Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

1 Door de gelijckenisse van arbeyders op verscheyden uyren gehuert ende inden wijngaert gesonden, ende ’s avonts gelijcken loon ontfangende, leert Christus hoe hy namaels beloonen sal de gene die hem gedient hebben. 17 Voorsegt wederom sijn lijden, doot, ende opstandinge. 20 Antwoort de moeder der kinderen Zebedaei op haer versoeck. 24 ende vermaent sijne Discipelen haer te wachten van eergiericheyt ende wereltsche heerschappie. 29 maeckt ontrent Iericho twee blinden siende.

1

Ga naar margenoot1 WAnt het Coninckrijck der hemelen is gelijck Ga naar margenoot2 een heere des huys, die met den morgenstont uytginck om arbeyders te hueren in sijnen wijngaert.

2

Ende als hy met de arbeyders eens geworden was, voor eenen Ga naar margenoot3 penningh des daegs, sant hy’se henen in sijnen wijngaert.

3

Ende uytgegaen zijnde ontrent de Ga naar margenoot4 derde uyre sach hy andere ledich staende op de merckt.

4

Ende hy seyde tot de selve, Gaet ghy oock henen in den wijngaert: ende so wat recht is sal ick u geven. Ende sy gingen.

5

Wederom uytgegaen zijnde ontrent de seste ende negenste uyre, dede hy desgelijcks.

6

Ende uytgegaen zijnde omtrent de elfde uyre, vont hy andere ledich staende, ende seyde tot haer, Wat staet ghy hier den geheelen dach ledich?

7

Sy seyden tot hem, Om dat ons niemant gehuert en heeft. Hy seyde tot haer, Gaet oock ghy henen in den wijngaert, ende so wat recht is sult ghy ontfangen.

8

Als het nu avont geworden was, seyde de heere des wijngaerts tot sijnen Ga naar margenoot5 Rentmeester, Roept de arbeyders, ende geeft haer den loon, beginnende van de laetste tot de eerste.

9

Ende als’se quamen die ter elfder uyre [gehuert waren] ontfingen sy een yeder Ga naar margenoot6 eenen penninck.

10

Ende de eerste komende meynden dat sy meer ontfangen souden, ende sy selve ontfingen oock elck eenen penninck.

11

Ende [dien] ontfangen hebbende Ga naar margenoot7 murmureerden sy tegen den heere des huys.

12

Seggende, Dese laetste en hebben [maer] een uyre Ga naar margenoot8 gearbeydt, ende ghy hebtse ons gelijck gemaeckt, die wy den last des daegs ende de hitte gedragen hebben.

13

Doch hy antwoordende seyde tot eenen van haer, Ga naar margenoot9 Vrient ick en doe u geen onrecht. En zijt ghy niet met my eens geworden voor eenen penninck?

14

Neemt het uwe, ende gaet henen. Ick wil desen laetsten oock geven gelijck als u.

15

Ga naar margenoota Of en is ’t my niet geoorloft te doen met het mijne wat ick wil? Of is uwe ooge Ga naar margenoot10 boos, om dat ick goet ben?

16

Ga naar margenootb Alsoo sullen de laetste de Ga naar margenoot11 eerste zijn, ende de eerste de Ga naar margenoot12 laetste. Ga naar margenootc Want vele zijn geroepen, maer weynige uytverkoren.

17

Ga naar margenootd Ende Iesus opgaende nae Ierusalem, nam tot hem de twaelf Discipelen alleen op den wech, ende seyde tot haer,

18

Siet wy gaen op nae Ierusalem, ende de Sone des menschen sal den Overpriesteren ende Schriftgeleerden overgelevert worden, ende sy sullen hem ter doot veroordeelen.

19

Ga naar margenoote Ende sy sullen hem den heydenen overleveren, om hem te bespotten ende te geesselen, ende te kruycigen, ende ten derden dage sal hy weder opstaen.

20

Ga naar margenootf Doe quam de Ga naar margenoot13 moeder der sonen Zebedei tot hem met hare Ga naar margenoot14 sonen, [hem] aenbiddende, ende begeerende wat van hem.

21

Ende hy seyde tot haer, Wat wilt ghy? Sy seyde tot hem, Segt dat dese mijne twee sonen Ga naar margenoot15 sitten mogen de een tot uwer rechter, ende de ander tot uwer slincker [hant] in u Coninckrijck.

22

Maer Iesus antwoorde ende seyde, Ga naar margenootg Ghylieden en Ga naar margenoot16 weet niet wat ghy begeert: Kont ghy den Ga naar margenoot17 drinckbeker drincken dien ick drincken sal: ende met den Doop gedoopt worden, Ga naar margenooth daermede ick gedoopt worde? Sy seyden tot hem, wy konnen.

23

Ende hy seyde tot haer, Mijnen drinckbeker sult ghy wel drincken, ende met den doop daer ick mede gedoopt worde, sult ghy gedoopt worden, maer het sitten tot mijner rechter, ende tot mijner slincker [hant], Ga naar margenoot18 en staet by my niet te geven: maer [het sal gegeven worden] dien het Ga naar margenoot19 bereyt is Ga naar margenooti van mijnen Vader.

24

Ende als de [andere] Ga naar margenoot20 tien [dat] hoorden namen sy het zeer qualick van de twee broeders.

25

Ende als haer Iesus tot hem geroepen hadde, seyde hy, Ga naar margenootk Ghy weet dat

[Folio 11v]
[fol. 11v]

de Overste der Ga naar margenoot20 volckeren heerschappye voeren over haer, ende de Groote gebruycken macht over haer.

26

Ga naar margenootl Doch alsoo en sal’t onder Ga naar margenoot21 u niet zijn: maer soo wie onder u sal willen groot worden, [die] zy uwe dienaer.

27

Ga naar margenootm Ende soo wie onder u sal willen de eerste zijn, die zy uwe dienstknecht.

28

Ga naar margenootn Gelijck de Sone des menschen niet en is gekomen om gedient te worden, maer om te dienen, ende Ga naar margenooto sijne Ga naar margenoot22 ziele te geven [tot] een Ga naar margenoot23 rantsoen Ga naar margenoot24 voor vele.

29

Ga naar margenootp Ende als sy van Iericho uytgingen, is hem een groote schare gevolcht.

30

Ende siet, twee blinde sittende aen den wech, als sy hoorden dat Iesus voorby ginck, riepen, seggende, Heere, ghy sone Davids, ontfermt u onser.

31

Ende de schare bestrafte haer, op dat sy swijgen souden, maer sy riepen te meer, seggende, Ontfermt u onser, Heere ghy sone Davids.

32

Ende Iesus [stille] staende riep’se ende seyde, Wat wilt ghy dat ick u doe?

33

Sy seyden tot hem, Heere dat onse oogen geopent werden.

34

Ende Iesus innerlick beweecht zijnde met barmherticheyt raeckte hare oogen aen, ende terstont wierden hare oogen siende, ende sy volgden hem.

margenoot1
Hier uyt blijckt dat dese gelijckenisse van Christo bygebracht wort tot bevestinge van de spreucke in ’t laetste vers van ’t voorgaende cap. gelijck oock te sien is in het 16 volgende vers.
margenoot2
Gr. een mensche die een Heere des huys is.
margenoot3
Gr. Denarius. siet daer van Matt. 18.28. Apoc. 6.6.
margenoot4
De Ioden deelden den dach in twaelf uyren, gelijck te sien is, Ioan. 11.9. soo dat de uyre van elf tot twaelf de laetste was van den dach, ende van den arbeyt, ende de derde met onse negenste voor den middach over een quam.
margenoot5
Gr. Epitropos, dat is, die de bedieninge ofte sorge hadde van sijne goederen, ofte die sorge hadde over het ontfangen ende uytgeven van sijn inkomen.
margenoot6
Hier uyt blijckt dat den loon hier namaels niet gegeven en sal worden na verdienste: anders souden dese laetste min hebben moeten ontfangen als de eerste.
margenoot7
Hier uyt en volgt niet, datter ten laetsten dage onder de geloovige eenige murmureringe sal wesen, alsoo alle deelen der parabelen niet en mogen toegepast worden: maer het selve wort hier gestelt om te toonen, datter alsdan geen oorsake van murmureren wesen sal, overmits de loou gegeven sal worden uyt Godts goetheyt ende na genade, gelijck blijckt uyt het 15 vers.
margenoot8
Ofte, doorgebracht in den arbeyt.
margenoot9
Gr. Geselle.
margenoota
Rom. 9.21.
margenoot10
D. afgunstich, nijdich.
margenootb
Matth. 19.30. Marc. 10.31. Luc. 13.30.
margenoot11
D. als de eerste.
margenoot12
D. als de laetste. Hier mede leert Christus, dat niemandt oorsake heeft om te murmureren over de belooninge die namaels gegeven sal worden, al ist dat-yemant meer gearbeyt, ofte langer Godt gedient heeft, overmits de selve gegeven sal worden uyt genade ende na de eeuwige verkiesinge, gelijck Christus inde volgende woorden getuygt, als hy segt, want vele zijn geroepen, maer weynige uyt-verkoren. Andere meenen dat door de eerste verstaen worden die uyt haer eygen wercken willen gerechtveerdicht ende salich worden, hoedanich de jongelinck was, daer van in ’t voorgaende cap. gesproken is: ende door de laetste de gene die uyt kracht der genadige verkiesinge Godts de roepinge ter salicheyt met een waerachtich geloove aennemeu.
margenootc
Matth. 22.14.
margenootd
Marc. 10.32. Luc. 18.31. ende 24.7.
margenoote
Matth. 27.2. Luc. 23.1. Ioan. 18.28, 31. Actor. 3.13.
margenootf
Marc. 10.35.
margenoot13
N. Salome, gelijck blijckt uyt vergelijckinge Matth. 27.56. met Marc. 15.40.
margenoot14
N. Ioannes ende Iacobus. Matt. 10.2. ende Marc. 10.35.
margenoot15
Dat is, datse de grootste ofte meeste na u mogen zijn. Een gelijckenisse genomen van Coningen die op haren throon sitten, ende de gene die naest aen haer zijn, aen beyde zijden neffens haer plegen te setten. Siet 1.Reg. 2.19. Psalm 45.10. ende 110.1.
margenootg
Rom. 8.26.
margenoot16
Want sy en verstonden noch niet de gelegentheyt des Coninckrijcx Christi, ende waer toe sy geroepen waren, niet om inde werelt te heerschen, maer om te dienen ende te lijden.
margenoot17
Door den drinck-beker als oock door den doop verstaet Christus swaer lijden, waer door de mensche gelijck als met een bitteren dranck gedrenckt, ende als met water overstort wort. Psalm 75.9. Esai. 51.17. Matt. 26.42. Luc. 12.50.
margenooth
Luc. 12.50.
margenoot18
Gr. Het en is mijne niet. N. in desen mijnen nedrigen staet ende om sulcke redenen als ghy u in beeldt: anders sal Christus namaels oock geven te sitten op sijnen throon de gene die overwinnen. Apoc. 3.21. Ofte, dan die het bereydt is. Siet Marc. 10.40.
margenoot19
D. van eewicheyt verordineert. Siet Matth. 25.34.
margenooti
Matth. 25.34.
margenoot20
N. Apostelen.
margenootk
Marc. 10.41. Luc. 22.25.
margenoot20
And. Heydenen.
margenootl
1.Petr. 5.3.
margenoot21
N. mijne Apostelen, ende alle andere, die tot den dienst der kercke beroepen sullen worden, den welcken sulcke wereltsche wijse van heerschen hier verboden wort. Want anders sullen ende mogen onder de Christenen oock Coningen ende heerschappers zijn Psal. 2.10. ende Esai. 49.23.
margenootm
Matth. 23.12. Marc. 9.35. ende 10.43.
margenootn
Phil. 2.7. Ioan. 13.14. Luc. 22.27.
margenooto
Ephes. 1.7. 1.Tim. 2.6. 1.Petr. 1.19.
margenoot22
D. leven. Ofte, hem selven nae lichaem ende ziele.
margenoot23
Of, losgelt, ’tgene gegeven wort tot verlossinge der gene die gevangen sitten.
margenoot24
D. in plaetse van vele, namelick de uytverkorene kinderen Godts, om haer daer mede van de eeuwige doodt te verlossen. Ioan. 10.15. ende 11.52. Ioan. 17.9.
margenootp
Marc. 10.46. Luc. 18.35.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken