Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxij. Capittel.

1 De gelijckenisse van een bruyloft, tot welcke de eerst-genoodde weygerden te komen. 8 ende worden daerom andere in hare plaetse genoodt. 11 onder dewelcke een, verschijnende sonder bruylofts-kleedt, uytgeworpen wort. 15 Christus antwoort op de vrage der Phariseen ende Herodianen, of men den Keyser mach schattinge geven. 23 Op de vrage der Sadduceen vande vrouwe die seven mannen gehadt hadde: ende hy bewijst tegen haer de opstandinge uyt den dooden. 35 verklaert welck het grootste gebodt inde wet zy. 41 ende dat de Messias niet alleen Davids sone, maer oock sijn heere is.

1

ENde Iesus antwoordende sprack tot haer wederom door gelijckenissen, seggende,

2

Ga naar margenoota Het Coninckrijck der hemelen Ga naar margenoot1 is gelijck Ga naar margenoot2 een seker Coninck, die sijnen sone een Ga naar margenoot3 bruyloft bereydt hadde.

3

Ende sondt sijne Ga naar margenoot4 dienstknechten uyt om de Ga naar margenoot5 genoodde ter bruyloft Ga naar margenoot6 te roepen, ende sy en wilden niet comen.

4

Wederom sondt hy Ga naar margenoot7 andere dienstknechten uyt, seggende, segt den genoodden, Siet, ick hebbe mijn middachmael bereydt, mijn ossen, ende de gemeste [beesten] zijn geslachtet, ende alle dingen zijn Ga naar margenoot8 gereedt, comt tot de bruyloft.

5

Maer sy [sulcks] niet achtende zijn henen gegaen, dese tot sijnen acker, gene tot sijne coopmanschap.

6

Ende de andere grepen sijne dienstknechten, deden [haer] smaetheyt aen, ende dooddense.

7

Als nu de Coninck [dat] hoorde, wiert hy toornich, ende sijne Ga naar margenoot9 crijchs-heyren sendende heeft die dootslagers vernielt, ende hare stadt in brandt gesteken.

8

Doe seyde hy tot sijne dienstknechten, De bruyloft is wel bereydt, doch de genoodde en waren’t Ga naar margenoot10 niet weerdich.

9

Daerom gaet op de Ga naar margenoot11 uytgangen der wegen, ende Ga naar margenoot12 soo vele als ghyder sult vinden, roept’se tot de bruyloft.

10

Ende de selve dienstknechten uytgaende op de wegen, vergaderden alle die sy vonden, beyde quade ende goede, ende de bruyloft wiert vervult met aensittende [gasten].

11

Ende als de Coninck ingegaen was om de aensittende [gasten] te Ga naar margenoot13 oversien, sach hy aldaer een mensche niet gecleedt [zijnde] met een Ga naar margenoot14 bruylofts-kleedt.

12

Ende seyde tot hem, Ga naar margenoot15 Vrient, hoe zijt ghy hier ingecomen, geen bruylofts-kleet [aen] hebbende? Ende hy Ga naar margenoot16 verstomde.

13

Doe seyde de Coninck tot Ga naar margenoot17 de dienaers, Bindet sijne handen ende voeten, neemt hem wech, ende werpt [hem] uyt in de Ga naar margenoot18 buytenste duysternisse: Ga naar margenootb Daer sal zijn weeninge ende knersinge der tanden.

14

Ga naar margenoot19 Want Ga naar margenootc vele zijn geroepen, maer weynige uytvercoren.

[Folio 12v]
[fol. 12v]

15

Ga naar margenootd Doe gingen de Phariseen henen ende hielden t’samen raedt, hoe sy hem verstricken souden Ga naar margenoot20 in [sijne] reden.

16

Ende sy sonden uyt tot hem hare discipelen met de Ga naar margenoot21 Herodianen, seggende, Meester, wy weten dat ghy waerachtich zijt, ende den wech Godts inder waerheyt leert, ende na niemandt en vraeght: want ghy en siet den Ga naar margenoot22 persoon der menschen niet aen.

17

Segt ons dan, Wat dunckt u? is het geoorloft den Keyser Ga naar margenoot23 schattinge te geven ofte niet?

18

Maer Iesus bekennende hare boosheyt, seyde,

19

Ghy geveynsde, wat versoeckt ghy my? Toont my den Ga naar margenoot24 schattingh-penninck. Ende sy brachten hem eenen penninck.

20

Ende hy seyde tot haer, Wiens is dit beeldt ende het opschrift?

21

Sy seyden tot hem, Des Keysers. Doe seyde hy tot haer, Ga naar margenoote Geeft dan den Keyser dat des Keysers is, ende Gode dat Godts is.

22

Ende sy dit hoorende verwonderden haer: ende hem verlatende, zijn sy wech gegaen.

23

Ga naar margenootf Te dien selven dage quamen tot hem de Ga naar margenoot25 Sadduceen, die seggen datter geen opstandinge en is, ende vraeghden hem,

24

Seggende, Meester, Ga naar margenootg Moses heeft gesegt, Indien yemant sterft geen Ga naar margenoot26 kinderen hebbende, so sal sijnen broeder des selven wijf Ga naar margenoot27 trouwen, ende sijnen broeder zaet verwecken.

25

Nu waren daer by ons seven broeders, ende de eerste [een wijf] getrouwt hebbende, sterf, ende dewijle hy geen zaet en hadde, so liet hy sijn wijf voor sijnen broeder.

26

Desgelijcks oock de tweede, ende de derde, tot den Ga naar margenoot28 sevenden toe.

27

Ten laetsten na allen is oock de vrouwe gestorven.

28

Inde opstandinge dan, wiens wijf sal sy wesen van die seven? want sy hebbense alle gehadt.

29

Maer Iesus antwoordde ende seyde tot haer, Ghy dwaelt, niet wetende de Schriften, noch de cracht Godts.

30

Want inde opstandinge en Ga naar margenoot29 nemen sy niet ten houwelicke, noch en Ga naar margenoot30 worden niet ten houwelicke uytgegeven: Ga naar margenooth maer sy zijn Ga naar margenoot31 als Engelen Godts inden hemel.

31

Ende wat aengaet de opstandinge der dooden, en hebt ghy niet gelesen ’t gene van Godt tot u lieden gesproken is, die daer segt,

32

Ga naar margenooti Ick ben Ga naar margenoot32 de Godt Abrahams, ende de Godt Isaacs, ende de Godt Iacobs? Godt en is niet een Godt der doode maer der levende.

33

Ende de scharen [dit] hoorende Ga naar margenootk wierden verslagen over sijne leere.

34

Ga naar margenootl Ende de Phariseen gehoort hebbende dat hy den Sadduceen den mont gestopt hadde, zijn te samen by een vergadert.

35

Ga naar margenootm Ende een uyt haer, [zijnde] een Wet-geleerde, heeft gevraeght, hem versoeckende, ende seggende,

36

Meester, welck is het Ga naar margenoot33 groot gebodt inde Wet?

37

Ende Iesus seyde tot hem, Ga naar margenootn Ghy sult lief hebben den Heere uwen Godt met geheel uw’ herte, ende met geheel uwe ziele, ende met geheel uw’ Ga naar margenoot34 verstandt.

38

Dit is het eerste, ende het groot gebodt.

39

Ende het tweede desen gelijck, [is:] Ga naar margenooto Ghy sult uwen naesten lief hebben als u selven.

40

Aen dese twee geboden hangt Ga naar margenoot35 de gantsche Wet ende de Propheten.

41

Ga naar margenootp Als nu de Phariseen t’samen vergadert waren, vraeghde haer Iesus,

42

Ende seyde, Wat dunckt u van Ga naar margenoot36 de Christus, Wiens sone is hy? Sy seyden tot hem, Davids [sone.]

43

Hy seyde tot haer, Hoe noemt hem dan David Ga naar margenoot37 inden Geest, sijnen Heere, seggende,

44

Ga naar margenootq De Heere heeft gesegt tot mijnen Heere, Sit aen mijne Ga naar margenoot38 rechter [handt], tot dat ick uwe vyanden sal geset hebben tot een voet-banck uwer voeten?

45

Ga naar margenoot39 Indien hem dan David noemt [sijnen] Heere, hoe is hy sijn Sone?

46

Ende niemant en konde hem een woort antwoorden: noch niemant en durfde hem van dien dage aen [yet] meer vragen.

margenoota
Luc. 14.16. Apocal. 19.7.
margenoot1
Door dese gelijckenisse wort voor oogen gestelt de groote ondanckbaerheyt der Ioden, die van Godt door de predicatie des Euangeliums tot de gemeenschap sijns Soons ende der salicheyt geroepen zijnde, deselve veracht hebben, ende daerom swaerlick gestraft ende verworpen souden worden: ende dat de Heydenen daer na in hare plaetse souden worden geroepen.
margenoot2
Gr. een mensche die een Coninck was, dat is, Godt de Vader.
margenoot3
D. de genadige ende geestelicke gemeynschap met Christo ende de eeuwige salicheyt.
margenoot4
N. de Propheten ende trouwe Priesters.
margenoot5
N. De Ioden.
margenoot6
D. te halen.
margenoot7
N. de Apostelen, Euangelisten, ende andere Leeraren des H. Euangeliums.
margenoot8
Alsoo Christus nu inden vleesche gekomen was om ’t werck der salicheyt dadelick te volbrengen.
margenoot9
Welcke de Romeynen zijn geweest, die Godt heeft gebruyckt, om dese straffe haer aen te doen, hoewel sy sulcx niet voor en hadden: gelijck Iesa. 10.7.
margenoot10
Siet Act. 13.46.
margenoot11
Ofte, weg scheydingen. D. in alle deelen ende landen der werelt. Rom. 10. vers 18.
margenoot12
D. van allerley soorten, sonder onderscheyt.
margenoot13
N. als het uyterste oordeel sal gehouden worden. Siet vers 13.
margenoot14
Dit bruylofts-kleet is Christus met sijne gerechticheyt, aengenomen door een waer geloove, twelck door de wercken der liefde krachtich is ende betoont wort. Rom. 13.14. Gal. 3. versen 26, 27. Apoc. 19.8.
margenoot15
Gr. geselle.
margenoot16
N. als een die gemuyl-bandt is.
margenoot17
N. die aen de tafel dienden: waer door verstaen worden de Engelen. Siet Matth. 13.41, 42.
margenoot18
Siet hier van Matth. 8.12.
margenootb
Matth. 8.12. ende 13.42. ende 24.51. ende 25.30. Luc. 13.28.
margenoot19
Dit besluyt siet niet alleen op desen eenen, die als een exempel is van alle huychelaren, maer oock op de menichte der gene die te voren genoodt zijnde sulcx hebben veracht.
margenootc
Matth. 20.16.
margenootd
Marc. 12.13. Luc. 20.20.
margenoot20
Ofte, met hare reden. Siet Marc. 12.13.
margenoot21
Sommige oude Leeraers meenen, dat dese Herodianen eene bysondere secte waren, die een mengelinge uyt de Iodische ende heydensche religie, van Herodes de Groote in-gevoert, toestonden ende navolghden. het welck over een komt met Marc. 8.15. Andere meenen datse oock hovelingen ofte dienaers waren van Herodes Antipas, die dese schattingen voor den Keyser vergaderden, ende aen de gene die sulcke schattinge souden weygeren, ofte ontkennen geoorloft te zijn, de handen sloegen: het welck uyt de woorden Luc. 20.20. afgenomen wort.
margenoot22
Gr. aengesicht, dat is, de uyterlicke gestaltenisse ofte gelegentheyt des menschen, gelijc daer is macht, rijckdom, maeghschap, ofte diergelijcke.
margenoot23
Ofte, cijns.
margenoot24
Dit was een stuck gelts van de Romeynen genaemt Denarius, gelijck in’t laetste van dit vers uytgedruckt wort. Daer op des Roomschen Keysers beelt ende naem gemunt was: welcke, ende geen andere munte, men tot schattinge geven moeste, op dat daer door soude blijcken, dat sy onder de heerschappye des Roomschen Rijcks stonden: gelijck sy oock plachten de schattinge des tempels te betalen met eenen halven sikel des Heylichdoms, op welcken stont aen de eene zijde, den zikel Israels, ende op d’ander zijde, het heylige Ierusalem. Van den Denarius. siet Mat. 18.28.
margenoote
Matth. 17.25. Rom. 13.7.
margenootf
Marc. 12.18. Luc. 20.27. Actor. 23.8.
margenoot25
Vande secte der Sadduceen siet breeder Actor. 23.8.
margenootg
Deut. 25.5.
margenoot26
D. Sonen: overmits hy moeste sijnen broeder zaet verwecken, dat sijns broeders name soude voeren, ende sijn erfgenaem wesen. Deut. 25.5, 6.
margenoot27
Gr. uyt recht des swagerschaps tot een huysvrouwe nemen.
margenoot28
Gr. Tot de seven toe.
margenoot29
N. De mannen.
margenoot30
N. de vrouwen.
margenooth
1.Ioan. 3.2.
margenoot31
Niet ten aensien van het wesen, maer aengaende het houwelick, ende de natuerlicke eygenschappen deses vergancklicken levens. Siet 1.Corinth. 15.44. Phil. 3.21.
margenooti
Exod. 3.6.
margenoot32
Yemants Godt te zijn, is yemant de eeuwige salicheyt na lichaem ende ziele te willen geven. Siet Psalm 33.12. ende 144.15. waer uyt volcht, dat dese Patriarchen na de ziele by Godt leefden (het welck dese Sadduceen oock ontkenden. Actor. 23.8.) ende oock na hare lichamen opstaen souden ende eeuwichlick leven: overmits hy een Godt, niet alleen van een deel van haer, maer van hare geheele persoonen, genaemt wort.
margenootk
Matth. 7.28.
margenootl
Marc. 12.28.
margenootm
Luc. 10.25.
margenoot33
D. Grootste.
margenootn
Deut. 6.5. ende 10.12. ende 30.6. Luce 10.27.
margenoot34
Ofte, gedachte, dat is, overlegginge des verstants.
margenooto
Levit. 19.18. Marc. 12.31. Rom. 13.9. Galat. 5.14. Ephes. 5.2. 1.Thes. 4.9. Iacob. 2.8.
margenoot35
D. Hier in als in een hooft-somme zijn alle geboden van de wet ende verklaringen der Propheten over de selve vervattet. Siet Rom. 13.10. 1.Tim. 1.5.
margenootp
Marc. 12.35. Luce 20.41.
margenoot36
D. Van den beloofden Messias, ofte gesalfde.
margenoot37
D. door den H. Geest gedreven zijnde. Siet 2.Pet. 1.21.
margenootq
Psal. 110.1. Actor 2.34. 1.Corint. 15.25. Hebr. 1.13. ende 10.13.
margenoot38
Van de rechter handt siet Matth. 21.33.
margenoot39
Siet hier van de verklaringe Luc. 20. vers 44.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken