Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

1 De predicatie des Euangeliums begint met den dienst Ioannis, die inde woestijne doopt ende predickt met grooten toeloop. 9 Christus wort van hem gedoopt, ende uyt den hemel betuyght te zijn de wel-geliefde Sone Godts. 12 wort in de woestijne versocht. 14 predickt in Galilea. 16 ende beroept Simonem ende Andream. 19 als oock Iacobum ende Ioannem. 21 leert binnen Capernaum. 23 werpt eenen onreynen geest uyt. 29 geneest de schoonmoeder Petri van de kortse. 32 ende allerley krancke ende besetene menschen. 35 vertreckt in een woeste plaetse om te bidden. 38 gaet van daer prediken in de naeste steden. 40 reynight een melaetsche, den welcken hy gebiedt te swijgen, ende sich den Priester te vertoonen.

1

Ga naar margenoot1 HET begin des Euangeliums IESU CHRISTI des Soons Godts.

2

Gelijck geschreven is Ga naar margenoot2 in de Propheten, Ga naar margenoota Siet, ick sende mijnen Ga naar margenoot3 Engel voor Ga naar margenoot4 uw' aengesichte, die uwen wegh voor u henen bereyden sal.

3

Ga naar margenootb De stemme des roependen in de woestijne, Bereyt den wech des Heeren, maeckt sijne paden Ga naar margenoot5 recht.

4

Ga naar margenootc Ioannes was doopende in de woestijne, ende predikende den Doop Ga naar margenoot6 der bekeeringe tot vergevinge der sonden.

5

Ga naar margenootd Ende alle het Ioodsche lant ginck tot hem uyt, ende die van Ierusalem: ende wierden alle van hem gedoopt in de riviere de Iordaen, belijdende hare sonden.

6

Ga naar margenoote Ende Ga naar margenoot7 Ioannes was gekleet met kemels hayr, ende met eenen lederen gordel om sijne lenden, ende at Ga naar margenootf sprinckhanen ende Ga naar margenoot8 wilden honich.

7

Ga naar margenootg Ende hy predickte, seggende, Na my komt die stercker is dan ick, wien ick niet Ga naar margenoot9 weerdich en ben nederbuckende den riem sijner schoenen te ontbinden.

8

Ga naar margenooth Ick hebbe ulieden wel gedoopt met water, maer hy sal u doopen Ga naar margenooti met den Heyligen Geest.

9

Ende het geschiedde in die selve dagen, dat Iesus quam van Ga naar margenoot10 Nazareth [gelegen] in Galilea, ende wiert van Ioanne gedoopt in de Iordaen.

10

Ga naar margenootk Ende terstont als hy uyt het water opklam, sach Ga naar margenoot11 hy de hemelen Ga naar margenoot12 opengaen, ende den geest gelijck een duyve Ga naar margenoot13 op hem nederdalen.

11

Ende daer geschiedde eene stemme uyt de hemelen, Ga naar margenootl Ghy zijt mijn geliefde Soon, inden welcken ick mijn welbehagen hebbe.

12

Ga naar margenootm Ende terstond dreef hem de Ga naar margenoot14 Geest uyt inde woestijne.

13

Ende hy was aldaer in de woestijne veertich dagen, Ga naar margenoot15 versocht vanden Satan: ende was by de wilde gedierten, ende de Engelen dienden hem.

14

Ga naar margenootn Ende nae dat Ioannes Ga naar margenoot16 overgelevert was, quam Iesus in Galileen, Ga naar margenoot17 predikende het Euangelium des Coninckrijcks Godts:

15

Ende seggende, De Ga naar margenoot18 tijt is vervult, ende het Coninckrijck Godts nae by gekomen: Ga naar margenooto Bekeert u, ende gelooft den Euangelio.

16

Ga naar margenootp Ende wandelende by de Galileesche Zee, sach hy Ga naar margenoot19 Simonem ende Andream sijnen broeder, werpende het net in de Zee (want sy waren visschers)

17

Ende Iesus seyde tot haer, Volgt my nae, ende ick sal maken dat ghy Ga naar margenoot20 visschers Ga naar margenootq der menschen sult worden.

18

Ga naar margenootr Ende sy terstont hare netten verlatende zijn hem gevolgt.

19

Ga naar margenoots Ende van daer een weynich voortgegaen zijnde, sach hy Iacobum den [sone] Zebedei, ende Ioannem sijnen broeder, ende de selve in't schip hare netten vermakende.

20

Ende terstont riep hy'se, ende sy latende haren Vader Zebedeum in het schip, met de huerlingen, zijn hem na gevolght.

21

Ga naar margenoott Ende sy quamen binnen Ga naar margenoot21 Capernaum: ende terstont op den Ga naar margenoot22 Sabbathdach in de Synagoge gegaen zijnde, leerde hy.

22

Ga naar margenootv Ende sy versloegen haer over sijne leere: want hy leerde haer als Ga naar margenoot23 macht hebbende, ende niet als de Schriftgeleerde.

23

Ga naar margenootx Ende daer was in hare Synagoge een mensche met eenen onreynen geest, ende hy riep uyt,

24

Seggende, Ga naar margenoot24[] Laet af, wat hebben wy met u [te doen] ghy Iesu Nazarener? Zijt ghy gecomen om ons te Ga naar margenoot25 verderven? Ick kenne u, wie ghy zijt, Ga naar margenoot26 [namelick] de Heylige Godts.

25

Ende Iesus bestrafte hem, seggende, Ga naar margenoot27 Swijght stil, ende gaet uyt van hem.

26

Ende de onreyne geest hem Ga naar margenoot28 scheurende, ende roepende met een groote stemme, ginck uyt van hem.

27

Ende sy wierden alle verbaest, so dat sy onder malcanderen vraeghden, seggende, Wat is dit? Wat nieuwe leere is dese, dat hy met macht oock den onreynen geesten gebiedt, ende sy hem gehoorsaem zijn?

28

Ende Ga naar margenoot29 sijn geruchte ginck ter stont uyt in't geheel omliggende landt van Galilea.

[Folio 18r]
[fol. 18r]

29

Ga naar margenooty Ende van stonden aen uyt de Synagoge gegaen zijnde, quamen sy in het huys Simonis ende Andree met Iacobo ende Ioanne.

30

Ende Simons Ga naar margenoot30 wijfs moeder lach met de cortse: ende terstont seyden sy hem van haer.

31

Ende hy tot haer gaende vattede hare handt, ende rechtede'se op, ende terstont verliet haer de cortse, ende sy diende haer-lieden.

32

Ga naar margenootz Als het nu avondt geworden was, doe de Ga naar margenoot31 Sonne onder ginck, brachten sy tot hem alle die qualick gestelt, ende van den duyvel beseten waren.

33

Ende de geheele stadt was by een vergadert ontrent de deure.

34

Ende hy genasser vele, die door verscheyden sieckten qualick gestelt waren: ende wierp vele duyvelen uyt, ende en Ga naar margenoot32 liet de duyvelen niet toe te spreken, om dat sy hem kenden.

35

Ga naar margenoota Ende 's morgens vroech, als het noch diep in den nacht was, opgestaen zijnde ginck hy uyt, ende ginck henen in een Ga naar margenoot33 woeste plaetse, Ga naar margenootb ende badt aldaer.

36

Ende Simon, ende Ga naar margenoot34 die met hem [waren], zijn hem nagevolcht.

37

Ende sy hem gevonden hebbende seyden tot hem, Sy soecken u alle.

38

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenootc Laet ons in de byliggende Ga naar margenoot35 vlecken gaen, op dat ick oock daer predike, Ga naar margenootd want daer toe ben ick uytgegaen.

39

Ende hy predickte in hare Synagogen, door geheel Galileen, ende wierp de duyvelen uyt.

40

Ga naar margenoote Ende tot hem quam een melaetsche, biddende hem, ende vallende voor hem op de knyen, ende tot hem seggende, Indien ghy wilt, ghy condt my reynigen.

41

Ende Iesus met barmherticheyt innerlick beweeght zijnde streckte de handt uyt, ende raeckte hem aen, ende seyde tot hem, Ick wil, wordt gereynight.

42

Ende als hy [dit] gesegt hadde, ginck de melaetsheyt terstont van hem, ende hy wierdt gereynight.

43

Ende als hy hem Ga naar margenoot36 strengelick verboden hadde, Ga naar margenoot37 dede hy hem terstont van hem gaen.

44

Ende seyde tot hem, Ga naar margenoot38 Siet, dat ghy niemandt yet en segget: maer gaet henen ende vertoont u selven den priester, ende offert voor uwe reyniginge het gene Ga naar margenootf Moses geboden heeft, haer tot een getuygenisse.

45

Maer hy uyt gegaen zijnde begon Ga naar margenoot39 vele dingen te vercondigen, ende Ga naar margenoot40 dat woordt te verbreyden: alsoo dat Ga naar margenoot41 hy niet meer en conde openbaerlick Ga naar margenoot42 in de stadt komen, maer was buyten inde woeste plaetsen, ende sy quamen tot hem van alle canten.

margenoot1
Marcus begint sijn Euangelium, daer Malachias sijne Prophetie eyndigt, namelick van de komste des voorloopers Christi, om alsoo het Oude ende het Nieuwe Testament gelijck als aen malcanderen te hechten. Want alle de Propheten hebben tot op Ioannem gepropheteert. Matth. 11.13. die de eerste prediker des Euangeliums inden Nieuwen Testamente geweest is.
margenoot2
N. Malach. 3.1. ende Iesa. 40.3. want dese beyde prophetien worden hier by een gevoeght.
margenoota
Malach. 3.1. Matth. 11.10. Luc. 7.27.
margenoot3
Ofte, Send-bode. want het Griecks woort Angelos beteeckent een sendt-bode. Luc. 7.24. ende wort gemeenlick den Engelen des hemels toegeschreven. Doch somwijlen oock den kercken-dienaren, om datse van Godt als boden uytgesonden worden, om den menschen Godts wille ende geboden voor te dragen. Malac. 2.7. Apoc. 2.1, 8.
margenoot4
Hier spreect Godt de Vader tot sijnen Soon, ende by Malachiam spreeckt de Sone selve tot de Gemeente, ende segt daerom voor mijnen aengesichte, dat is, voor mijne komste, die daer op terstont volgen sal.
margenootb
Iesa. 40.3. Matth. 3.3. Luc. 3.4. Ioan. 1.23.
margenoot5
Ofte, effen.
margenootc
Matth. 3.1. Luce 3.3. Ioan. 3.23.
margenoot6
De doop wort alsoo genaemt om datse bedient wiert aen de gene, die hare sonden beleden ende bekeeringe beloofden, ende om haer te wesen een teecken ende verzegelinge, dat haer hare sonden van Godt om Christi wille vergeven waren. Actor. 19.4. Rom. 4.11.
margenootd
Matt. 3.5. Luc. 3.7.
margenoote
Matth. 3.4. 2.Reg. 1.8.
margenoot7
De verklaringe van dese historie Ioannis siet in de aent. op het 3. cap. Matt. alwaer die by na met de selve woorden verhaelt staet.
margenootf
Levit. 11.22.
margenoot8
D. die in't wilde, ofte veldt gevonden wiert.
margenootg
Matth. 3.11. Luc. 3.16. Ioan. 1.2, 7.
margenoot9
Gr. bequaem, ofte genoechsaem.
margenooth
Matt. 3.11. Actor. 1.5. ende 11.16. ende 19.4.
margenooti
Iesa. 44.3. Ioël 2.28. Act. 2.4. ende 11.15.
margenoot10
N. daer hy opgevoedt was, ende tot dien tijdt toe gewoont hadde. Siet Luc. 2.51. ende 4.16.
margenootk
Matth. 3.16. Luc. 3.21. Ioan. 1.32.
margenoot11
N. Ioannes de dooper.
margenoot12
Gr. gescheurt, ofte, gekloven.
margenoot13
N. op Iesum. siet Ioan. 1.32, 33.
margenootl
Psal. 2.7. Iesa. 42.1. Matth. 3.17. ende 17.5. Marc. 9.7. Luc. 3.22. ende 9.35. Col. 1.13. 2.Pet. 1.17.
margenootm
Matth. 4.1. Luc. 4.1.
margenoot14
N. den heyligen Geest. siet Luc. 4.1.
margenoot15
Voornamelick na dat hy 40 dagen ende nachten gevast hadde. siet Mat. 4.2.
margenootn
Matth. 4.12. Luc. 4.14. Ioan. 4.43.
margenoot16
N. inde gevanckenisse. Waer van siet breeder Matth. 14.3.
margenoot17
Hoewel hy te voren al hadde begonnen te prediken. Ioan. 3.24. so heeft hy na Ioannis gevanckenisse sijn predick-ampt solemnelick ende volkomelick met sijne Apostelen aengevangen.
margenoot18
N. die van Godt bestemt, ende vande Propheten voorsegt was, Galat. 4.4.
margenooto
Esai. 56.1.
margenootp
Matth. 4.18.
margenoot19
Die van Christo toegenaemt wiert Petrus, Siet Matt. 4.18.
margenoot20
De predicatie des Euangeliums wort by het visschen vergeleecken. Matt. 13.47. dewijle de menschen daer door uyt de werelt getrocken, ende Christo toegebracht worden.
margenootq
Ierem. 16.16. Ezech. 47.10.
margenootr
Matth. 19.27. Marc. 10.28. Luc 5.11. ende 18.28.
margenoots
Matth. 4.21.
margenoott
Matth. 4.13. Luc. 4.31.
margenoot21
Daer hy was komen woonen, na dat hy van Nazareth gescheyden was. Mat. 4.13.
margenoot22
Gr. Sabbathen.
margenootv
Matth. 7.28. Luce 4.32.
margenoot23
Siet Matth. 7. vers 29.
margenootx
Luc. 4.33.
margenoot24[]
24[]
margenoot25
N. voor den tijt. Siet Matth. 8.29.
margenoot26
Ofte, ghy heylige Godts, D. de ware Messias, want de Hooge-Priester droech desen tijtel de heylicheyt des Heeren aen sijn voorhooft als een voorbeelt Christi. Siet Exod. 28.36. Siet oock Luc. 4.34.
margenoot27
Gr. wort gemuylbant. Siet van dit woort Matt. 22.12. Dit segt Christus om dat hy door 't getuygenisse des Duyvels, die een vader der leugenen is, de waerheyt niet en wil verbreydt ofte bevesticht hebben: gelijck oock Paulus doet. Act. 16.18.
margenoot28
D. herwaerts ende derwaerts treckende ende werpende, als of hy hem wilde verscheuren, sonder hem nochtans te konnen quetsen. Siet Luc. 4. vers 35.
margenoot29
D. het geruchte van hem.
margenooty
Matt 8.14. Luce 4.38.
margenoot30
So heeft dan Petrus een huysvrouwe gehadt, dewelcke hy Apostel geworden zijnde niet en heeft verlaten, gelijck hier blijckt, ende 1.Corint. 9.5.
margenootz
Matth. 8.16. Luce 4.40.
margenoot31
Om dattet op eenen Sabbath was, gelijck blijckt uyt vers 21. daerom sy wachten tot den onderganck der Sonne, met welcke de Sabbath eyndighde.
margenoot32
Ofte, liet haer niet seggen dat sy hem kenden, namelick, om dat hy van dese leugenachtige geesten geen getuygenisse hebben en wilde.
margenoota
Luce 4.42.
margenoot33
Ofte, eensame plaetse.
margenootb
Matth. 14.23.
margenoot34
N. de andere drie Apostolen, die genaemt worden vers 29. met noch vele uyt den volcke, als blijckt, Luc. 4.42.
margenootc
Luc. 4.43.
margenoot35
Gr. Dorp-steden, dat is, opene onbemuerde steden, hoedanige vele in Galilea waren, waer van Iosephus getuyght dat in elcke van de selve niet min als thien duysent menschen waren.
margenootd
Ies. 61.1. Luc. 4.18.
margenoote
Matth. 8.2. Luc. 5.12.
margenoot36
Ofte, met dreygementen scherpelick verboden, namelick sulcks te openbaren.
margenoot37
Gr. dreef hem uyt. D. dede hem haestelick van hem wech gaen.
margenoot38
Siet de oorsake hier van, Matth. 12.16.
margenootf
Levit. 13.2. ende 14.1.
margenoot39
N. wat hem geschiet was, ende wat hy van Christo gehoort ende gesien hadde.
margenoot40
D. dese sake.
margenoot41
N. Iesus. Siet Luc. 5.15, 16.
margenoot42
N. Capernaum, gelijck blijckt uyt het beginsel van het volgende cap. namelick om den grooten toeloop des volcks.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken