Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

1 De Phariseen ende Sadduceen eysschen een teecken, maer worden van Christo bestraft, ende op het teecken Ione gewesen. 5 Christus waerschouwt sijne Discipelen voor der selver suer-deesem. 13 Verscheyden gevoelen des gemeynen volcks van Christo. 15 Petri belijdenisse van den selven, welcken Christus prijst, ende belooft hem de sleutelen des hemelrijcks. 21 Voorsegt sijnen doodt ende opstandinge, ende verwerpt de verkeerde afradinge Petri. 24 Hoemen Christum moet navolgen ende de ziele bewaren. 27 Van Christi toekomste in sijne heerlickheyt.

1

Ga naar margenoota ENde de Phariseen ende Sadduceen tot hem gecomen zijnde, ende [hem] Ga naar margenoot1 versoeckende, begeerden van hem, dat hy haer een teecken Ga naar margenoot2 uyt den Hemel soude toonen.

2

Maer hy antwoordde ende seyde tot haer, Ga naar margenootb Als het avont geworden is, segt ghy, Schoon weder, want de Hemel is Ga naar margenoot3 root:

3

Ende des morgens, Heden onweder, want den Hemel is droevich root. Ghy geveynsde, het Ga naar margenoot4 aenschijn des Hemels weet ghy wel te onderscheyden, ende en condt ghy Ga naar margenoot5 de teeckenen der tijden niet [onderscheyden]?

4

Ga naar margenootc Ga naar margenoot6 Het boos ende overspelich geslachte versoeckt een teecken: ende [haer] en sal Ga naar margenoot7 geen teecken gegeven worden dan het teecken Ga naar margenootd Ione des Propheten. Ende haer verlatende ginck hy Ga naar margenoot8 wech.

5

Ende als sijne Discipelen op d’ander zijde gecomen waren, hadden sy vergeten brooden [mede] te nemen.

6

Ga naar margenoote Ende Iesus seyde tot haer, Siet toe, ende wacht u van den suerdeessem der Phariseen ende Sadduceen.

7

Ende sy Ga naar margenoot9 overleydden by haer selven, seggende, [’T is] om dat wy geen brooden [mede] genomen en hebben.

8

Ende Iesus [dat] wetende seyde tot haer, Wat overleght ghy by u selven, ghy cleyn-geloovige, dat ghy geen brooden [mede] genomen en hebt?

9

Ga naar margenootf En verstaet ghy noch niet? noch en gedenckt ghy niet aen de vijf brooden der vijf duysent [mannen], ende hoe veel corven ghy opnaemt?

10

Ga naar margenootg Noch aen de seven brooden der vier duysent [mannen], ende hoe veel manden ghy opnaemt?

11

Hoe en verstaet ghy niet, dat ick u van geen broodt gesproken en hebbe, [als ick seyde] dat ghy u wachten soudt van den suerdeessem der Phariseen ende Sadduceen?

12

Doe verstonden sy, dat hy niet geseght en hadde, dat sy haer wachten souden van den suerdeessem des broodts, maer van de Ga naar margenoot10 leere der Phariseen ende Sadduceen.

13

Ga naar margenooth Als nu Iesus gecomen was in de deelen Ga naar margenoot11 Cesaree Philippi, vraechde hy sijne Discipelen, seggende, Wie seggen de menschen, dat ick, de Sone des menschen, ben?

14

Ende sy seyden: Ga naar margenooti Sommige, Ioannes de Dooper, ende andere, Elias, ende andere, Ieremias, ofte een van de Propheten.

15

Hy seyde tot haer, Maer ghy, wie seght ghy dat ick ben?

16

Ga naar margenootk Ende Simon Petrus Ga naar margenoot12 antwoordende seyde, Ghy zijt Ga naar margenoot13 de Christus, de Sone des levendigen Godts.

17

Ende Iesus antwoordende seyde tot hem, Salich zijt ghy, Simon Ga naar margenoot14 Bar-Iona: want Ga naar margenoot15 vleesch ende bloedt en heeft u [dat] niet geopenbaert, Ga naar margenootl maer mijn Vader, die in de Hemelen is.

[Folio 9v]
[fol. 9v]

18

Ga naar margenootm Ende ick segge u oock, dat ghy zijt Petrus, ende op Ga naar margenootn dese Ga naar margenoot16 Petra sal ick mijn gemeynte bouwen, ende Ga naar margenooto de Ga naar margenoot17 poorten der Helle en sullen de selve niet overweldigen.

19

Ga naar margenootp Ende ick sal u geven de Ga naar margenoot18 sleutelen van het Coninckrijck der Hemelen: ende Ga naar margenoot19 so wat ghy sult binden op der aerden, Ga naar margenoot20 sal in de Hemelen gebonden zijn. Ende so wat ghy ontbinden sult op der aerden, sal inde Hemelen ontbonden zijn.

20

Doe verboodt hy sijne Discipelen, dat sy niemandt seggen en souden, dat hy was Iesus de Christus.

21

Ga naar margenootq Van doen aen begon Iesus sijne Discipelen te vertoonen, dat hy Ga naar margenoot21 moeste henen gaen na Ierusalem, ende vele lijden van de Ga naar margenoot22 Ouderlingen ende Overpriesteren, ende Schriftgeleerden, ende gedoot worden, ende ten derden dage opgeweckt worden.

22

Ende Petrus hem tot sich genomen hebbende, begon hem te bestraffen, seggende, Ga naar margenoot23 Heere [zijt] u genadich: dit en sal u geensins geschieden.

23

Maer hy hem omkeerende seyde tot Petrum, Gaet wech achter my Ga naar margenoot24 Satana, Ga naar margenootr ghy zijt Ga naar margenoot25 my een aenstoot: want ghy en versint niet de dingen die Godts zijn, maer die der menschen zijn.

24

Doe seyde Iesus tot sijne Discipelen, Ga naar margenoots So yemandt Ga naar margenoot26 achter my wil comen, die Ga naar margenoot27 verloochene hem selven, ende neme sijn cruys op, ende volge my.

25

Ga naar margenoott Want so wie sijn Ga naar margenoot28 leven sal willen behouden, die sal ’t selve verliesen: maer so wie sijn leven verliesen sal, om mijnen’t wille, die sal ’t selve vinden.

26

Ga naar margenootv Want wat baetet een mensche, so hy de geheele werelt gewint, ende lijdt schade sijner ziele? Ofte Ga naar margenootx wat sal een mensche geven, tot Ga naar margenoot29 lossinge van sijne ziele.

27

Ga naar margenooty Want de Sone des menschen sal comen inde Ga naar margenootz heerlickheyt sijns Vaders met sijne Engelen, ende Ga naar margenoota alsdan sal hy een yegelijck vergelden Ga naar margenoot30 na sijn doen.

28

Ga naar margenootb Voorwaer segge ick u, daer zijn sommige van die Ga naar margenoot31 hier staen, de welcke den doot niet smaecken en sullen, tot dat sy den Sone des menschen sullen hebben Ga naar margenoot32 sien komen in sijn Coninckrijcke.

margenoota
Matth. 12.38. Marc 8.11. Luce 11.29. ende 12.54. Ioan 6.30.
margenoot1
Willende beproeven of hy sulcks soude konnen doen, om hem beschaemt te maken.
margenoot2
D. ’t welck uyt, aen, ofte van den hemel soude geschieden, gelijck als op het gebedt Iosue de Sonne ende Mane stil stonden. Ios. 10.12. als het vyer uyt den hemel quam op het gebedt van Elias. 2.Reg. 1.9. ende als de Sonne ten tijden van Esaias te rugge ginck. Iesa. 38.8.
margenootb
Luce 12.54.
margenoot3
Gr. root als vyer. D. schoon ofte klaer root.
margenoot4
D. gestalte ofte gedaente.
margenoot5
N. die na de voorsegginge der Propheten de komste ende tegenwoordicheyt des Messie aenwijsen. siet Matt. 11. versen 4, 5. ende de aent. op Luc. 12.56.
margenootc
Matth. 12.39. Luce 11.29.
margenoot6
Siet het selve bov. Matt. 22.39.
margenoot7
N. om haer krachtiger te overtuygen.
margenootd
Ioan. 1.17.
margenoot8
N. over de zee. siet Marc. 8.13, 14.
margenoote
Marc. 8.14. Luce 12.1.
margenoot9
Ofte, sy spraken onder malkanderen.
margenootf
Matt. 14.17. Luce 9.13. Ioan. 6.9. Marc. 6.38.
margenootg
Matt. 15.34.
margenoot10
Die by een suerdeessem hier vergeleecken wort, overmits de selve de suyverheyt der ware leere met valsche ende van menschen ingestelde leere vermengde, ende de mensche door een ydele waen van eygene gerechticheyt, ende met geveynstheyt, opgeblasen maeckte.
margenooth
Marc. 8.27. Luce 9.18.
margenoot11
Dit was een stadt aen den voet des berchs Libani, omtrent den oorspronck van den Iordaen, alsoo genaemt om datse gebouwt was ter eeren des Keysers Tiberij: ende wort toegenaemt Philippi, om datse gebouwt is van der Vier-vorst Philippus, Ioseph. l. 18. c. 3. ende tot onderscheyt van een ander Cesarea van sijn Vader Herodes ter eeren des Keysers Augusti aen de Middelandsche zee gebouwt. Ioseph. l. 15. c. 13. Act. 10.1.
margenooti
Matth. 14.1.
margenootk
Ioan. 6.69.
margenoot12
N. uyt aller name: alsoo Christus haer alle gevraecht hadde. Daerom oock de antwoorde Christi, hoewelse tot Petrum geschiet, tot allen gehoort.
margenoot13
D. de Messias, ofte gesalfde. siet Ioa. 1.41.
margenoot14
D. Ionas sone. Want het woort Bar in de Chaldeeusche sprake een Soon beteeckent.
margenoot15
D. noch u eygen, noch eenich natuerlick vernuft noch eenich mensche, siet Gal. 1.16.
margenootl
Matth. 11.25.
margenootm
Ioan. 1.42. Psal. 118.22.
margenootn
Iesa. 28.16. 1.Cor. 3.11.
margenoot16
D. steen, ofte steenrotze. Namelick op dese uwe belijdenisse, die ghy van my doet. ofte, op my die ghy beleden hebt. Want Christus is alleen het fondament sijner Gemeynte, 1.Cor. 3.11. hoewel oock Petrus, ende oock d’andere Apostelen, ten aensien van hare leere, fondamenten der Gemeynte konnen genaemt worden: gelijck te sien is, Apoc. 21.19.
margenooto
Iesa. 33.20.
margenoot17
D. noch de listicheyt noch het gewelt des Duyvels ende sijner instrumenten. Want eertijts de raedt-huysen ende sterckten der steden inde poorten waren. Gen. 22.17.
margenootp
Ioan. 20.22. Matth. 18.18.
margenoot18
D. een geestelicke macht om van Godes wege, ende in Christi name, te verkondigen den geloovigen ende boetveerdigen vergevinge harer sonden, ende datse veel hebben aen het rijcke Godts, ende ’t selve door de H. Sacramenten aen haer te verzegelen. Ende daerentegen den ongeloovigen ende onboetveerdigen, datse geen deel en hebben aende vergevinge der sonden ende ’trijcke Godts, ende volgens dien haer van het gebruyck der selve Sacramenten te weeren, ende van de gemeynschap der geloovige uyt te sluyten: Welcke macht de Gemeynte Mat. 18.18. ende alle den Apostelen, Ioan. 20. vers 21. oock gegeven wort. Siet 2.Cor. 10.8.
margenoot19
N. na Christi bevel ende voorschrift.
margenoot20
D. Godt sal voor vast ende bondig houden ’tgene alsoo na sijn bevel door sijne dienaers gedaen sal zijn.
margenootq
Matth. 17.22. ende 20.18. Marc. 8.31. ende 9.31. ende 10.33. Luce 9.22. ende 18.31. ende 24.7.
margenoot21
N. om dat sulcks van Godt besloten Actor. 2.23.van de Propheten voorseght, Luce 24.26, 27. ende tot versoeninge der sonden noodich was. Hebr. 9.23.
margenoot22
D. de oudste des volcks.
margenoot23
Ofte, Godt zy u genadich Heere: D. Godt behoede u daer voor. Dat zy verre van u.
margenoot24
D. wederpartie. welcken naem wel voor-naemlick den Duyvel wort toegeschreven. Siet Matth. 4.10. maer hier oock Petro gegeven, om dat hy Christum uyt verkeerde liefde socht in het uytvoeren sijns ampts hinderlick te zijn. siet 2.Sam. 19.22.
margenootr
2.Sam. 19.22.
margenoot25
Gr. mijn aenstoot.
margenoots
Matth. 10.38. Marc. 8.34. Luce 9.23. ende 14.27.
margenoot26
D. my als een Discipel wil volgen.
margenoot27
Hem selven verloochenen is sijn eygen verstant, wille, ende genegentheden afgaen, ende de selve Godts woort ende wille onderwerpen.
margenoott
Matth. 10.39. Marc. 8.35. Luce 9.24. ende 17.33. Ioan. 12.25.
margenoot28
Gr. ziele. siet Matth. 10.39.
margenootv
Luce 9.25.
margenootx
Psal. 49.9. Marc. 8.37.
margenoot29
Gr. verwisselinge, tegen-lossinge, ofte, mangelinge, daer tegen ofte daer voor yemant gelost wort.
margenooty
Matth. 24.30. ende 25.31. ende 26.64.
margenootz
Matth. 25.31.
margenoota
Iob 34.11. Psal. 62.13. Rom. 2.6.
margenoot30
D. na dat hy gedaen sal hebben, goet ofte quaet. Siet de verklaringe hier van, Matth. 25.36.
margenootb
Marc. 9.1. Luce 9.27.
margenoot31
D. die hier tegenwoordich zijn.
margenoot32
Dit kan verstaen worden, ofte van sijne verrijsenisse ende hemel-vaert, ofte van de sendinge des H. Geests ende verbreydinge des Euangeliums onder de heydenen, ofte oock van sijne verklaringe op den berch, daer van gesproocken wort in’t begin des volgenden Capittels.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken