Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiiij. Capittel.

1 Christus voorsegt de verwoestinge des Tempels ende der stadt Ierusalem, verhalende de swaricheden ende teeckenen, die voor ende ontrent de selve souden geschieden. 15 Wijst aen de Prophetie Daniels van de selve verwoestinge, ende vermaent om sich te bereyden tot een haestige vlucht, om desen grooten jammer te ontgaen. 23 Waerschouwt tegen de verleydinge der valsche Christi ende der valsche Propheten. 29 Propheteert verder van het eynde der werelt, ende van sijne laetste toekomste ten oordeel, welcker heerlickheyt ende sekerheyt hy beschrijft, aenwijsende de teeckenen, die ontrent de selve souden geschieden. 36 Doch dat den dach ende uyre des selven niemandt dan Godt alleen bekendt en is. 37 Vergelijckt de tijden deser toekomste by de tijden van Noë voor de Sundtvloedt. 42 Daer op vermaent hy tot waken, door gelijckenisse so van een huys-vader waeckende tegen de komste des diefs. 45 Als van een getrouw’ ende van een boose dienstknecht.

[Folio 13v]
[fol. 13v]

1

ENde Ga naar margenoota Iesus ginck uyt ende vertrock van den Tempel, ende sijne Discipelen quamen by hem, om hem Ga naar margenoot1 de gebouwen des Tempels te Ga naar margenoot2 toonen.

2

Ende Iesus seyde tot haer, En siet ghy niet alle dese dingen? Voorwaer segge ick, Ga naar margenootb Hier en sal Ga naar margenoot3 niet [eenen] steen op den [anderen] steen gelaten worden, die niet Ga naar margenoot4 afgebroken en sal worden.

3

Ga naar margenootc Ende als hy op den Olijfberch geseten was, gingen de Discipelen tot hem alleen, seggende, Ga naar margenootd Segt ons, wanneer sullen Ga naar margenoot5 dese dingen zijn? ende welck [sal] het teecken [zijn] van uwe toekomste, ende van de voleyndinge der werelt?

4

Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, Ga naar margenoote Siet toe, dat u niemant en verleyde.

5

Ga naar margenootf Want vele sullen komen Ga naar margenoot6 onder mijnen name, seggende, Ick ben de Christus, ende sy sullen vele verleyden.

6

Ende ghy sult hooren van oorlogen, ende geruchten van oorlogen. Siet toe, en wort niet verschrickt: want alle [die] dingen moeten geschieden, maer Ga naar margenoot7 noch en is het eynde niet.

7

Ga naar margenootg Want Ga naar margenoot8 het [een] volck sal tegen het [ander] volck opstaen, ende Ga naar margenoot9 het [een] Coninckrijck tegen het [ander] Coninckrijck: ende daer sullen zijn hongers nooden, ende pestilentien, ende aerdbevingen in verscheyden plaetsen.

8

Doch alle die dingen [zijn maer] een beginsel der Ga naar margenoot10 smerten.

9

Ga naar margenooth Als dan sullen sy u overleveren in verdruckinge, ende sullen u dooden, ende ghy sult gehaet worden van alle volckeren, om mijns Naems wille.

10

Ende dan sullender vele Ga naar margenoot11 ge-ergert worden, ende sullen malkanderen overleveren, ende malkanderen haten.

11

Ga naar margenooti Ende vele valsche propheten sullen opstaen, ende sullender vele verleyden.

12

Ende Ga naar margenootk om dat de Ga naar margenoot12 ongerechticheyt vermenichvuldicht sal worden soo sal de Ga naar margenoot13 liefde van velen verkouden.

13

Ga naar margenootl Maer wie volherden sal tot den eynde, die sal salich worden.

14

Ende dit Euangelium des Coninckrijcks sal in de Ga naar margenoot14 geheele werelt gepredickt worden tot een getuygenisse allen volckeren: ende dan sal Ga naar margenoot15 het eynde komen.

15

Ga naar margenootm Wanneer ghy dan sult sien den Ga naar margenoot16 grouwel der verwoestinge, waer van gesproken is door Ga naar margenootn Daniel den Propheet, staende in de Ga naar margenoot17 heylige plaetse (die [het] leest die mercke daer op)

16

Dat alsdan die in Iudea zijn, vlieden Ga naar margenoot18 op de bergen.

17

Die op het Ga naar margenoot19 dack is, en kome niet af, om yet uyt sijn huys wech te nemen.

18

Ende die op den acker is, Ga naar margenoot20 en keere niet weder te rugge, om sijne kleederen wech te nemen.

19

Maer Ga naar margenoot21 wee den bevruchten ende den soogenden [vrouwen] in die dagen.

20

Doch bidt dat uwe vlucht niet en geschiede Ga naar margenoot22 des winters, noch Ga naar margenooto op eenen Sabbath.

21

Ga naar margenootp Want alsdan sal groote verdruckinge wesen, Ga naar margenoot23 hoedanige niet en is geweest van het begin der werelt tot nu toe, noch oock niet zijn en sal.

22

Ende soo Ga naar margenoot24 die dagen niet verkort en wierden, geen vleesch en soude behouden worden: maer om Ga naar margenoot25 der uytverkorene wille sullen die dagen verkort worden.

23

Ga naar margenoot26 Alsdan, soo yemant tot ulieden sal seggen, Siet Ga naar margenootq hier is de Christus, oft Ga naar margenoot27 daer, en gelooft het niet.

24

Ga naar margenootr Want daer sullen valsche Christi, ende valsche propheten opstaen, ende sullen groote Ga naar margenoot28 teeckenen ende wonderheden doen, alsoo dat sy Ga naar margenoot29 (indien het mogelick ware) oock de uytverkorene souden verleyden.

25

Siet ick hebbe [het] u voorsegt.

26

Ga naar margenoots So sy dan tot u sullen seggen, Siet hy is in de woestijne, en gaet niet uyt: Siet [hy is] in de binnen kameren, en gelooft het niet.

27

Want gelijck de blixem uytgaet Ga naar margenoot30 van het Oosten, ende schijnt Ga naar margenoot31 tot het Westen, Ga naar margenoot32 alsoo sal oock de toekomste des Soons des menschen wesen.

28

Ga naar margenoott[t]Want Ga naar margenoot33 alwaer het doode lichaem sal zijn, daer sullen de arenden vergadert worden.

29

Ende Ga naar margenootv terstont nae Ga naar margenoot34 de verdruckinge dier dagen, sal de Sonne verduystert worden, ende de Mane en sal haer schijnsel niet geven, ende de Sterren sullen van den hemel vallen, ende Ga naar margenoot35 de krachten der hemelen sullen Ga naar margenoot36 beweeght worden.

30

Ga naar margenootx Ende alsdan sal in den hemel verschijnen Ga naar margenoot37 het teecken des Soons des menschen: ende dan sullen alle de geslachten der aerde Ga naar margenooty Ga naar margenoot38 weenen, ende sullen den Sone des menschen sien komende op de wolcken des hemels, met groote kracht ende heerlickheyt.

31

Ende hy sal sijne Engelen uytsenden met Ga naar margenootz een basuyne van groot Ga naar margenoot39 geluyt, ende sy sullen sijne uytverkorene Ga naar margenoot40 by een vergaderen uyt de vier winden, van [het een] uyterste der hemelen tot [het ander] uyterste der selve.

32

Ga naar margenoota Ende leert van den vygeboom dese gelijckenisse: Wanneer sijnen tack nu Ga naar margenoot41 teer wort, ende de bladeren uytspruyten, soo weet ghy dat de somer nae by is.

33

Alsoo oock ghy lieden, wanneer ghy alle dese dingen sult sien, soo weet dat Ga naar margenoot42 [het] na by is voor de deure.

34

Voorwaer ick segge u, Ga naar margenoot43 dit geslachte en sal geensins Ga naar margenoot44 voorby gaen, tot dat alle dese dingen sullen geschiet zijn.

35

Ga naar margenootb De hemel ende de aerde sullen Ga naar margenoot45 voorby gaen, maer mijne woorden en sullen geensins voorby gaen.

36

Ga naar margenootc Doch van dien dach ende uyre en weet niemant, oock niet de Engelen der hemelen, dan mijn Vader alleen.

37

Ga naar margenootd Ende gelijck de dagen Noë [waren,] alsoo sal oock zijn de toekomste van den Soon des menschen.

38

Want gelijck sy waren in de dagen voor de sundtvloet, Ga naar margenoot46 etende ende drinckende, trouwende ende ten houwelicke uytgevende, Ga naar margenoote tot den dach toe, in welcken Noë in de Arcke ginck:

39

Ende en bekenden’t niet tot dat de sundtvloet quam, ende haer alle wech nam:

[Folio 14r]
[fol. 14r]

alsoo sal oock zijn de toekomste des Soons des menschen.

40

Ga naar margenootf Alsdan sullender twee op den acker zijn, de een sal Ga naar margenoot47 aengenomen, ende de Ga naar margenoot48 ander sal Ga naar margenoot49 verlaten worden.

41

Daer sullen twee [vrouwen] Ga naar margenoot50 malen in den meulen, de eene sal Ga naar margenoot47 aengenomen, ende de andere sal verlaten worden.

42

Ga naar margenootg Waeckt dan, want ghy en weet niet in welcke uyre uwe Heere komen sal.

43

Ga naar margenooth Maer weet dit, dat soo Ga naar margenoot51 de heere des huys geweten hadde Ga naar margenoot52 in welcke nachtwake de dief komen soude, hy soude gewaeckt hebben, ende en soude sijn huys niet hebben laten doorgraven.

44

Daerom zijt oock ghy bereyt, want in welcke uyre ghy ’t niet en meynt, sal de Sone des menschen komen.

45

Ga naar margenooti Wie is dan de getrouwe ende voorsichtige Ga naar margenoot53 dienstknecht, den welcken sijn Heere over sijne dienstboden gestelt heeft, om henlieden [haer] voedsel te geven ter rechter tijt.

46

Salich is die dienstknecht, welcken sijn Heere komende sal vinden Ga naar margenoot54 also doende.

47

Voorwaer ick segge u, dat hy hem sal setten Ga naar margenoot55 over alle sijne goederen.

48

Maer soo die quade dienstknecht in sijn herte soude seggen, Mijn Heere vertoeft te komen:

49

Ende soude beginnen [sijne] mede-dienstknechten te Ga naar margenoot56 slaen, ende te eten ende te drincken met de dronckaerts:

50

So sal de heere deses dienstknechts komen ten dage, in welcken hy [hem] niet en verwacht, ende ter uyre die hy niet en weet.

51

Ende sal hem Ga naar margenoot57 afscheyden, ende sijn deel setten met Ga naar margenoot58 de geveynsde. Ga naar margenootk Daer sal weeninge zijn, ende knersinge der tanden.

margenoota
Marc. 13.1. Luc. 21.5.
margenoot1
Vande grootheyt, sterckte, ende heerlickheyt deser gebouwen, siet den histori-schrijver Ioseph. Antiq. l. 15. cap. 14.
margenoot2
Dewijle Christus voorgesegt hadde in’t voorgaende c. vers 38. de verwoestinge der stadt ende des Tempels, so schijnt dat de Discipelen daerom dese gebouwen hem getoont hebben, om te kennen te geven, dat het haer dochte ofte onmogelick ofte jammer te wesen dat sulck een heerlick gebouw’ soude verwoest worden.
margenootb
Luce 19.44. 1.Reg. 9.7, 8. Mich. 3.12.
margenoot3
Gr. Steen op steen niet gelaten worden.
margenoot4
Gr. los gemaeckt.
margenootc
Marc. 13.1, 3. Luce 21.7.
margenootd
Actor. 1.6.
margenoot5
N. die ghy hier ende op’t eynde des voorgaenden cap. gesegt hebt, so van de verwoestinge der stadt ende des Tempels van Ierusalem, als van uwe laetste toekomste ten oordeele.
margenoote
Ierem. 29.8. Ephes. 5.6. Coloss. 2.18. 2.Thess. 23. 1.Ioan. 4.1.
margenootf
Ierem. 14.14. ende 23.23. Ioan. 5.43.
margenoot6
Ofte, in, op mijnen name, D. haer uytgevende voor den beloofden Messias, gelijck ontrent dien tijt ende daer na verscheydene opgestaen zijn, siet Actor. 5.36, 37. ende Ioseph. Antiq. lib. 18. cap. 12. ende lib. 20. cap. 2, etc. ende de bello Iud. cap. 12.
margenoot7
N. van alle de elenden ende uyterste straffen, die den Ioden souden overkomen.
margenootg
Iesa. 19.2.
margenoot8
Gr. volck tegen volck.
margenoot9
Gr. Coninckrijck tegen Coninckrijck.
margenoot10
Gr. Ween, gelijck der vrouwen. die in barens noot zijn. Van alle dese oorlogen ende elenden siet Iosephum Antiq. l. 20. ende de bello Iud. lib. 3, etc.
margenooth
Matth. 10.11. Luce 21.11, 12. Ioan. 15.20. ende 16.2. Apoc. 2.10.
margenoot11
D. door vreese van vervolginge van my afwijcken.
margenooti
2.Petr. 2.1.
margenootk
2.Timoth. 3.31.
margenoot12
Gr. overtredinge der Wet.
margenoot13
N. Soo tot de waerheyt des Euangeliums, als tot den naesten.
margenootl
Matth. 10.22. Marc. 13.13. Luce 21.19. Apoc. 2.7, 10. ende 3.10.
margenoot14
Gr. Bewoonde werelt. Siet hier van de vervullinge, Rom. 10.18. Col. 1.6.
margenoot15
N. der stadt Ierusalems, ende der Ioodsche regeringe.
margenootm
Marc. 13.14. Luce 21.20.
margenoot16
D. Het grouwelijck verwoestende leger der Romeynen gelijck verclaert wort, Luc. 21.20.
margenootn
Dan. 9.27.
margenoot17
D. in ’t heylige Ioodsche landt, rontom Ierusalem.
margenoot18
N. om haer aldaer te versteken voor de straffe.
margenoot19
De Ioden warenveel op de daken der huysen, om datse boven plat waren. Siet hier voren Matth. 10.27.
margenoot20
D. En verliese geenen tijt om te vluchten.
margenoot21
N. om datse onbequaem sullen zijn om haestelick te vluchten, met hare vrucht ofte kleyne kinderen beladen zijnde.
margenoot22
Om dat inden winter het vluchten onbequaem is, ende de Ioden op den Sabbath niet verre en mochten reysen. Siet Actor. 1.12. noch haer van dingen tot de reyse noodich voorsien.
margenooto
Actor. 1.12.
margenootp
Dan. 12.1.
margenoot23
Want gelijck Iosephus getuycht de bello Iud. lib. 4.5, 6. ende 7. cap. 17. zijn door sweert, honger, ende peste vergaen, alleen binnen Ierusalem, elf hondert duysent menschen, ende boven de seven ende tnegentich duysent tot slaven verkocht. Diergelijcke verwoestinge en wort in geen Historien gelesen.
margenoot24
D. ten ware dat Godt de plagen van die tijden, die de Ioden noch, swaerder hadden verdient, hadde doen ophouden, daer en soude niemant uyt het Ioodsche volck overgebleven zijn geweest.
margenoot25
N. die Godt onder ’t Ioodsche volck hadde, ende altijt behouden wilde.
margenoot26
N. na de verwoestinge Ierusalems tot de voleyndinge der werelt, van de welcke hy begint te spreken aen’t 29. vers.
margenootq
Marc. 13.21. Luce 21.8.
margenoot27
Gr. hier.
margenootr
2.Thess. 2.11. Deut. 13.1.
margenoot28
Gelijck van den Antichrist betuyght wort, 2.Thess. 2.9. Apocal. 13.11, etc.
margenoot29
Dit wort geseght niet mogelick te zijn, niet ten aensien van de wille ofte kracht der uytverkorene in haer selven: maer ten aensien vande onveranderlickheyt van het besluyt Godts over haer, ende van sijne krachtige bewaringe tegen de verleydinge, volgens sijne beloften, die hem niet en konnen berouwen. Siet Ioan. 10.28. Rom. 8. versen 29, 30. 1.Pet. 1.5.
margenoots
Luc. 17.23.
margenoot30
Gr. van den opganck, namelick der Sonne.
margenoot31
Gr. onderganck.
margenoot32
N. met groote snelheyt ende klaerheyt.
margenoott[t]
Iob 39.32. Luc. 17.36.
margenoot33
Van dit spreeckwoort, by den Hebreen gebruyckelick, siet Iob 39.33. ende wort hier mede geleert, dat waer Christus met sijn lijden ende sterven oprechtelick gepredickt wort, de geloovige haer aldaer sullen vergaderen, gelijck oock deselve in het laetste oordeel tot Christum sullen vergadert worden, om altijt by hem te blijven, 1.Thess. 4.16, 17. Ioan. 17. vers 24. Sommige verstaen dit spreeckwoort van de verwoestinge des Iodischen volcks, het welck door het aes soude verstaen worden, ende de Romeynen door de Arenden: gelijck de Chaldeen by Habac. 1.8.
margenootv
Iesa. 13.10. Ezech. 32.7. Ioël 2.31. ende 3.15. Marc. 13.24. Luc. 21.25.
margenoot34
N. die de tyrannen ende de Antichrist de kercke Godts sullen hebben aengedaen.
margenoot35
D. de krachtige of stercke hemelen.
margenoot36
N. Gelijck de zee op ende neder gedreven wort.
margenootx
Apoc. 1.7. Dan. 7.10. Matth. 16.27. ende 25.31. ende 26.62. Mar. 13.26. ende 14.62. Luce 21.27. Actor. 1.11. 2.Thess. 1.10.
margenoot37
D. de teeckenen sijner heerlickheyt, waer mede hy in de wolcken verschijnen sal. Siet Marc. 13.26. Luc. 21.27.
margenooty
Apoc. 1.7.
margenoot38
Ofte, wee-klagen. Gr. van benaeuwtheyt op de borst slaen.
margenootz
1.Corint. 15.52. 1.Thess. 4.16.
margenoot39
Gr. Stemme. And. met een basuyne ende groot geluyt.
margenoot40
D. uyt alle vier hoecken ofte gewesten der werelt by een brengen, diese uyt hare verheerlickte lichamen ende andersins sullen onderkennen.
margenoota
Mar. 13.29. Luce 21.29.
margenoot41
Ofte, sappich, wanneer het sap ofte groeysel daer in komt.
margenoot42
Ofte, hy N. Christus met sijne toekomste.
margenoot43
N. des Iodischen volcx: ofte dese eeuwe.
margenoot44
Ofte, Vergaen.
margenootb
Mar. 13.31. Psal. 102.27. Ies. 51.6. Hebr. 1.11.
margenoot45
Ofte, Vergaen. Hoe dit geschieden sal wort verklaert, 2.Petr. 3.10.
margenootc
Actor. 1.7. Marc. 13.32.
margenootd
Luc. 17.26. Gen. 6.2. 1.Pet. 3.20. 2.Petr. 2.5.
margenoot46
D. sorgelooslick ende vleeschlick levende sonder vreese Godts. Iud. vers 12.
margenoote
Gen. 7.7.
margenootf
Luc. 17.34. 1.Thess. 4.17.
margenoot47
N. van Godt onder sijne uytverkorene.
margenoot48
Gr. de een.
margenoot49
N. met de verworpene inde eeuwige verdoemenisse.
margenoot50
Ofte, Malen in’t meulen-huys. Het malen ende backen plach in die landen veel gedaen te worden by de vrouwen, ofte slavinnen, die daer toe queernen ofte hant-meulens gebruyckten.
margenoot47
N. van Godt onder sijne uytverkorene.
margenootg
Marc. 13.33. Matth. 25.13. Luc. 12.40. ende 21.36.
margenooth
Luc. 12.39. 1.Thess. 5.2. 2.Petr. 3.10. Apoc. 3.3. ende 16.15.
margenoot51
Ofte, huysvader.
margenoot52
D. in wat deel des nachts, die in vier nachtwaken gedeelt wierd, Siet Matth. 14.25.
margenooti
Matth. 25.21. Luc. 12.42.
margenoot53
By desen dienstknecht worden voornamelick vergeleecken de Apostelen, ende dienaers des Euangeliums, die de geestelicke spijse der zielen uytdeelen.
margenoot54
N. gelijck hy hem bevolen heeft.
margenoot55
Ofte, over al wat hy heeft.
margenoot56
D. overlast aen te doen.
margenoot57
And. In tween houwen. Sommige meynen dat hier gesien wort op sulcke sware straffen, daer van men leest, 1.Sam. 15.33. ende Dan. 3.29. Doch uyt het gene volght schijnt dat het verstaen wort van de afscheydinge van sijn huysgesin, om daernae gestraft te worden.
margenoot58
D. die wel voor de oogen harer meesters schijnen haer te quijten, maer in haer afwesen het tegendeel doen.
margenootk
Matth. 8.12. ende 13.42. ende 22.13. ende 25.30. Luc. 13.28.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken