaldeen ons aen doen.
margenoot51
Godes ooge en is niet verborgen: hy siet het quaet dat de menschen bedrijven, Psal. 10.14. maer hy en siet het niet met goede oogen aen, hy en sal het oock niet altijt ongestraft laten. Doch Obad. vers 13. wort dese maniere van spreken genomen, voor met lust het quade, ’t welck de vrome overkomt, aenschouwen.
margenoot52
D. den overlast, T.w. overlast, quellinge, moeyte, die de Chaldeen ons aen doen.
margenoot53
Siet d’aenteeck. 51.
margenoot54
T.w. de Chaldeen, die seer trouwloos ende meyneedich geweest zijn. siet Ies. 21. op vers 2.
margenoot55
D. de straffe nalaten.
margenoot56
T.w. de Chaldeer.
margenoot57
T.w. het Ioodsche volck, vergeleken by de Chaldeen. Doch verstaet dit van de godtsalige onder de Ioden, welcke die sijn daer de prophete voor bidt: want de godtloose onder de Ioden gingen de heydenen in boosheyt verre te boven. Siet Ierem. 2. versen 10, 11.
margenoot58
D. waerom soudt ghy lijden, dat de groote ende machtige deser werelt, de kleyne ende onnoosele souden vangen, dooden, opslocken, ende verdelgen nae haren appetijt ende goetduncken, gelijck de groote visschen de kleyne doen, als of ghy in der werelt alles liett gaen, als by geval, ende als of ghy nergens achtinge op en gaeft?
margenoot59
D. geenen grooten visch, of kruypende dier, ’t welck over haer heerscht, ende haer beschermt tegen ’t gewelt der gener die haer verslinden.
margenoot60
T.w. de vyant, van welcken boven gesproken is, Nebucadnezar.
margenoot61
T.w. menschen, of Natien. ofte, hy treckt het, etc. T.w. menschen ende goederen.
margenoot62
Of, uyt, D. hy brengtse alle onder sijn gewelt. Vergel. Dan. 4.17, 18, etc.
margenoot63
De sin is, Hy en heeft niet alleen geen berouw ende leetwesen over sijne boos daet, maer hy verblijdt ende verheugt sich daer over, als wel gedaen hebbende. Vergel. Ephes. 4.19.
margenoot64
Als of hy seyde, Als het den Chaldeer so wel ende nae sijnen wensch gaet, so en schrijft hy sulcx Gode niet toe, maer sijne eygene macht ende kloeckheyt. Siet Iesa. 10.13. ende Dan. 4.27.
margenoot65
T.w. door sijn gaern ende nett.
margenoot66
D. is, sijn portie, staet, conditie verbetert, ende grootelicx vermeerdert.
margenoot67
De sin is, Om dat hy dus wreet ende vermeten is, sult ghy daerom altijt dese sijne godtloosheyt verdragen ende ongestraft laten voorby gaen? Sult ghy hem steedts het eene lant voor, ende ’t ander na laten verheeren ende t’onderbrengen?
margenoot68
T.w. om dat weder tot eenen nieuwen vanck te bereyden, ende uyt te werpen.
margenoot69
D. te verdelgen, ende uyt te roeyen, sonder dat ghy, als een rechtveerdich Richter, daer op sult achtinge geven, ende hem straffen? D’antwoorde wert verswegen, welcke soude wesen, Geensins, maer ghy sult hem eyndelick een gebidt in den mont werpen, ende straffen. Dus danige vragen loochenen sterckelick.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken