Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Het seste gesichte van de vliegende rolle, vers 1, etc. Ende het sevende, van eene vrouwe in een Epha sittende, 5, etc. beteeckenende de straffen, die de Heere over sijn ongehoorsaem volck brengen soude, ende die hy van sijn boetveerdich volck op de vyanden sijner Kercke woude wenden: ende datse in eeuwicheyt op de selve blijven souden.

1

Ga naar margenoot1 ENde ick hief mijne oogen weder op, ende ick sach: ende siet, Ga naar margenoot2 een vliegende Ga naar margenoot3 rolle.

2

Ende Ga naar margenoot4 hy seyde tot my, Wat siet ghy? ende ick seyde, Ick sie een vliegende rolle, Ga naar margenoot5 welcker lengte is van twintich ellen, ende hare breette van tien ellen.

3

Doe seyde hy tot my, Ga naar margenoot6 Dit is de vloeck, die uytgaen sal Ga naar margenoot7 over het gantsche lant: want een yegelick die steelt, sal Ga naar margenoot8 van hier, volgens den selven [vloeck] Ga naar margenoot9 uytgeroeyt worden: desgelijcks een yegelick die [ Ga naar margenoot10 valschelick] sweert, sal van hier, volgens den selven [vloeck] uytgeroeyt worden.

4

Ga naar margenoot11 Ick brenge desen [vloeck] voort, spreeckt de HEERE der heyrscharen, dat hy kome Ga naar margenoot12 in het huys des diefs, ende in het huys des genen die by mijnen name Ga naar margenoot13 valschelick sweert: ende hy sal in’t midden Ga naar margenoot14 sijnes huys Ga naar margenoot15 overnachten, ende Ga naar margenoot16 hy sal het verteeren, met sijne houten, ende sijne steenen.

5

Ende de Engel Ga naar margenoot17 die met my sprack, ginck Ga naar margenoot18 uyt, ende seyde tot my, Heft nu uwe oogen op, ende siet, wat dit zy datter Ga naar margenoot19 voortkomt.

6

Ende ick seyde, Wat is dat? ende hy seyde, Dit is Ga naar margenoot20 een Epha, die voortkomt: voorder seyde hy, Ga naar margenoot21 Dit is de ooge over haer-lieden in’t gantsche lant.

7

Ende siet, Ga naar margenoot22 een plate loots Ga naar margenoot23 wiert opgeheven, ende daer was eene vrouwe, sittende in ’t midden der Epha.

8

Ende hy seyde, Ga naar margenoot24 Dese is de godtloosheyt, Ga naar margenoot25 ende hy wierpse in’t midden van de Epha: ende hy wierp Ga naar margenoot26 het looden gewichte op den mont Ga naar margenoot27 der selver.

9

Ende ick hief mijne oogen op, ende

[Folio 133r]
[fol. 133r]

ick sach, ende siet, Ga naar margenoot28 twee wijven quamen voort, ende Ga naar margenoot29 wint was in hare vleugelen, ende sy hadden vleugelen, als de vleugelen eenes oyvaers: ende sy voerden de Epha tusschen d’aerde, ende tusschen den hemel.

10

Doe seyde ick tot den Engel, die met my sprack: Waer henen brengen sy dese Epha?

11

Ende hy seyde tot my, Ga naar margenoot30 Om haer een huys te bouwen Ga naar margenoot31 in den lande Sinear: dat sy daer gevesticht ende gestelt worde op hare grontvestinge.

margenoot1
Hebr. ende ick keerde weder, ende ick hief mijne oogen op: ’t welck na onse maniere van spreken is gelijck hier in den text staet.
margenoot2
Die snellick door het geheele lant vlooch, aenwijsende, dat de vloeck snellick komen soude.
margenoot3
D. een brief dien men in malkanderen rolt, in den welcken geschreven stonden de straffen Godes over de dieven, ende misbruyckers sijnes naems in het valsch sweeren. Van het woort Rolle, Siet Iesa. 8. op vers 1. ende Ezech. 2. op vers 10. ende Luce 4.17.
margenoot4
T.w. de Engel des Heeren, die met my sprack. Siet c. 1. versen 8, 9.
margenoot5
De groote lengte ende breedte deser rolle, beteeckent het groot getal der sonden van de menschen bedreven, ende de groote ende langduerige straffen Godes over de selve. Vergel. Deut. 27. ende 28. ende Levit. 28.
margenoot6
D. in dese rolle staet de vloeck geschreven, die het gantsche lant treffen sal.
margenoot7
T.w. over het gantsche Ioodsche lant. Ofte, over de gantsche aerde. Verstaende dit van de algemeyne oordeelen Godes.
margenoot8
And. een yegelick die steelt, sal uytgeroeyt worden, gelijck aen d’eene zijde van de [rolle geschreven is]: ende een yegelick die valschelick sweert, sal uytgeroeyt worden, gelijck aen de andere zijde van de [rolle geschreven is], onder dese twee soorten van grove misdaden moet men de andere mede verstaen.
margenoot9
And. Alle dieven zijn hier uyt (T.w. uyt dit lant) uytgeroeyt, nae luyt deser [rolle]. Of, houdt sich voor onschuldich, namelick sijne boose daden verbloemende, zijnde alsoo onbeschaemt in het verdedigen der selver, als of het den waren Godt noyt gekent en hadde, sondigende soo tegen de tweede, als tegen de eerste Tafel der Wet, ’t welck te kennen wort gegeven met de twee sonden die hier tot een exempel genoemt worden.
margenoot10
Het woort, valschelick, is hier by gevoecht uyt vers 4. dewijle het de sin hier vereyscht.
margenoot11
D. ick sal de sonde mijnes volcks nae behooren straffen.
margenoot12
Of, over, of, tot.
margenoot13
Hebr. tot valscheyt, of, in valscheyt.
margenoot14
Soo des diefs, als des genen die valschelick sweert.
margenoot15
Of, blyven.
margenoot16
D. hy sal het soo gantschelick te schande maken, datter niet overich blijven en sal. Vergel. Deut. 28.30. Matth. 24.2. Luce c. 19. vers 44.
margenoot17
Of, die in my sprack.
margenoot18
T.w. uyt den hoop der ruyteren, die achter hem stonden, cap. 1. vers 8.
margenoot19
D. dat u in dit gesichte vertoont wort. Hier wort gesproken van de voorsichtige regeringe Godes, als vers 6.
margenoot20
Een mate van drooge waren. Siet d’ aenteeck. Exod. 16.36. hier beteeckent het, nae sommiger gevoelen, de mate der straffe Godes, nae de welcke hy de sonden straft nae sijne gerechticheyt.
margenoot21
Hebr. Dit is hare ooge in het gantsche lant. Dat is: ’T is d’ ooge die acht op haer geeft, waer henen sy haer keeren, ofte wenden. Door d’ ooge moetmen hier verstaen de voorsichticheyt ende sorge Godes. Als bov. cap. 3. vers 9. ende 4.10. ende ond. 9.1. And. dit is de ooge. D. de gestalte des gantschen lants.
margenoot22
Hier mede wiert afgebeeldt het sware ende onveranderlicke oordeel Godes tegen de Ioden.
margenoot23
Of, wiert verheven, of, wierter gebracht.
margenoot24
D. dese vrouwe is een afbeeldinge der godloosen onder de Ioden, ofte der godloosen in ’t gemeyn, die t’samen versamelt gehouden ende versegelt worden tot het oordeel Godes, daer van stracks gesproken wort.
margenoot25
Of, doe hyse wierp. T.w. die vrouwe.
margenoot26
Of, klomp loots. Hebr. den steen loots: Verstaet sulck eenen klomp loots, die plat was, alsoo gemaeckt, dat hy als een decksel op de Epha paste.
margenoot27
T.w. der Epha, alsoo dat sy daer in vast en dichte besloten, ende als gehouden wiert, om daer mede aen te wijsen, dat de godloose de straffen Godes niet ontvlieden en souden.
margenoot28
Door het eene wijf wiert, nae sommiger gevoelen, verstaen de barmherticheyt Godes over sijn volck: door het andre de strenge gerechticheyt Godes over de vyanden desselven. Dese beyde wijven nemen de Epha, D. de straffe der sonden van het volck Godes, ende dragense in der vyanden lant, op dat die straffen haer op den hals blijven liggen.
margenoot29
Dit beteeckent, dat als de tijt gekomen is, in welcken Godt sijne oordeelen wil uytvoeren, dat sulcks dan snellick, ende sonder uytstel geschieden moet.
margenoot30
Beteeckenende, dat de straffen steets op de vyanden blijven souden.
margenoot31
D. in het lant van Babylonien, siet Genes. 10. vers 10. ende 11.2. Hier door wiert afgebeelt, dat de boose Ioden, ende voorts alle godtloose, onder de afgodische snoode Babyloniers souden gerekent ende gestraft worden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken