Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

1 Christus geneest vele siecken. 3 beantwoort de vrage van den scheyd-brief. 9 leert dat de getrouwde niet en mogen scheyden dan om hoererie. 11 ende dat de gave der onthoudinge niet allen gegeven en wort. 13 Beveelt dat de kinderen tot hem komen, ende segentse. 16 Antwoort eenen jongelinck op sijne vrage wat hy moet doen om het eeuwich leven te verkrijgen. 23 Hoe swaerlick de rijcke in’t Coninckrijck der hemelen komen. 27 wat vergeldinge ontfangen sullen, die het hare om Christi wille verlaten.

1

ENde Ga naar margenoota het geschiedde, doe Iesus dese woorden ge-eyndicht hadde, dat hy vertrock van Galilea, ende quam Ga naar margenoot1 over de Iordaen, in de lantpalen van Iudea.

2

Ende vele scharen volchden hem, ende hy genas’se aldaer.

3

Ga naar margenootb Ende de Phariseen quamen tot hem, Ga naar margenoot2 versoeckende hem, ende seggende tot hem, Is het een mensche geoorloft sijn wijf te Ga naar margenoot3 verlaten om Ga naar margenoot4 allerley oorsake?

4

Doch hy antwoordende seyde tot haer, En hebt ghy niet gelesen, die Ga naar margenootc van den beginne [den mensche] gemaeckt heeft, dat hy’se gemaeckt heeft Ga naar margenoot5 Man ende Wijf.

5

Ga naar margenootd Ende Ga naar margenoot6 geseght heeft, Daerom sal een mensche vader ende moeder verlaten, ende sal sijnen wijve Ga naar margenoot7 aenhangen, ende Ga naar margenoote die twee sullen tot Ga naar margenoot8 een vleesch zijn?

6

Alsoo dat sy niet meer twee en zijn, maer een vleesch. Ga naar margenootf ’T gene dan Godt te samen gevoecht heeft en scheyde de mensche niet.

7

Sy seyden tot hem, Ga naar margenootg Waerom heeft dan Moses Ga naar margenoot9 geboden eenen scheyd-brief te geven, ende haer te verlaten?

8

Hy seyde tot haer, Moses heeft van wegen de hardicheyt uwer herten u toegelaten uwe wijven te verlaten: Maer van den beginne en is ’t alsoo niet geweest.

9

Ga naar margenooth Maer ick segge u, dat so wie sijn wijf verlaet anders dan om hoererye ende een ander trouwt [die] doet overspel, ende die de verlatene trouwt, doet [oock] overspel.

10

Sijne Discipelen seyden tot hem, Indien de Ga naar margenoot10 sake des menschen met den wijve alsoo staet, so en is ’t niet oorbaer te trouwen.

11

Doch hy seyde tot haer, Ga naar margenooti Alle en Ga naar margenoot11 vatten dit woort niet, maer dien het gegeven is.

12

Want daer zijn gesnedene, die Ga naar margenoot12 uyt moeders lijve also gebooren zijn: ende daer zijn gesnedene Ga naar margenoot13 die van de menschen gesneden zijn: ende daer zijn gesnedene Ga naar margenoot14 die haerselven gesneden hebben om het Coninckrijck der hemelen. Ga naar margenoot15 Die [dit] vatten kan, vatte [het]:

13

Ga naar margenootk Doe wierden kinderkens tot hem gebracht, op dat hy de handen haer soude opleggen, ende bidden: ende de Discipelen bestraften Ga naar margenoot16 de selve.

14

Maer Iesus seyde, Ga naar margenootl Laet af van de kinderkens, ende en verhindert haer niet tot my te komen: want Ga naar margenoot17 der sulcken is het Coninckrijck der hemelen.

15

Ende als hy haer Ga naar margenoot18 de handen opgelegt hadde, vertrock hy van daer.

16

Ga naar margenootm Ende siet daer quam een tot hem, ende seyde tot hem, Goede meester, wat sal ick goets doen, op dat ick het eeuwige leven hebbe?

17

Ende hy seyde tot hem, Wat noemt ghy my goet? Ga naar margenoot19 Niemant en is goet dan een, [namelick] Godt. Doch wilt ghy in het leven ingaen, Ga naar margenoot20 onderhout de geboden.

18

Hy seyde tot hem, welcke? Ende Iesus seyde, [dese:] Ga naar margenootn Ghy en sult niet dooden: Ghy en sult geen overspel doen: Ghy en sult niet stelen: Ghy en sult geen valsche getuygenisse geven.

19

Eert uwen Vader ende Moeder: ende, Ga naar margenooto Ghy sult uwen naesten lief hebben, als u selven.

20

De jongelinck seyde tot hem, Alle dese dingen hebbe ick onderhouden van mijne jonckheyt af: Ga naar margenoot21 Wat gebreeckt my noch?

21

Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot22 Soo ghy wilt volmaeckt zijn, Ga naar margenootp gaet henen, verkoopt wat ghy hebt, Ga naar margenootq ende geeft het den armen, ende ghy sult eenen schat hebben in den hemel: ende komt herwaerts, volgt my.

22

Als nu de jongelinck dit woort

[Folio 11r]
[fol. 11r]

hoorde, ginck hy bedroeft wech: want hy hadde vele Ga naar margenoot23 goederen.

23

Ende Iesus seyde tot sijne Discipelen, Voorwaer ick segge u, Ga naar margenootr dat Ga naar margenoot24 een rijcke swaerlick in het Coninckrijck der hemelen sal in gaen.

24

Ende wederom segge ick u, Ga naar margenoot25 Het is lichter dat een Ga naar margenoot26 kemel gae door de ooge van een naelde, dan dat een rijcke ingae in het Coninckrijck Godts.

25

Sijne Discipelen nu [dit] hoorende wierden seer verslagen, seggende, Wie kan dan salich worden?

26

Ende Iesus [haer] aensiende seyde tot haer, By de menschen is dat onmogelijck, Ga naar margenoots maer Ga naar margenoot27 by Godt zijn alle dingen mogelijck.

27

Ga naar margenoott Doe antwoorde Petrus ende seyde tot hem, Siet, wy hebben alles verlaten, ende zijn u gevolgt: Ga naar margenoot28 wat sal ons dan gewerden?

28

Ende Iesus seyde tot haer, Voorwaer ick segge u, dat ghy die my gevolgt zijt, in de Ga naar margenoot29 wedergeboorte, wanneer de Sone des menschen sal geseten zijn op den Ga naar margenoot30 throon sijner heerlickheyt, Ga naar margenootv [dat] ghy oock sult sitten op twaelf thronen, Ga naar margenoot31 oordeelende de twaelf geslachten Israëls.

29

Ga naar margenootx Ende soo wie sal verlaten hebben huysen, of broeders, of susters, of vader, of moeder, of wijf, of kinderen, of ackers, om mijns Naems wille, Ga naar margenooty [die] sal Ga naar margenoot32 hondertvout ontfangen, ende het eeuwige leven be-erven.

30

Ga naar margenootz Maer vele eerste sullen de laetste zijn, ende [vele] laetste de eerste.

margenoota
Marc. 10.1.
margenoot1
And. ontrent ofte neven den Iordaen, gelijck Matt. 4.15. want Iudea lach op de selve zijde vanden Iordaen, daer Galilea lach.
margenootb
Marc. 10.2.
margenoot2
N. om te sien: of sy uyt sijn antwoort yet konden vinden waermede sy hem by het volck verdacht souden mogen maken.
margenoot3
D. van sijn wijf te scheyden: gelijck Matth. 5.31.
margenoot4
Gr. alle.
margenootc
Gen. 1.27.
margenoot5
Of, maer een van het mannelick ende een van het vrouwelick geslachte.
margenootd
Gen. 2.24. Ephes. 5.31.
margenoot6
Dit zijn Adams woorden, Genes. 2.24. maer worden Gode hier toegeschreven, om dat Adam deselve door Godts ingeven gesproken heeft. van welcker meyninge, siet op de aenteeck. Genes. 2.24.
margenoot7
Ofte, aenkleven. Het Gr. woort is genomen by gelijckenisse van twee verscheydene dingen die door lijm aen malcandren vast gemaeckt zijn.
margenoote
1.Cor. 6.16.
margenoot8
Dat is, als een lichaem, ofte als een mensche. 1.Cor. 6. vers 16. Ephes. 5.28.
margenootf
1.Cor. 7.10.
margenootg
Deut. 24.1. Ierem. 3.1.
margenoot9
Moses heeft wel geboden eenen scheyd-brief te geven, tot onschuldinge vande vrouwe, die t’onrecht alsoo verlaten ofte gescheyden wiert: doch sulck verlaten en heeft hy noyt goet gekent: maer ’t selve alleen om hare stijf herticheyt overgesien, gelijck de Overheden somtijts eenige dingen moeten toelaten om grooter quaet te schouwen, diese anders souden moeten weeren: gelijck oock Christus dat woort toelaten in sijn antwoorde gebruyckt, ende de Phariseen selve Marc. 10.4.
margenooth
Matth. 5.32. Marc. 10.11. Luce 16.18. 1.Cor. 7.10.
margenoot10
N. dat de man so vast aen de vrouwe gebonden is.
margenooti
1.Cor. 7.7, 17.
margenoot11
D. en hebben de gave van onthoudinge niet: maer dien het besonderlick van Godt gegeven is 1.Cor. 7.17.
margenoot12
D. die van naturen onbequaem zijn tot het houwelick.
margenoot13
D. die van menschen daer toe onbequaem zijn gemaeckt.
margenoot14
D. die de gave der onthoudinge hebbende vrywilliglick ongetrouwt blijven, om God met minder bekommernisse te dienen, ende om het Coninckrijck der hemelen so in haer selven als in andere te voorderen. 1.Cor. 7.32, 33, 34, 35. Andersins die dese gave niet en heeft, den selven is’t beter te trouwen als te branden. 1.Cor. 7.9.
margenoot15
D. wie dese gave van onthoudinge heeft, die gebruyck’se, na dat sijn beroep ofte gelegentheyt toelaet.
margenootk
Marc. 10.13. Luce 18.15.
margenoot16
N. die’se brachten, Marc. 10.13.
margenootl
Matth. 18.3. 1.Cor. 14.20. 1.Pet. 2.2.
margenoot17
N. Den kinderen des verbondts, gelijck deser Ioden kinderen waren. Andersints worden de kinderen der ongeloovige onreyn genaemt, 1.Cor. 7.14.
margenoot18
Dese ceremonie wierde gebruyckt niet alleen in het inhuldigen in kercklicke diensten, maer oock in andere besondere segeningen. Gen. 48.14.
margenootm
Marc. 10.17. Luce 18.18.
margenoot19
N. van hemselven, volkomelick, ende een oorspronck alles goets: voor hoedanich ghy my niet en houdt.
margenoot20
Christus antwoort hier na de vrage ende meyninge deses jongelincx, die door sijne eygene goede wercken meynde de salicheyt te konnen verkrijgen. Ende daerom wijst hy hem op de Wet, om hem daer door tot erkentenisse van sijne onvolmaecktheyt, ende daer na tot den geloove in hem te brengen, Gal. 3.22, 24.
margenootn
Exod. 20.12. Deut. 5.17. Rom. 13.9.
margenooto
Levit. 19.17. Matth. 22.39. Marc. 12.31. Galat. 5.14. Iac. 2.8.
margenoot21
Gr. Waer in kome ich noch te kort?
margenoot22
Dit segt Christus om desen jongelinck, die meynde dat hy alle geboden Godts onderhouden hadde, overmits hy uyterlick na de selve hadde geleeft, te overtuygen dat hem noch veel ontbrack, selfs oock aengaende de onderhoudinge van de geboden der tweede tafel, dewijle hy liever hadde sijne goederen te behouden, dan op Christi bevel de selve den armen te geven, ende hem te volgen. ’T welck oock blijckt uyt het 23 vers Want die de selve soude onderhouden hebben, en soude niet swaerlick maer sekerlick in het Coninckrijck der hemelen komen. Rom. 10. vers 5.
margenootp
Luce 12.33. ende 16.9.
margenootq
Matth. 6.19. 1.Tim. 6.19.
margenoot23
Gr. besittingen.
margenootr
Marc. 10.23. Luce 18.24. Prov. 11.28.
margenoot24
N. die sijn herte ende vertrouwen op de rijckdommen stelt, gelijck verklaert wort Marc. 10.24.
margenoot25
Dit was een spreeck-woort onder de Ioden, waermede sy te kennen gaven de onmogelickheyt van eenige saken.
margenoot26
Ofte gelijck sommige meynen, een kabel.
margenoots
Luce 1.37. ende 18.27. Iob 42.2. Ierem. 32.17. Zach. 8.6.
margenoot27
Overmits Godt oock des rijcken herte van het vertrouwen op de rijckdommen kan aftrecken, ende met het geloove in Christum, ende met een nedrich herte begaven.
margenoott
Math. 4.20. Marc. 10.28. Luce 5.11. ende 18.28.
margenoot28
D. wat sullen wy daer voor verkrijgen?
margenoot29
D. in de wederoprechtinge van alle dingen, wanneer de geloovige na lichaem ende ziele volkomelick sullen vernieuwt worden. Act. 3.21. 1.Cor. 15. versen 42, 43. Andere voegen de woorden in de weder-geboorte by de voorgaende.
margenoot30
N. om te oordeelen de levendige ende de dooden.
margenootv
Luce 22.30.
margenoot31
N. om dat de Apostelen haer sullen veroordeelen, niet alleen met haer exempel, dat sy in Christum hebben gelooft, daer d’andere Israeliten zijn ongeloovich gebleven, gelijck van de Niniviten gesecht wort, Matth. 12.41.maer oock met hare toestemminge, gelijck van alle geloovige oock gesecht wort, 1.Cor. 6.2, 3. hoewel de Apostelen hier in sullen boven andere uytsteken. Luce 22.30. Apoc. 21.16.
margenootx
Deut. 33.9.
margenooty
Iob 42.12.
margenoot32
D. veelvoudich. Siet Luce 18.30.
margenootz
Marc. 10.31. Luce 13.30.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken