Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvij. Capittel.

1 Christus wort van de Ioden in Pilati handen overgegeven. 3 Iudas berouw hebbende werpt het gelt in den tempel, ende verworght hem selven. 6 Met welck gelt een potte-backers acker gekocht wort, gelijck voorsegt was. 11 Pilatus ondervraecht Christum op de beschuldingen tegen hem gedaen. 19 wort van sijne huysvrouwe gewaerschouwt. 20 verklaert Christi onschult, ende tracht hem door tegenstellinge van Barabbas los te laten, maer te vergeefs. 24 Wascht sijne handen, ende op het aendringen der Ioden geeft hem over aen de krijchs-knechten, om gekruycight te worden. 27 die hem smadelick mishandelen ende wech leyden om te kruycigen. 32 Simon van Cyrenen wort gedwongen om hem sijn kruys te helpen dragen. 35 Christus wort gekruycigt. 38 ende met hem twee moordenaers. 39 wort van de voor-by-gaende gelastert ende bespot. 45 Duysternisse komt op der aerden, ende Christus wort met galle gedrenckt, roept in sijne uyterste benautheyt tot sijnen Vader, ende geeft sijnen geest. 51 Verscheyden wonderheden geschieden ontrent sijnen doot. 54 waer door de hooft-man bekent dat hy Godts Sone is. 57 wort van Ioseph van Arimathea begraven, ende sijn graf, op ’t versoeck der Over-priesters, met wacht bewaert.

1

Ga naar margenoota ALs het nu morgenstondt geworden was, hebben alle de Overpriesters ende de Ouderlingen des volcks t’samen raedt genomen tegen Iesum, dat sy hem dooden souden.

2

Ende hem gebonden hebbende, leyden sy [hem] wech, ende gaven hem over aen Ga naar margenootb Pontius Pilatus Ga naar margenoot1 den Stadthouder.

3

Doe heeft Iudas, die hem verraden hadde, siende dat hy veroordeelt was, Ga naar margenoot2 berouw gehadt, ende heeft de dertich silvere [penningen] den Overpriesteren ende den Ouderlingen Ga naar margenoot3 wedergebracht.

4

Seggende, Ick hebbe gesondight, verradende het onschuldich bloedt. Maer sy seyden, Wat gaet ons [dat] aen? Ghy meught toesien.

5

Ende als hy de silvere [penningen] inden tempel geworpen hadde, vertrock hy, ende Ga naar margenootc henen gaende Ga naar margenoot4 verworchde [hem selven].

6

Ende de Over-priesters de silvere [penningen] nemende seyden, Het en is niet geoorloft de selve in de Ga naar margenoot5 Offer-kiste te leggen, dewijle het Ga naar margenoot6 eenen prijs des bloets is.

7

Ende t’samen raedt genomen hebbende, cochten sy daer mede den Ga naar margenootd acker des potbackers, tot eene begravenisse voor Ga naar margenoot7 de vremdelingen.

[Folio 16r]
[fol. 16r]

8

Daerom is dien acker genaemt Ga naar margenoot8 den acker des bloets, tot op den huydigen dach.

9

Doe is vervult geworden ’t gene gesproken is Ga naar margenoote door den Propheet Ga naar margenoot9 Ieremiam, seggende, Ende sy hebben de dertich silvere [penningen] genomen, Ga naar margenoot10 de weerde des geweerdeerden van de kinderen Israëls, den welcken sy geweerdeert hebben.

10

Ende hebben de selve gegeven voor den acker des potbackers, Ga naar margenoot11 volgens ’tgene my de Heere bevolen heeft.

11

Ga naar margenootf Ende Iesus stont voor den Stadthouder, ende de Stadthouder vraeghde hem, seggende, Zijt ghy Ga naar margenoot12 de Coninck der Ioden? ende Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot13 Ghy segt het.

12

Ende als hy van de Overpriesters ende de Ouderlingen beschuldight wiert, en antwoorde hy niets.

13

Ga naar margenootg Doe seyde Pilatus tot hem, En hoort ghy niet Ga naar margenoot14 hoe vele [saken] sy tegen u getuygen?

14

Ga naar margenooth Maer hy en antwoordde hem Ga naar margenoot15 niet op een eenich woort, alsoo dat de Stadthouder hem seer verwonderde.

15

Ga naar margenooti Ende op het Ga naar margenoot16 Feest was de Stadthouder gewoon Ga naar margenoot17 den volcke eenen gevangenen los te laten, welcken sy wilden.

16

Ga naar margenootk Ende sy hadden doen eenen Ga naar margenoot18 welbekenden gevangenen, genaemt Barabbas.

17

Als sy dan vergadert waren seyde Pilatus tot haer, Welcken wilt ghy dat ick u sal los laten, Barabbam ofte Iesum, die genaemt wort Christus?

18

Want hy wist dat sy hem door nijdicheyt overgelevert hadden.

19

Ende als hy op den Rechter-stoel sat, soo heeft sijne huysvrouwe tot hem gesonden, seggende, Hebt [doch] niet te doen met dien rechtveerdigen: want ick hebbe heden veel geleden in den droom om sijnent wille.

20

Ga naar margenootl Maer de Overpriesters ende de Ouderlingen hebben de scharen Ga naar margenoot19 aengeraden dat sy souden Barabbam begeeren, ende Iesum dooden.

21

Ende de Stadthouder antwoordende seyde tot haer, Welcken van dese twee wilt ghy dat ick u sal los laten? Ende sy seyden, Barabbam.

22

Pilatus seyde tot haer, Wat sal ick dan doen [met] Iesu, die genaemt wort Christus? Sy seyden alle tot hem, Laet hem gekruycigt worden.

23

Doch de Stadthouder seyde, Wat heeft hy dan quaets gedaen? Ende sy riepen te meer, seggende, Laet hem gekruycigt worden.

24

Als nu Pilatus sach, dat hy niet en voorderde, maer veel meer [datter] oproer wiert, nam hy water, ende wiesch de handen voor de schare, seggende, Ick ben onschuldich van Ga naar margenoot20 het bloet deses rechtveerdigen: Ghy lieden meught toesien.

25

Ende alle het volck antwoordende seyde, Ga naar margenootm Ga naar margenoot21 Sijn bloet [kome] over ons, ende over onse kinderen.

26

Doe liet hy haer Barabbam los, maer Iesum gegeesselt Ga naar margenoot22 hebbende gaf hy hem over om gekruycigt te worden.

27

Ga naar margenootn Doe namen de krijchs-knechten des Stadthouders Iesum met haer in het Recht-huys, ende vergaderden over hem de gantsche bende.

28

Ende Ga naar margenoot23 als sy hem ontkleet hadden, deden sy hem eenen Ga naar margenoot24 purperen mantel om.

29

Ende een kroone van doornen gevlochten hebbende, setteden [die] op sijn hooft, ende eenen riet-stock in sijne rechter-[hant]: ende vallende op hare knijen voor hem, bespotteden sy hem, seggende, Weest gegroet, ghy Coninck der Ioden.

30

Ende op hem gespogen hebbende, namen sy den riet-stock ende sloegen op sijn hooft.

31

Ende doe sy hem bespottet hadden, deden sy hem den mantel af, ende deden hem Ga naar margenoot25 sijne kleederen aen, ende leydden hem henen om te kruycigen.

32

Ga naar margenooto Ende uytgaende vonden sy eenen man van Cyrenen, met namen Ga naar margenoot26 Simon: desen Ga naar margenoot27 dwongen sy dat hy sijn kruys Ga naar margenoot28 droege.

33

Ga naar margenootp Ende gekomen zijnde tot de plaetse genaemt Golgotha, welcke is gesegt Ga naar margenoot29 hooft-scheel-plaetse,

34

Gaven sy hem te drincken Ga naar margenoot30 edick met galle gemengt: ende als hy [dien] gesmaeckt hadde, en wilde hy niet drincken.

35

Ga naar margenootq Doe sy nu hem gekruycigt hadden, verdeelden sy sijne kleederen, het lot werpende: op dat vervult soude worden ’t gene gesegt is door den Propheet, Ga naar margenootr Sy hebben mijne kleederen onder haer verdeelt, ende hebben Ga naar margenoot31 het lot over mijne kleedinge geworpen.

36

Ende sy nedersittende bewaerden hem aldaer.

37

Ga naar margenoots Ende sy stelden boven sijn hooft sijne Ga naar margenoot32 beschuldinge geschreven, DESE IS IESUS, DE CONINCK DER IODEN.

38

Ga naar margenoott Doe wierden met hem twee moordenaers gekruycigt, een ter rechter, ende een ter slincker [zijde].

39

Ga naar margenootv Ende die voorby gingen lasterden hem Ga naar margenoot33 schuddende hare hoofden,

40

Ende seggende, Ga naar margenootx Ghy die den Tempel afbreeckt, ende in drie dagen opbouwt, verlost u selven. Indien ghy de Sone Godts zijt, soo komt af van het kruys.

41

Ende desgelijcks oock de Overpriesters met de Schriftgeleerde ende Ouderlingen ende Phariseen [hem] bespottende, seyden,

42

Andere heeft hy verlost, Ga naar margenoot34 hy en kan hem selven niet verlossen. Indien hy de Coninck Israëls is, dat hy nu afkome van het kruys, ende wy sullen hem gelooven.

43

Ga naar margenooty Hy heeft op Godt betrouwt: dat hy hem nu verlosse Ga naar margenoot35 indien hy hem [wel] wil. Want hy heeft gesegt, Ick ben Godts Sone.

44

Ende het selve verweten hem oock de Ga naar margenoot36 moordenaers, die met hem gekruycigt waren.

[Folio 16v]
[fol. 16v]

45

Ga naar margenootz Ende van der Ga naar margenoot37 sester uyre aen, wiert’er Ga naar margenoot38 duysternisse over de geheele Ga naar margenoot39 aerde tot de negende uyre toe.

46

Ende ontrent de negende uyre Ga naar margenoota riep Iesus met een groote stemme, seggende, Ga naar margenoot40 ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI, dat is, Mijn Godt, mijn Godt, waerom hebt ghy my Ga naar margenoot41 verlaten.

47

Ende sommige van die daer stonden [sulcks] hoorende, seyden, Ga naar margenoot42 Dese roept Eliam.

48

Ga naar margenootb Ende terstont een van haer [toe-]loopende nam een spongie, ende [die] met edick gevult hebbende, Ga naar margenoot43 stackse op eenen riet-stock, ende gaf hem te drincken.

49

Doch de andere seyden, Hout op, laet ons sien of Elias komt, om hem te verlossen.

50

Ga naar margenootc Ende Iesus wederom met een groote stemme roepende Ga naar margenoot44 gaf den geest.

51

Ga naar margenootd Ende siet het Ga naar margenoot45 voorhangsel des Tempels scheurde in tween, van boven tot beneden: ende de aerde beefde, ende de steenrotsen scheurden.

52

Ende de graven wierden geopent, ende vele lichamen der heylige, die ontslapen waren, wierden opgeweckt.

53

Ende uyt de graven uytgegaen zijnde nae sijne opstandinge, quamen sy in de Ga naar margenoot46 heylige stadt, ende zijn velen verschenen.

54

Ga naar margenoote Ende de hooftman over hondert, ende die met hem Iesum bewaerden, siende de aerdbevinge, ende de dingen die geschiet waren, wierden seer bevreest, seggende, Waerlijck dese was Godts Sone.

55

Ga naar margenootf Ende aldaer waren vele vrouwen Ga naar margenootg van verre aenschouwende, die Iesum gevolght waren van Galilea, Ga naar margenoot47 om hem Ga naar margenooth te dienen.

56

Onder de welcke was Maria Magdalena, ende Maria Ga naar margenoot48 de Moeder Iacobi ende Iose, ende Ga naar margenoot49 de Moeder der sonen Zebedei.

57

Ga naar margenooti Ende als het Ga naar margenoot50 avont geworden was, quam een rijck man Ga naar margenoot51 van Arimathea, met namen Ioseph, die oock selve een Discipel Iesu was.

58

Dese quam tot Pilatum, ende begeerde het lichaem Iesu. Doe beval Pilatus dat [hem] het lichaem gegeven soude worden.

59

Ende Ioseph het lichaem nemende, wand het selve in een Ga naar margenoot52 suyver fijn lijnwaet.

60

Ga naar margenootk Ende leyde dat in sijn Ga naar margenoot53 nieuw’ graf, ’t welck hy in een steenrotse uytgehouwen hadde: ende eenen grooten steen [tegen] de deure des grafs gewentelt hebbende ginck hy wech.

61

Ende aldaer was Maria Magdalena, ende de Ga naar margenoot54 andere Maria, sittende tegen over het graf.

62

Des anderen daeghs nu, welcke is Ga naar margenoot55 nae de voorbereydinge, vergaderden de Overpriesters ende de Phariseen tot Pilatum,

63

Seggende, Heere wy zijn indachtich, dat dese Ga naar margenoot56 Verleyder noch levende gesegt heeft, Ga naar margenootl Nae drie dagen Ga naar margenoot57 sal ic op staen.

64

Beveelt dan dat het graf versekert worde tot den derden dach toe, op dat sijne discipelen misschien niet en komen by nachte, ende stelen hem, ende seggen tot den volcke, Hy is opgestaen van den dooden: ende [soo] sal de laetste Ga naar margenoot58 dwalinge erger zijn als de eerste.

65

Ende Pilatus seyde tot henlieden, Ghy hebt eene Ga naar margenoot59 wacht, gaet henen, versekert het gelijck ghy ’t verstaet.

66

Ende sy henen gaende versekerden het graf met de wacht, den steen Ga naar margenoot60 versegelt hebbende.

margenoota
Marc. 15.1. Luce 22.66. ende 23.2. Ioan. 18.28. Psal. 2.3.
margenootb
Actor. 3.13.
margenoot1
N. des Roomschen Keysers Tiberij, over het Ioodsche landt. Luce 3.1. want de Ioden en vermochten niet meer yemant met den doot te straffen, sonder voorgaende bewillinge der Roomsche Stadt-houderen, gelijckse selve betuygen, Ioan. 18. vers 31.
margenoot2
Dit en was geen oprecht berouw, gelijck Petrus hadde, also het niet en was vergeselschapt met beteringe des levens, noch met geloove ende betrouwen van vergevinge sijner sonden. Paulus noemt sulck een berouw als Iudas hadde, eene droefheyt des werelts die de doot werckt. 2.Cor. 7.10.
margenoot3
Gr. wedergekeert. Dat is, weder uytgekeert.
margenootc
Actor. 1.18. 2.Sam. 17.23.
margenoot4
Siet hier van breeder Actor. 1.18.
margenoot5
In den Grieckschen text wort gehouden het Syrisch woort Corbanan, het welck beteeckent een gave ofte offer, waer mede sy naemden de schat ofte gelt-kiste, in welcke ’t gelt tot den dienst Godts gegeven ofte geheylicht, bewaert wiert. Siet 2.Reg. 12.9. Dese wort Marc. 12.41. ende Luce c. 21.1. genaemt Gazophylacium.
margenoot6
D. daer voor Christus van haer gekocht was om hem te dooden. Het schijnt dat dese huychelaers sien op de plaetse, Deut. 23. vers 18.
margenootd
Actor. 1.19.
margenoot7
D. uyt vremde landen komende, ende vremt zijnde van de Ioodsche Religie, met welcke schijnt dat de Ioden, selfs oock na haren doot, geen gemeynschap en wilden hebben.
margenoot8
Van desen acker siet Actor. 1.19.
margenoote
Zach. 11.12.
margenoot9
Dese plaetse wort niet gevonden by Ieremiam, maer by Zachariam, 11.13. ende daerom meynen sommige oude Leeraers, dat hier van Mattheo selve geenen naem des Propheets uytgedruckt is geweest, gelijck hy oock elders gewoon is te doen, ende gelick desen name oock in de Syrische oversettinge, die seer oudt is, ende sommige andere niet gevonden en wort: ende dat de name van Ieremias door yemant van de uytschrijvers door onwetenheyt, om de gelijckheyt van de letteren <U+0399U+0223U+0303> ende <U+03B6U+0223U+0303> also die in’t korte geschreven worden, uyt den kant in den text soude zijn by-gevoeght. Doch andere meynen dat Zacharias oock Ieremias soude genaemt zijn geweest, gelijck onder de Israeliten seer gebruycklic was twee namen te hebben, insonderheyt als deselve by na eenerley sake beteeckenden.
margenoot10
Andere setten het over, de weerde des geweerdeerden, den welcken geweerdeert hebben eenige van de kinderen Israëls. Zacharias 11. vers 13. voert in Christum selve als sprekende in sijnen persoon, maer Mattheus siende meer op den sin als op de woorden des Propheten, spreeckt van Christo inden derden persoon, om aen te wijsen dat dese Prophetie alhier in hem vervult was.
margenoot11
Dese woorden en staen wel niet by den Propheet, maer den inhoudt van dien.
margenootf
Marc. 15.2. Luce 23.3. Ioan. 18.33.
margenoot12
N. dien de Ioden voor haren Messias ende Verlosser verwachten.
margenoot13
Siet hier voren, cap. 26.25.64. ende Ioan. 18.37.
margenootg
Matth. 26.62.
margenoot14
Dese saken staen uytgedruckt Luce 23.2.
margenooth
Ies. 53.7. Actor. 8.32.
margenoot15
Eensdeels om dat de beschuldingen openbare leugenen waren, eensdeels om dat hy wilde voor ons onschuldich veroordeelt worden. Ende so is vervult ’t gene te voren van hem geseght was Ies. 53.7.
margenooti
Marc. 15.6. Luce 23.17. Ioan. 18.39.
margenoot16
N. van Pascha. Ioan. 18.39.
margenoot17
Gr. der schare.
margenootk
Marc. 15.7. Luce 23.19. Ioan. 18.40.
margenoot18
D. vermaerden ende uytstekenden, wiens persoon ende quade feyten seer bekent waren. Want hy was om moordt ende oproer gevangen. Marc. 15.7. Luce 23.19. Ioa. 18.40.
margenootl
Marc. 15.11. Luce 23.18. Ioan. 11.40. Actor. 3.14.
margenoot19
Ofte, met aenradinge daer toe beweeght.
margenoot20
D. van den doot. Waer van hy nochtans niet geheel onschuldich en was, alsoo hy niet en vermocht eenen onschuldigen ten believen van andere te dooden: gelijck de Stadt-houder Festus selve getuyght. Actor. 25.16.
margenootm
Actor. 5.28.
margenoot21
D. so dit bloedt onschuldelijck vergoten wort, de straffe ofte wrake Godts daer van, kome op ons ende onse nakomelingen. ’T welck oock korts daer na door de Romeynen geschiet is, ende noch geschiet. Matth. 24.21. Diergelijcke maniere van spreken, siet Levit. 20.9. ende 2.Sam. 1.16.
margenoot22
De Romeynen hadden wel de gewoonte, datse de gene die tot de doot verwesen waren, eerst opentlick deden geesselen: maer het blijckt uyt Ioa. 19. vers 1. dat Pilatus dit gedaen heeft, om dat hy hoopte, dat hy met die mindere straffe den Ioden soude voldoen, ende tot medelijden bewegen, om hem alsoo los te laten.
margenootn
Marc. 15.16. Ioan. 19.2.
margenoot23
N. van sijn opper-kleedt.
margenoot24
Dit was een sekere soorte van kostelijck purper-coleur, gelijck d’andere Euangelisten het noemen. Ofte van scharlaken, welcke alleen van Coningen ende groote heeren gedragen wierdt. Dan. 5.7. ende alsoo spotten dese met het Conincklick ampt Christi. Waer toe oock diende de doornen croone, ende riet-stock in plaetse van een scepter, ende de volgende bespottinge.
margenoot25
N. sijne opper-kleederen diese uytgedaen hadden.
margenooto
Marc. 15.21. Luce 23.26.
margenoot26
Siet van desen Simon breeder, Marc. 15.21.
margenoot27
Siet van dit woort, Matth. 5. vers 41.
margenoot28
Gr. opname, N. om het selve achter Christum te dragen. Luce 23.26. Het was gebruycklijck, dat de gene die gekruycight souden worden, selve haer cruys moesten dragen ter plaetse der straffe. Dan alsoo Christus door de voorgaende mishandelingen in sijn lichaem, zeer verswackt was, so hebben sy hem desen toegevoeght.
margenootp
Psal. 69.22. Marc. 15.22. Luce 23.33. Ioan. 19.17.
margenoot29
Ofte, plaetse des beckeneels, ofte, der hooft-panne, welcke plaetse alsoo schijnt genaemt te zijn, om dat aldaer de justitie plach te geschieden, ende over sulcks vele doots-hoofden van misdadige aldaer gevonden wierden. Ofte, gelijck sommige meynen, om dat desen berch de forme ofte gedaente hadde van een hooftpanne.
margenoot30
Marc. 15.23. segt, wijn met myrrhe gemengt, welcken dranck men de gene die verwesen waren, plach te geven, om hare smerte te vergeten, by welcke de soldaten edick ende galle gedaen hebben om haren moetwille oock hier in aen hem te betoonen.
margenootq
Marc. 15.24. Ioan. 19.23.
margenootr
Psal. 22.19.
margenoot31
Om dat sijnen onder-rock sonder naet was, gelijck te sien is Ioa. 19.23.
margenoots
Marc. 15.26. Luce 23.38. Ioan. 19.19.
margenoot32
Of, sijne schult, And. sijne oorsake, N. waer van hy beschuldicht, ende waer over hy veroordeelt was.
margenoott
Iesa. 53.12.
margenootv
Marc. 15.29. Luce 23.35. Psal. 22.8. ende 69.21.
margenoot33
Tot een teecken van verachtinge, ende dat sy het hem wel gunden. Siet Psal. 22.8. Thren. 2.15.
margenootx
Ioan. 2.19. Matth. 26.61.
margenoot34
Ofte, en kan hy hem selven niet verlossen?
margenooty
Psal. 22.9.
margenoot35
Gr. Indien hy hem wil. D. indien hy aen hem een welgevallen heeft.
margenoot36
Eygentlick is dit gedaen van een van de moordenaers, gelijck Lucas getuyght c. 23. vers 39. maer dit wort aldus in het gemeyn gesegt, om aen te wysen, dat Christus van alle soorten van menschen is bespot, oock selfs van de moordenaers. Ten ware datmen seyde (gelijck sommige oude leeraers meynen) datse eerst beyde souden gelastert hebben, ende dat daer na d’een, siende de mirakelen die daer geschiedden, bekeert soude zijn.
margenootz
Marc. 15.33. Luce 23.44.
margenoot37
D. van ontrent den middach, tot ontrent dry uyren na den middach, na onse rekeninge. Siet Mat. 20.3. Ioan. 11.9. Siet voorder Marc. 15.25. Ioa. 19.14.
margenoot38
Dit en was geen ordinaris Eclipsis der Sonne, alsoo het Paeschen op de volle Maen gehouden wierdt, wanneer de Mane recht over de Sonne staet op d’ander zijde des Hemels, ende derhalven ’t licht der Sonne niet en kan beletten: maer een over-natuyrlick werck Godts, by mirakel geschiet, gelijck de duysternisse in Egypten, Exod. 10.22.
margenoot39
Sommige verstaen hier door het Ioodsche lant alleen. andere den gantschen aerdbodem.
margenoota
Hebr. 5.7. Psal. 22.2.
margenoot40
Dese woorden zijn genomen uyt den Psal. 22.2.
margenoot41
N. onder den last uwes schrickelicken toorns tegen de sonden der menschen, sonder my het gevoelen van uwe gunste ende hulpe te laten genieten. Gal. 3.13. Doch dit en zijn geen woorden van wanhope, dewijle hy evenwel volkomelick op hem betrouwt heeft, gelijck blijckt uyt de woorden mijn Godt, Siet oock hier van Hebr. 5.7.
margenoot42
Dit seggense met hem spottende, om dat de woorden Eli ende Elias by na over een komen.
margenootb
Ioan. 19.29. Psal. 69.22.
margenoot43
Gr. settede’se om een riet-stock. Dit dede hy om dat Christus gesegt hadde my dorstet, gelijck Ioan. 19.28. getuyght.
margenootc
Luce 23.46.
margenoot44
Gr. liet van hem den geest, D. sijne ziele. Ioan. 10.18.
margenootd
Marc. 15.38. Luce 23.45. 2.Chron. 3.14.
margenoot45
Dit was een tapeet, ofte geborduert kleedt, ’twelck voor het Heylige der heyligen hinck, ende ’t selve afscheydde van het Heylige ofte voorste deel des tempels. Wat dit beduydde wort verklaert Hebr. 10.20.
margenoot46
N. Ierusalem. Siet Matth. 4.5.
margenoote
Marc. 15.39. Luce 23.47.
margenootf
Marc. 15.40. Luce 23.49.
margenootg
Psal. 38.12.
margenoot47
Gr. hem dienende, namelijck in sijn leven van hare goederen, Luce 8.3.
margenooth
Luce 8.2.
margenoot48
Siet van de selve Matth. 13.55.
margenoot49
Siet oock van dese Matth. 20.20.
margenooti
Marc. 15.42. Luce 23.50. Ioan. 19.38.
margenoot50
D. late op den dach, eer de Sonne ondergegaen was. Want met der Sonnen onderganck begon de Sabbath.
margenoot51
N. geboortich. Dit was een stadt in ’t Ioodsche landt, Luce c. 23. vers 51.
margenoot52
’T welck hy daer toe nieuw’ gekocht hadde. Marc. 15.46.
margenootk
Marc. 15.46. Luce 23.53.
margenoot53
In’t welcke noch niemant te voren geleght en was. Luce 23.53. Het welcke door Godts beschickinge alsoo geschiet was, op datmen niet en soude seggen, ofte dencken, datter yemant anders opgestaen ware.
margenoot54
N. Te voren vers 56 genoemt ende beschreven.
margenoot55
D. Op haren Paesdach selve, welcke doen oock was de Sabbath-dach.
margenoot56
Alsoo lasteren dese godtloose menschen Christum noch na sijn doodt.
margenootl
Matth. 16.21. ende 17.23. ende 20.19. Marc. 8.31. ende 10.34. Luce 9.22. ende 18.33. ende 24.6.
margenoot57
Gr. stae ick op.
margenoot58
Ofte, verleydinge.
margenoot59
Welcke waren de soldaten, die gestelt waren om den Tempel van buyten te bewaren ende bewaecken, die hare wachtplaetse hadden in de burcht Antonia. Siet Ioseph. Antiq. l. 18. c. 6.
margenoot60
Op dat niemant hem en soude verstouten sonder haer weten het graf te openen, gelijck Dan. 617. ’twelck mede door Godts beschickinge is geschiet, om de verrysenisse Christi des te sekerder ende heerlijcker te maken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken