Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxv. Capittel.

1 Door de gelijckenisse van vijf wijse, ende vijf dwase maegden, vermaent Christus wederom tot waken tegen sijne toekomste. 14 Ende door de gelijckenisse van de dienstknechten, die elck hare talenten vanden Heere ontfangen hadden, om daer mede winste te doen, vermaent hy tot getrouwe bestedinge der gaven van Godt een yeder gegeven. 31 Daer nae beschrijft hy sijne laetste toekomste ten oordeele, hoe hy sijne schapen van de bocken onderscheyden, ende over beyde vonnisse spreken ende uytvoeren sal.

1

Ga naar margenoot1 ALsdan sal het Coninckrijck der hemelen Ga naar margenoot2 gelijck zijn tien maegden, welcke hare lampen namen ende gingen uyt den Bruydegom te gemoet.

2

Ende vijf van haer waren Ga naar margenoot3 wijse, ende de vijf waren dwase.

3

Die dwaes [waren] hare lampen nemende, en namen geen olie met haer.

4

Maer de wijse namen olie in hare vaten met hare lampen.

5

Als uu de Bruydegom vertoefde, wierden sy Ga naar margenoot4 alle sluymerich, ende vielen in slaep.

6

Ende te middernacht geschiedde een geroep, Siet de Bruydegom komt, gaet uyt hem te gemoet.

7

Doe stonden alle die maeghden op ende Ga naar margenoot5 bereydden hare lampen.

8

Ende de dwase seyden tot de wijse, Geeft ons van uwe olie, want onse lampen gaen uyt.

9

Doch de wijse antwoordden, seggende, [Geensins], op datter misschien voor ons ende voor u niet genoech en zy: maer gaet liever tot de verkoopers, ende koopt voor u selven.

10

Als sy nu henen gingen om te koopen, quam de Bruydegom, ende die gereedt [waren] gingen met hem in tot de bruyloft, ende de deure wiert gesloten.

11

Daer na quamen oock de andere maeghden, seggende, Ga naar margenoot6 Heere, Heere, doet ons open.

12

Ende hy antwoordende seyde, Voorwaer segge ick u, Ga naar margenoot7 ick en Ga naar margenoota kenne u niet.

13

Ga naar margenootb Soo waeckt dan, want ghy en weet den dach niet, noch de uyre, in dewelcke de Sone des menschen komen sal.

14

Ga naar margenootc Want [het is] Ga naar margenoot8 gelijck een mensche die buyten ’s landts reysende sijne dienstknechten riep, ende gaf haer sijne goederen over.

15

Ende den eenen gaf hy vijf talenten, ende den anderen twee, ende den derden een, een yegelijck nae sijn Ga naar margenoot9 vermogen, ende verreysde terstont.

16

Die nu de vijf talenten ontfangen hadde ginck henen ende handelde daer mede, ende Ga naar margenoot10 wan andere vijf talenten.

17

Desgelijcks oock die de twee [ontfangen hadde], die wan oock andere twee.

18

Maer die het een ontfangen hadde, ginck henen ende groef in de aerde, ende verberghde het gelt sijns heeren.

19

Ende Ga naar margenoot11 nae eenen langen tijt quam de heere van de selve dienstknechten, ende hielt rekeninge met haer.

20

Ende die de vijf talenten ontfangen hadde, quam ende bracht tot hem andere vijf talenten, seggende, Heere, vijf talenten hebt ghy my gegeven, andere vijf talenten hebbe ick Ga naar margenoot12 boven deselve gewonnen.

21

Ende sijn heere seyde tot hem, Ga naar margenoot13 Wel, ghy goede ende getrouwe dienstknecht, Ga naar margenootd over weynich zijt ghy getrouw’ geweest, over vele sal ick u setten: Ga naar margenoot14 Gaet in inde vreughde uwes heeren.

22

Ende die de twee talenten ontfangen hadde, quam oock tot hem ende seyde, Heere twee talenten hebt ghy my gegeven, siet, twee andere talenten hebbe ick boven deselve gewonnen.

23

Sijn heere seyde tot hem, Wel, ghy goede ende getrouwe dienstknecht, over weynige zijt ghy getrouw’ geweest: over vele sal ick u setten: gaet in inde vreughde uwes heeren.

24

Maer die het een talent ontfangen hadde, quam oock ende seyde, Heere, ick kende u dat ghy een Ga naar margenoot15 hart mensche zijt, Ga naar margenoot16 maeyende daer ghy niet gezaeyt en hebt, ende vergaderende van daer, [waer] ghy niet gestroyt en hebt.

25

Ende bevreest zijnde ben ick henen gegaen, ende hebbe uw’ talent verborgen in de aerde: siet, ghy hebt het uwe.

26

Maer sijne heere antwoordende seyde tot hem: Ga naar margenoot17 Ghy boose ende luye dienstknecht, ghy wist dat ick maeye daer ick niet gezaeyt en hebbe, ende van daer vergadere waer ick niet gestroyt en hebbe.

27

So moest ghy dan mijn gelt den wisselaren Ga naar margenoot18 gedaen hebben, ende ick komende soude het mijne weder genomen hebben met Ga naar margenoot19 woecker.

28

Neemt dan van hem het talent wech, ende geeft het den genen, die de tien talenten heeft.

29

Ga naar margenoote Want Ga naar margenoot20 een yegelick Ga naar margenoot21 die heeft

[Folio 14v]
[fol. 14v]

[dien] sal gegeven worden, ende hy sal overvloedich hebben: maer van de gene Ga naar margenoot22 die niet en heeft, van dien sal genomen worden oock dat hy heeft.

30

Ende den onnutten dienstknecht werpt uyt in de Ga naar margenoot23 buytenste duysternisse, Ga naar margenootf daer sal weeninge zijn ende knersinge der tanden.

31

Ga naar margenootg Ende wanneer de Sone des menschen komen sal in sijne heerlickheyt, ende alle de heylige Engelen met hem, dan sal hy sitten Ga naar margenoot24 op den Ga naar margenooth throon sijner heerlickheyt.

32

Ende voor hem sullen alle de volckeren Ga naar margenoot25 vergadert worden, Ga naar margenooti ende hy salse van malkanderen scheyden, gelijck de herder de schapen van de bocken scheydet.

33

Ende hy sal de schapen tot sijner Ga naar margenoot26 rechter-[hant] setten, maer de bocken tot [sijner] slincker-[hant].

34

Alsdan sal Ga naar margenoot27 de Coninck seggen tot de gene de tot sijner rechter-[handt zijn], Komt ghy Ga naar margenoot28 gesegende mijns Vaders, be-erft dat Coninckrijck, Ga naar margenootk ’t welck Ga naar margenoot29 u bereyt is van de grontlegginge der werelt.

35

Ga naar margenootl Want ick ben hongerich geweest, ende ghy hebt my te eten gegeven: Ick ben dorstich geweest, ende ghy hebt my te drincken gegeven: Ga naar margenootm Ick was een vremdelinck, ende ghy hebt my Ga naar margenoot30 geherberght.

36

[Ick was] Ga naar margenootn naeckt, ende ghy hebt my gekleedt: Ick ben kranck geweest, ende ghy hebt my Ga naar margenoot31 besocht: Ga naar margenoot32 Ick was Ga naar margenooto in de gevanckenisse, ende ghy zijt tot my gekomen.

37

Dan sullen de rechtveerdige hem antwoorden, seggende, Heere, wanneer hebben wy u hongerich gesien, ende gespijsigt? ofte dorstich, ende te drincken gegeven?

38

Ende wanneer hebben wy u een vremdelingh gesien, ende geherbergt? ofte naeckt ende gekleedet?

39

Ende wanneer hebben wy u kranck gesien, ofte in de gevanckenisse, ende zijn tot u gekomen?

40

Ende de Coninck sal antwoorden ende tot haer seggen, Voorwaer segge ick u, Ga naar margenootp voor soo veel ghy [dit] een van dese mijne minste broeders gedaen hebt, Ga naar margenoot33 soo hebt ghy [dat] my gedaen.

41

Dan sal hy seggen oock tot de gene die ter slincker-[handt zijn], Ga naar margenootq Gaet wech van my ghy Ga naar margenoot34 vervloeckte in het Ga naar margenootr eeuwige vyer, ’t welck den Ga naar margenoot35 Duyvel ende sijne engelen bereydt is.

42

Want ick ben hongerich geweest, ende ghy en hebt my niet te eten gegeven: Ick ben dorstich geweest, ende ghy en hebt my niet te drincken gegeven.

43

Ick was een vremdelingh, ende ghy en hebt my niet geherbercht: Naeckt, ende ghy en hebt my niet gekleet: Kranck, ende in de gevanckenisse, ende ghy en hebt my niet besocht.

44

Dan sullen oock dese hem antwoorden, seggende, Heere, wanneer hebben wy u hongerich gesien, of dorstich, of een vremdelingh, of naeckt, of kranck, ofte in de gevanckenisse, ende en hebben u niet gedient?

45

Dan sal hy haer antwoorden ende seggen, Voorwaer segge ick u: Ga naar margenoots voor soo veel ghy [dit] een van Ga naar margenoot36 dese minste niet gedaen en hebt, soo en hebt ghy het my oock niet gedaen.

46

Ga naar margenoott Ende dese sullen gaen inde eeuwige Ga naar margenoot37 pijne: maer de rechtveerdige in dat eeuwige leven.

margenoot1
N. als de Heere Christus sal komen ten oordeel, waer van in’t eynde des voorgaenden capittels gesproken wort.
margenoot2
Dese gelijckenisse wort genomen van ’t gene gebruyckelick was in de bruyloften van dien tijt, die des nachts gehouden wierden, inde welcke de Bruydegom met de sijne van eenige maegden ingehaelt, ende tot de bruyt geleydet wiert met brandende lampen ofte fackelen. Siet oock Luc. 12.35. van diergelicke wijse. Ende wort verstaen door de komste des Bruydegoms de toecomste Christi ten oordeele, vers 13. Door de maegden alle die den Christelicken name voeren. Door de wijse, alle oprechte ware geloovige. Door de dwase, alle mondt-Christenen ende geveynsde. Door de lampen de belijdenisse des Christelicken geloofs. Door de olie ende licht, het ware geloove door de liefde krachtich. Door de middernacht, den onverwachten tijdt van Christi komste. Ende door de Bruyloft, de vreuchd des eeuwigen levens.
margenoot3
Gr. voorsichtige.
margenoot4
Namel. so wel de wijse als de dwase. Want oock de ware geloovige somtijts wel sluymeren, doch haer geloove ende liefde wort daerna wederom wacker.
margenoot5
Gr. Vercierden.
margenoot6
’T welck dewijlen het dan te late sal zijn, so wort daermede alleen te kennen gegeven, dat wy ons in tijts moeten voorsien, Ioan. 9.4.
margenoot7
N. voor de mijne. Siet Matth. 7.23.
margenoota
Matth. 7.23. Luc. 13.25.
margenootb
Matth. 24.42. Marc. 13.33, 35.
margenootc
Luc. 19.12.
margenoot8
Door dese gelijckenisse worden wy vermaent, de gaven die Godt ons verleent, elck na de mate der selve waer te nemen, ende te besteden tot de meeste stichtinge van andere: met belofte van genadige belooninge hier ende hier namaels voor de gene die sulcx doen, ende dreyginge van sware straffen tegen de gene die sulcks nalaten. Siet Ioan. 15.2. 1.Cor. 12.5, 6, 7.
margenoot9
D. begrijp ofte bequaemheyt, namelijck om te handelen ende winste te doen. Waer uyt niet en kan besloten worden dat een mensche uyt hemselven kracht ofte bequaemheyt heeft om de gaven Godts recht te gebruycken. want inde Schrifture wort doorgaens getuyght dat alle onse bequaemheyt uyt Gode is. siet Ioan. 15.5. 1.Cor. 15.10. 2.Corint. 3.5.
margenoot10
Gr. Maeckte.
margenoot11
Gr. na veel tijdts.
margenoot12
Ofte, met, door.
margenoot13
Ofte, het is wel, het gaet wel, ghy hebt wel gedaen.
margenootd
Matth. 24.45. Luc. 12.42.
margenoot14
D. gaet in met uwen heere ter plaetse daer hy sijne vreuchd ende heerlickheyt heeft. Siet Ioan. 17.24. Luc. 22.30.
margenoot15
Ofte, straf.
margenoot16
Dit was een spreeckwoort, waermede beschreven wierdt een mensche, die alles op het scherpste ende nauwste tot sijnen voordeel treckt.
margenoot17
D. niet de vreese van mijne hardicheyt, maer uwe eygene boosheyt ende luyicheyt is daer van de oorsake.
margenoot18
Gr. geworpen, ofte geleyt, N. inde wissel-banck.
margenoot19
Gr. tokos, waer door allerley vrucht ofte winste van’t gebruyck des gelts wort beteeckent, welcke altemet in’t goede, altemet in’t quade genomen wort, na dat de winste redelick ofte onredelick is. siet voorder Luc. 19.23.
margenoote
Matth. 13.12. Marc. 4. vers 25. Luc. 8.18. ende 19.26.
margenoot20
Gr. alle.
margenoot21
D. die sijne gaven, die hy heeft, te wercke stelt, ende wel besteedt.
margenoot22
Dat is, die sijne gaven niet en gebruyckt, ofte ledich laet liggen als of hyse niet en hadde gehadt.
margenoot23
Siet Matt. 8. vers 12.
margenootf
Matth. 8.12. ende 13.42. ende 22.13. ende 24.51. Luce 13.28.
margenootg
Matth. 16.27. ende 26.64. Marc. 14.62. Luce 21.27. Actor. 1.11. 1.Thes. 4.16. 2.Thes. 1.10. Apoc. 1.7.
margenoot24
D. op sijnen heerlicken throon, welcke in de wolcken sal opgerecht worden. siet Matth. 24.30. Apoc. 1.7.
margenooth
Matth. 19.28.
margenoot25
N. door den dienst der Engelen. siet Matth. 13.41.
margenooti
Ezech. 34.17, 20. Matth. 13.49.
margenoot26
Ofte, rechterzijde: alsoo oock in’t volgende.
margenoot27
N. Christus, die vers 31. de Sone des menschen genaemt wort, ende nu hier Coninck, om dat hy alsdan wesen sal in de volle heerschappie sijns rijcks.
margenoot28
Van dese segeninge. siet Ephes. 1. versen 3, 4, 5.
margenootk
Matth. 20.23. Marc. 10.40.
margenoot29
N. van Godt, door ende nae sijne eeuwige verkiesinge, Ephes. 1.4.
margenootl
Ies. 58.7. Ezech. 18.7.
margenootm
Hebr. 13.2.
margenoot30
Gr. mede geleydt, ofte, mede genomen, namelijck om te herbergen.
margenootn
Ies. 58.7. Iac. 2.15, 6.
margenoot31
Ofte, hebt opsicht over my genomen.
margenoot32
Onder dese verhaelde wercken der liefde worden alle andere vruchten des geloofs verstaen, die hier voort-gebracht worden, niet als verdienende oorsaken der salicheyt, maer als openbare getuygenissen ende teeckenen hares geloofs, die om de verdiensten Christi uyt genade sullen beloont worden, om daermede te bewijsen de rechtveerdicheyt van sijn vonnis in dit oordeel voor de geheele werelt. Gelijck blijckt uyt het vers 34. alwaer de eerste oorsake harer salicheyt gestelt wort de segen des Vaders, ende de salicheyt een erfdeel wort genaemt, ende dese geseght wort haer bereydt ofte toegeschickt te zijn eer de gront des werelts geleght was. Ephes. 1.4.
margenooto
2.Tim. 1.16.
margenootp
Prov. 19.17. Matt. 10.42. Marc. 9.41. Ioan. 13.20. 2.Cor. 9.6.
margenoot33
D. dat sal ick achten als of my sulcks selve gedaen ware. Act. 9.4.
margenootq
Psal. 6.9. Matth. 7.23. Luce 13.25, 27.
margenoot34
D. om dese uwe sonden na Godts rechtveerdich oordeel de straffe des eeuwigen vloecks onderworpen.
margenootr
Iesa. 30.33. Apoc. 19.20.
margenoot35
So noemt hy het hooft der boose geesten, die hier oock sijne engelen genoemt worden, om dat de Duyvel de selve gebruyckt tot sijne dienst-boden, gelijck Christus sijne goede Engelen. Apoc. 12.7.
margenoots
Zach. 2.8. Prov. 4.14, 31. ende 17.5.
margenoot36
N. die hier tot mijnder rechterhant staen.
margenoott
Dan. 12.2. Ioan. 5.29.
margenoot37
Ofte, straffe, pyninge, gelijck 1.Ioa. 4.18.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken