Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiij. Capittel.

1 Christus vermaent sijne toehoorders, dat sy sullen volgen het gene de Schriftgeleerde ende Phariseen uyt Mose haer leeren, ende niet hare wercken. 5 Beschrijft der selver geveynstheyt ende eergiericheyt. 8 ende vermaent de sijne sich daer van te wachten, ende na nedricheyt te staen. 13 Vercondicht het Wee achtmael over de Phariseen ende Schriftgeleerde, om verscheydene hare boose stucken, als namelick datse den Hemel sloten voor de menschen. 14 der weduwen huysen op aten. 15 quade Ioden-genooten maeckten. 16 verkeerdelick leerden sweeren by den tempel, altaer, ende hemel. 23 kleyne dingen vertiendden ende ’tswaerste van de Wet nalieten. 25 datse het buytenste reynichden ende niet het herte. 27 de gewittede graven gelijck zijnde. 29 Datse der ouder Propheten graven optimmerden, ende de nieuwe sochten te dooden. 37 Klaecht over de hartneckicheyt der stadt Ierusalem, ende voorsegt haren onderganck.

1

DOe sprack Iesus tot de scharen ende tot sijne Discipelen,

2

Seggende, Ga naar margenoota De Schriftgeleerde, ende de Phariseen Ga naar margenoot1[1] zijn geseten op den stoel Mosis:

3

Ga naar margenootb Daerom Ga naar margenoot2 al wat sy u seggen dat ghy houden sult, hout [dat] ende doet [het,] maer en doet niet nae hare wercken: Ga naar margenootc want sy seggen ’t, ende en doen ’t niet.

4

Ga naar margenootd Want sy Ga naar margenoot3 binden lasten die swaer zijn ende qualick om dragen, ende leggense op de schouderen der menschen, maer sy en willen die met haren vinger niet verroeren.

5

Ende alle hare wercken doen sy Ga naar margenoote om van de menschen gesien te worden. Want sy maken Ga naar margenootf hare Ga naar margenoot4 gedenck-cedels breedt, ende maken de Ga naar margenoot5 zoomen van hare kleederen groot.

6

Ga naar margenootg Ende sy beminnen de voor-aensittinge in de maeltijden, ende de voorgestoelten in de Synagogen.

7

Oock de begroetingen op de merckten ende van de menschen Ga naar margenooth genaemt te worden Ga naar margenoot6 Rabbi, Rabbi.

8

Doch ghy en sult niet Ga naar margenoot7 Rabbi ge-

[Folio 13r]
[fol. 13r]

naemt worden, want een is uw’ Ga naar margenoot8 Meester, [namelick] Christus: ende ghy zijt alle broeders.

9

Ende en sult niemant uwen vader noemen op der aerden: Ga naar margenooti want Ga naar margenoot9 een is uw’ vader, [namelick] die in de hemelen is.

10

Noch ghy en sult niet meesters genoemt worden: want Ga naar margenoot10 een is uw’ meester [namelick] Christus:

11

Ga naar margenootk Maer de Ga naar margenoot11 meeste van u sal uw’ dienaer zijn.

12

Ga naar margenootl Ende wie hem selven verhoogen sal, [die] sal vernedert worden: ende wie hem selven sal vernederen, [die] sal verhooght worden.

13

Ga naar margenootm Maer wee u ghy Schriftgeleerde ende Phariseen, ghy geveynsde: Want ghy sluyt het Coninckrijck der hemelen voor de menschen, overmits ghy [daer] niet in en gaet, noch Ga naar margenoot12 de gene die ingaen souden, niet en laet ingaen.

14

Ga naar margenootn Wee u ghy Schriftgeleerde ende Phariseen, ghy geveynsde: Want ghy eet de huysen der weduwen op, ende [dat] onder Ga naar margenoot13 den schijn Ga naar margenoot14 van lange te bidden. Daerom sult ghy te Ga naar margenoot15 swaerder oordeel ontfangen.

15

Wee u ghy Schriftgeleerde ende Phariseen, ghy geveynsde: Want ghy omreyst zee ende Ga naar margenoot16 lant om een Ga naar margenoot17 Iode-genoot te maken: ende als hy het geworden is, soo maeckt ghy hem een Ga naar margenoot18 kint der hellen, tweemael meer dan ghy [zijt].

16

Wee u ghy blinde leydslieden, die segget, Soo wie gesworen sal hebben by den Tempel, Ga naar margenoot19 dat en is niet: maer so wie gesworen sal hebben by het gout des Tempels, Ga naar margenoot20 die is schuldigh.

17

Ga naar margenoot21 Ghy dwase ende blinde: want welck is meerder, het gout, ofte de Tempel die het gout heylight?

18

Ende so wie gesworen sal hebben by den altaer, dat en is niet: maer so wie gesworen sal hebben by Ga naar margenoot22 de gave, die daer op is, die is schuldigh.

19

Ghy dwase ende blinde: want wat is meerder, de gave, of Ga naar margenooto den altaer die de gave heylight?

20

Daerom wie sweert by den altaer, die sweert by den selven, ende by al wat daer op is.

21

Ga naar margenootp Ende wie sweert by den Tempel, die sweert by den selven, ende by dien Ga naar margenoot23 die daer in woont.

22

Ga naar margenootq Ende wie sweert by den Hemel, die sweert by den throon Godts, ende by dien die daer op sit.

23

Ga naar margenootr Wee u ghy Schriftgeleerde ende Phariseen, ghy geveynsde, want ghy Ga naar margenoot24 vertient Ga naar margenoot25 de munte, ende de dille, ende het komijn, Ga naar margenoots ende ghy laet nae Ga naar margenoot26 het swaerste der Wet, [namelick] Ga naar margenoot27 het oordeel, ende Ga naar margenoot28 de barmherticheyt, ende Ga naar margenoot29 het geloove. Ga naar margenoott Dese dingen moestmen doen, ende de andere niet nalaten.

24

Ghy blinde leydslieden, die ghy Ga naar margenoot30 de mugge uytsijget, ende den kemel doorswelget.

25

Ga naar margenootv Wee u ghy Schriftgeleerde ende Phariseen, ghy geveynsde: want ghy reynight het buytenste des drinckbekers ende des schotels, maer van binnen zijnse vol Ga naar margenoot31 van roof ende onmaticheyt.

26

Ghy blinde Phariseer Ga naar margenoot32 reynight eerst Ga naar margenootx dat binnen in den drinckbeker ende de schotel is, op dat oock het buytenste der selve reyn worde.

27

Wee u ghy Schrift-geleerde ende Phariseen, ghy geveynsde: want ghy zijt Ga naar margenooty de wit-geplaesterde graven gelijck, die van buyten wel schoon schijnen, maer van binnen zijnse vol doodts-beenderen ende aller onreynicheyt.

28

Also oock schijnt ghy wel den menschen van buyten rechtveerdich, maer van binnen zijt ghy vol geveynstheyt ende ongerechticheyt.

29

Ga naar margenootz Wee u ghy Schrift-geleerde ende Phariseen, ghy geveynsde: want ghy bouwt de graven der Propheten op, ende verciert de Ga naar margenoot33 graf-teeckenen der rechtveerdige.

30

Ende segget, Indien wy Ga naar margenoot34 ten tijden onser Vaderen hadden geweest, wy en souden met haer geen gemeenschap gehadt hebben Ga naar margenoot35 aen het bloet der Propheten.

31

Aldus getuyght ghy [tegen] u selven, Ga naar margenoota dat ghy Ga naar margenoot36 kinderen zijt der gene die de Propheten gedoot hebben.

32

Ghy [dan] oock Ga naar margenoot37 vervult de mate uwer Vaderen.

33

Ga naar margenootb Ghy Ga naar margenoot38 slangen, ghy adderen gebroetsels, hoe soudt ghy de Ga naar margenoot39 helsche verdoemenisse ontvlieden?

34

Ga naar margenootc Daerom siet Ga naar margenootd ick sende tot u Propheten, ende Wijse, ende Ga naar margenoot40 Schriftgeleerde, ende uyt den selven sult ghy [sommige] dooden ende kruycigen, ende [sommige] uyt den selven sult Ga naar margenoote ghy geesselen in uwe Synagogen, ende sultse vervolgen van stadt tot stadt.

35

Op dat op u kome alle het rechtveerdige Ga naar margenoot41 bloet, dat vergoten is op der aerden, Ga naar margenootf van het bloet des rechtveerdigen Abels af tot op Ga naar margenootg het bloet Zacharie des soons Ga naar margenoot42 Barachie, welcken ghy gedoot hebt tusschen den Tempel ende den altaer.

36

Voorwaer segge ick u, alle dese dingen sullen komen over dit geslachte.

37

Ga naar margenooth Ierusalem, Ierusalem, ghy die de Propheten doodet, ende Ga naar margenooti steenight die tot u gesonden zijn: Ga naar margenootk Hoe menichmael hebbe ick Ga naar margenoot43 uwe kinderen willen by een vergaderen, gelijckerwijs een hinne hare kieckenen by een vergadert onder de vleugelen, de ghy-lieden Ga naar margenoot44 en hebt niet gewilt.

38

Ga naar margenootl Siet uw’ huys Ga naar margenoot45 wort u woest gelaten.

39

Want ick segge u, ghy en sult my van nu aen niet sien, Ga naar margenoot46 tot dat ghy seggen sult, Ga naar margenootm Gesegent Ga naar margenoot47 is hy die komt in den Name des Heeren.

margenoota
Nehem. 8.4.
margenoot1[1]
D. sy zijn daer toe geroepen ende gestelt om de Wet Mosis den volcke voor te lesen ende te verclaren. Actor. 13.15. ende 15.21.
margenootb
Deut. 17.19. Malach. 2.6.
margenoot2
N. uyt de Wet Mosis ende de Propheten: want andersins ’tgene sy daer tegen ofte buyten leerden, noemt Christus den suer-deessem der Phariseen, ende vermaent sijne Discipelen haer daer van te wachten. Matt. 16. versen 6, 12.
margenootc
Rom. 2.19.
margenootd
Luc. 11.46. Actor. 15.10. Iesa. 10.1.
margenoot3
Een gelijckenisse genomen van bussels ofte packen van verscheydene dingen diemen t’samen bindt om yemant op de schouderen te leggen om te dragen.
margenoote
Matth. 6.5.
margenootf
Deut. 6.8. ende 22.12.
margenoot4
Gr. Phylacteria, dat is, bewaer-cedels, welcke waren briefkens ofte cedelkens van parkement, waer op de wet Godts ofte eenich deel der selve geschreven stont, die sy aen hare voorhoofden ende armen bonden, om te schijnen de gedachtenisse der wet altijt voor oogen te hebben, ende meynden daer in te volgen ’t gene Godt beveelt, Exod. 13.9, 16. Deut. 6.8.
margenoot5
Dit waren frangien met blauwe snoerkens aen de hoecken vande opperste kleederen, diese volgens de Wet, Num. 15.38. Deut. 22.12. moesten dragen om daer door te gedencken aen de hemelsche leere der Wet.
margenootg
Marc. 12.38, 39. Luc. 11.43. ende 20. vers 46.
margenooth
Iac. 3.1.
margenoot6
Dit is een Hebr. woort beteeckenende yemant die in geleertheyt ende aensien uytsteeckt, ende meer is dan andere. Dat is, Meester, Meester.
margenoot7
Het gebruyck van dese, als oock van de volgende titelen, en wort niet simpelick verboden, want den Propheten ende Apostelen de selve somtijts wel toegeschreven worden, maer de ydele eere ende heerschappie ofte meesterschap over het geloove ende conscientie van andere, die sy daer inne sochten. vers 11.
margenoot8
Gr. Voorganger, Leydsman, ofte, leydsmeester. Want hy alleen is de eenige wet-gever, ende onse opperste Propheet, die in saken het geloove ende den Godtsdienst aengaende alleen moet gehoort ende gevolght worden. Matth. 17.5. ende die den wech der salicheyt niet alleen aenwijst, maer oock selve met sijn exempel volmaecktelick voorgaet. Hebr. 2.10. ende 12.2.
margenooti
Malach. 1.6.
margenoot9
Overmits wy van hem alleen ons wesen ende onderhoudinge na lichaem ende ziele oorspronckelick hebben, van hem alleen alles goets moeten verwachten, ende op hem alleen vertrouwen.
margenoot10
D. Voorganger. Siet vers 8.
margenootk
Matth. 20.26.
margenoot11
Gr. meerder, ofte, grooter.
margenootl
Luc. 14.11. ende 18.14. Iob 22.29. Prov. 29.23. Iac. 4.6, 10. 1.Petri 5.5.
margenootm
Luc. 11.52.
margenoot12
Ofte, de ingaende, dat is, die op den wech zijn om de leere des Euangeliums aen te nemen, belet ghy so veel in u is, datse niet voort en gaen.
margenootn
Marc. 12.40. Luc. 20.47. 2.Tim. 3.6. Tit. 1.11.
margenoot13
Ofte, deckmantel.
margenoot14
D. Onder schijn van devotie ende voor haer te bidden, berooft ghy haer van hare middelen. Siet oock 2.Tim. 3.6. Ofte, onder een schijn ofte tot eenen deckmantel, zijt ghy lange biddende.
margenoot15
Gr. Overvloediger.
margenoot16
Gr. Het drooge. Genes. 1.10.
margenoot17
Gr. Proselyton, D. een aenkomeling, die namelijck van de Heydensche Religie hem begeeft tot de Ioodsche, gelijck daer was Nicolaus een aencomeling van Antiochien. Act. 6.5. Siet 1.Chron. 2.55. Ezech. 14.7. Actor. 2.11.
margenoot18
Gr. Soon, Dat is, weerdich der helscher verdoemenisse, 2.Sam. 12.5.
margenoot19
D. dat en gelt niet, ofte die en is niet gehouden te betalen ’t gene hy met sulcken eedt belooft heeft.
margenoot20
D. die is gehouden te betalen sijne belofte.
margenoot21
Christus en kent hier mede niet voor goet de eeden by de creaturen gedaen, maer toont alleen hoe verkeerdelick sy daer van oordeelden, ende de conscientien der menschen qualick onderrichteden.
margenoot22
D. offerande. siet Matth. 5.24.
margenooto
Exod. .29.37.
margenootp
1.Reg. 8.13. 2.Chron. 6.12.
margenoot23
Ofte, die den selven bewoont. Hoe Godt inden Tempel woont, Siet 1.Reg. 8.27.
margenootq
2.Chron. 6.33. Esai. 66.1. Matth. 5.34. Actor. 7.49.
margenootr
Luc. 11.42.
margenoot24
D. tienden geeft, ofte leert datmen daer van tienden moet geven.
margenoot25
Het Griecx woort hedyosmos heeft sijnen naem van soet ofte wel riecken.
margenoots
1.Sam. 15.22. Hos. 6.6. Mich. 6.8.
margenoot26
D. de gewichtichste stucken.
margenoot27
D. het gene dat recht ende billick is.
margenoot28
D. de wercken der liefde.
margenoot29
D. getrouwicheyt in alle handelingen met de menschen.
margenoott
Matth. 9.13. ende 12.7.
margenoot30
Ofte, een mugge kleynset, ende eenen kemel doordrinckt. Dit is een gemeen spreeck-woort tegen de gene die in’t kleyn nauwe sien, ende het groote niet en achten.
margenootv
Luc. 11.39.
margenoot31
D. vol van spijse ende dranck met onrechtveerdicheyt verkregen, ende met onmaticheyt gebruyct.
margenoot32
D. laet af van onrechtveerdicheyt ende onmaticheyt, waer door uwe spijse ende dranck ontreynight was, so sullen uwe schotelen ende drinck-bekers oock reyn zijn.
margenootx
Tit. 1.15.
margenooty
Actor. 23.3.
margenootz
Luc. 11.47.
margenoot33
D. de gebouwen die over de graven boven de aerde tot gedachtenisse der overledene op-gerecht worden, die men tomben noemt.
margenoot34
Gr. in de dagen.
margenoot35
Gr. in het bloet, dat is, in het bloet-vergieten ofte dooden.
margenoota
Actor. 7.51. 1.Thess. 2.15.
margenoot36
Gr. sonen.
margenoot37
D. gaet so vry voort, volget ende voleyndicht uwer vaderen boosheyt in’t dooden der Propheten, tot dat u de verdiende straffe sal overkomen.
margenootb
Matt. 3.7.
margenoot38
Siet Rom. 3.13, etc.
margenoot39
Gr. Het oordeel der helle.
margenootc
Luc. 11.49.
margenootd
Matth. 10.16. Luc. 10.3. Ioan. 16.2. Actor. 7.52.
margenoot40
Dit woort wort hier genomen voor oprechte leeraers, hoedanigen Schriftgeleerde Esras is geweest, Esra 7.6. Matth. 13.52.
margenoote
Matth. 10.17. Actor. 5.40.
margenoot41
D. de straffen om al het bloet-vergieten der rechtveerdige, gelijck Matth. 27.25. want de kinderen die het quaet exempel van harer ouders misdaden volghden, worden der selver sonde ende straffe deelachtich. Exod. 20.5.
margenootf
Genes. 4.8. Hebr. 11.4.
margenootg
2.Chron. 24.21.
margenoot42
Dese wort oock Iochannan genaemt 1.Chron. 6.9. ende Iojada. 2.Chron. 24.22. ende hier Barachias. Ende is dese Zacharias een van de laetste Propheten geweest wiens doot ofte vermoorden in’t oude Testament met name verhaelt wort, ende wiens bloet, gelijck oock het bloet Abels tot Godt om wrake geroepen heeft.
margenooth
Luc. 13.34.
margenooti
Matth. 21.35, 36.
margenootk
Psal. 17.8, 91, 4.
margenoot43
D. uwe inwoonders.
margenoot44
D. ghy hebt sulcks altijt gesocht te verhinderen. siet vers 13. ende nochtans heeft Christus tegen haren danck alle de sijne uyt haer vergadert, Iesa. 1.8. Rom. 9.29.
margenootl
Psal. 69.26. Act. 1.20. Esai. 1.7. Ier. 7.33. Mich. 3.12.
margenoot45
D. sal verwoest worden ende verwoest blijven: ’t welck ontrent veertich jaren daer na door de Romeynen geschiet is.
margenoot46
N. ten uytersten dage wanneer hy in sijne heerlickheyt sal komen ten oordeel, ende sy alsdan sullen moeten bekennen dat hy de gesegende des Heeren, D. de ware Messias, is. Apoc. 1.7. siet oock Mat. 26.64.
margenootm
Psal. 118.26.
margenoot47
Ofte, zy.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken