Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

1 De Phariseen ende Schrift-geleerde berispen de Discipelen Christi, datse met ongewasschen handen aten. 6 Welcke Christus verantwoort, ende bestraft der Phariseen geveynstheyt in hare uytwendige wasschingen. 9 Ende verwerpt hare menschelicke insettingen, insonderheyt inde verklaringe van het vijfde gebodt. 14 Leert wat den mensche eygentlick ontreynight, ofte niet. 24 Werpt eenen Duyvel uyt de dochter van een vrouwe uyt Syrophenicien. 31 Geneest eenen dooven ende stommen. 37 Ende wort daer over seer gepresen.

1

Ga naar margenoota ENde tot hem vergaderden de Phariseen, ende sommige der Schriftgeleerde, Ga naar margenoot1 die van Ierusalem gecomen waren.

2

Ende siende dat sommige van sijne Discipelen met Ga naar margenoot2 onreyne, dat is, met

[Folio 21r]
[fol. 21r]

ongewasschen handen Ga naar margenoot3 broodt aten, Ga naar margenoot4 berispten sy [haer].

3

Want de Phariseen ende alle de Ioden en eten niet, ten zy dat sy [eerst] de handen Ga naar margenoot5 dickmael wasschen, Ga naar margenoot6 houdende de insettinge der Ga naar margenoot7 Ouden.

4

Ende van de Ga naar margenoot8 merckt [comende] en eten sy niet, ten zy datse [eerst] Ga naar margenoot9 gewasschen zijn. Ende vele andere dingen zijnder, die sy aengenomen hebben te houden, [als namelick] de wasschingen der drinck-bekeren, Ga naar margenoot10 ende cannen, ende copere vaten, ende Ga naar margenoot11 bedden.

5

Daer na vraeghden hem de Phariseen ende de Schriftgeleerde, Waerom en Ga naar margenoot12 wandelen uwe discipelen niet na de insettinge der Ga naar margenoot13 Ouden, maer eten het broodt met ongewasschen handen?

6

Maer hy antwoordde ende seyde tot haer, Ga naar margenoot14 Wel heeft Esaias van u geveynsde gepropheteert, gelijck geschreven is, Ga naar margenootb Dit volck eert my met de lippen, maer haer herte Ga naar margenoot15 houdt hem verre van my.

7

Ga naar margenootc Doch te Ga naar margenoot16 vergeefs Ga naar margenoot17 eeren sy my leerende leeringen, [die] geboden [zijn] der menschen.

8

Want nalatende het gebodt Godts, houdt ghy de insettingen der menschen, [als namelick] wasschinge der cannen, ende drinck-bekers, ende andere, diergelijcke dingen doet ghy vele.

9

Ende hy seyde tot haer, Ghy doet [seker] Godts gebodt wel te niete, op dat ghy uwe insettinge soudet onderhouden.

10

Want Moses heeft gesegt, Ga naar margenootd Eert uwen vader ende uwe moeder. Ende, Ga naar margenoote Wie vader ofte moeder Ga naar margenoot18 vloeckt, die sal den doodt sterven.

11

Maer ghy-lieden segt, Soo een mensche tot vader ofte moeder segt, Ga naar margenoot19 [het is] Corban (dat is [te seggen] een gave) so wat u van my soude connen te nutte komen, [die voldoet],

12

Ende ghy en laet hem niet meer toe, yet aen sijnen vader ofte sijne moeder te doen.

13

Ga naar margenootf Ga naar margenoot20 Maeckende [alsoo] Godts woordt crachteloos door uwe insettinge, die ghy ingeset hebt, ende diergelijcke dingen doet ghy vele.

14

Ga naar margenootg Ende tot hem de gantsche schare geroepen hebbende, seyde hy tot haer, Hoort my alle ende verstaet:

15

Ga naar margenooth Daer en is Ga naar margenoot21 niet van buyten den mensche in hem ingaende, 't welck hem can Ga naar margenoot22 ontreynigen. Maer de dingen die van hem uytgaen, die zijn't welcke den mensche ontreynigen.

16

Ga naar margenoot23 Soo yemandt ooren heeft om te hooren, die hoore.

17

Ga naar margenooti Ende doe hy van de schare in huys gecomen was, vraeghden hem sijne Discipelen van de Ga naar margenoot24 gelijckenisse.

18

Ende hy seyde tot haer, Zijt oock ghy alsoo onwetende? En verstaet ghy niet, dat al wat van buyten in den mensche ingaet, hem niet en can ontreynigen?

19

Want het en gaet niet in sijn herte, maer inden buyck, ende gaet inde heymelickheyt uyt, Ga naar margenoot25 reynigende alle de spijsen.

20

Ende hy seyde, Het gene uytgaet uyt den mensche, dat ontreynight den mensche.

21

Ga naar margenootk Want van binnen uyt het herte der menschen comen voort, quade Ga naar margenoot26 gedachten, overspelen, hoererien, dootslagen,

22

Dieverien, Ga naar margenoot27 giericheden, boosheden, bedroch, Ga naar margenoot28 ontuchticheyt, Ga naar margenoot29 boose ooge, lasteringe, hooveerdie, Ga naar margenoot30 onverstandt.

23

Alle dese boose dingen Ga naar margenoot31 comen voort van binnen, ende ontreynigen den mensche.

24

Ga naar margenootl Ende van daer opstaende ginck hy wech Ga naar margenoot32 na de landtpalen van Tyrus ende Sidon: ende in een huys gegaen zijnde, en wilde hy niet dat het yemandt wiste, ende hy en conde [nochtans] niet verborgen zijn.

25

Want een vrouwe, welckers dochterken eenen onreynen geest hadde, van hem gehoort hebbende, quam ende viel neder aen sijne voeten.

26

Dese nu was een Ga naar margenoot33 Griecksche vrouwe, Ga naar margenoot34 van geboorte uyt Ga naar margenoot35 Syrophenicien, ende sy badt hem, dat hy den Duyvel uytwierpe uyt hare dochter.

27

Maer Iesus seyde tot haer, Laet eerst de kinderen versadight worden: Want het en is niet Ga naar margenoot36 betamelick, datmen het broot der kinderen neme, ende den Ga naar margenoot37 hondekens [voor] werpe.

28

Maer sy antwoordde ende seyde tot hem, Iae Heere, doch oock de hondekens eten onder de tafel van de kruymkens der kinderen.

29

Ende hy seyde tot haer, Om deses Ga naar margenoot38 woorts wille gaet henen, de Duyvel is uyt uwe dochter uytgevaren.

30

Ende als sy in haer huys quam, vont sy dat de Duyvel Ga naar margenoot39 uytgevaren was, ende de dochter Ga naar margenoot40 liggende op het bedde.

31

Ga naar margenootm Ende hy wederom wech gegaen zijnde van de lantpalen Tyri ende Sidonis, quam aen de Zee van Galilea, door het midden der lantpalen van Ga naar margenoot41 Decapolis.

32

Ga naar margenootn Ende sy brachten tot hem eenen dooven, die swaerlick sprack, ende baden hem dat hy Ga naar margenoot42 de handt op hem leyde.

33

Ende hem van der schare Ga naar margenoot43 alleen genomen hebbende, Ga naar margenoot44 stack hy sijne vingeren in sijne oren, ende gespogen hebbende raeckte hy sijne tonge aen.

34

Ende Ga naar margenoot45 opwaerts siende nae den Hemel, Ga naar margenoot46 suchtede hy, ende seyde tot hem, Ephphatha, dat is, wort geopent.

35

Ende terstont wierden sijne ooren geopent, ende de bant sijner tonge wierd los, ende hy sprack recht.

36

Ende hy geboodt henlieden dat sy het Ga naar margenoot47 niemant seggen en souden: maer wat hy haer oock geboodt, soo vercondighden sy het des te Ga naar margenoot48 meer.

37

Ende sy ontsetteden haer boven maten seer, seggende, Ga naar margenooto hy heeft alles wel gedaen, ende hy maeckt dat de doove hooren, ende de stomme spreken.

margenoota
Matth. 15.1.
margenoot1
N. vande kloeckste ende bitterste, daer toe van Ierusalem uytgesonden, om op sijne leere ende wercken te letten, ende die te berispen, ende by het volck verdacht te maken.
margenoot2
Gr. Gemeyne: alsoo wort doorgaens genaemt 'tgene onreyn ofte onheylich is. Siet Act. 10.14. Want de Phariseen meenden als sy yet gemeyns mochten aengetast hebben, hoewel het inde wet niet en was voor onreyn verklaert, datse evenwel onreyn ofte onheylich waren, so lange sy niet weder gewasschen en waren, 't welck Christus hier bestraft, niet om de burgerlicke eerbaerheyt in 't wasschen van de handen voor het eten, maer om hare superstitien ende geveynstheyt te wederspreken.
margenoot3
D. spijse.
margenoot4
Ofte, klaeghden daer over.
margenoot5
Ofte, met de vuyst, gelijck de gene die hare handen wel schoon willen wasschen, met de vuyst inde handt plachten te wrijven. Ofte, neerstelick. Ofte, tot den elleboge toe, gelijck sommige getuygen der Ioden gewoonte geweest te zijn.
margenoot6
Gr. vasthoudende de overleveringe.
margenoot7
Ofte, der Ouderlingen.
margenoot8
Om datse daer met allerley soorten van menschen als Heydenen ende andere handelden, ende andere dingen aen-raeckten, waer door sy meynden ontreynight te zijn.
margenoot9
Gr. gedoopt, het welck indoopen in't water, ende oock afwasschen beteeckent, waer van den H. doop sijnen naem heeft.
margenoot10
Het Griecks woort Xestes, beteeckent het seste part van een Congius, D. ontrent anderhalf pinte na onse mate.
margenoot11
D. de bedsteden, ofte de sponden van de beddekens, daer op de oude om te eten aen de tafel lagen ofte leenden, in plaetse dat wy aensitten.
margenoot12
D. leven, een Hebreeusche maniere van spreken, gelijck Psal. 1.1 ende doorgaens.
margenoot13
Ofte, der ouderlingen.
margenoot14
Siet van dese geheele antwoorde de aenteeckeninge op Matth. 15.7, etc.
margenootb
Iesa. 29.13. Ezech. 33.31.
margenoot15
D. is verre van my.
margenootc
Matth. 15.9. Col. 2.18, 20. Tit. 1.14.
margenoot16
D. sonder vrucht, alsoo sulcken dienst den Heere niet aengenaem en is.
margenoot17
Ofte, dienen.
margenootd
Exod. 20.12. Deut. 5.16. Ephes. 6.2.
margenoote
Exod. 21.17. Levit. 20.9. Deut. 27.16. Prov. 20.20.
margenoot18
D. met quade woorden aengaet, scheldende ofte dreygende.
margenoot19
Ofte, de Corban, D. gave die van my geoffert wort, sal u te nutte komen. Siet hier van de aenteeckeninge op Matth. 15.5. Ofte, het zy Corban, 't gene u van my soude mogen te nutte komen.
margenootf
Matth. 15.6. 1.Tim. 4.3. 2.Tim. 3.2.
margenoot20
Gr. af-keurende, ofte, sijn aensien ende cracht benemende.
margenootg
Matth. 15.10.
margenooth
Actor. 10.15. Rom. 14.17, 20. Tit. 1.15.
margenoot21
N. van spijse ofte dranck, matelick ende met dancksegginge gebruyckt zijnde, 1.Tim. 4.4.
margenoot22
Gr. gemeyn maken.
margenoot23
Siet Matt. 11. vers 15.
margenooti
Matth. 15.15
margenoot24
Gr. Parabel, welck woort beteeckent niet alleen eene gelijckenisse, maer oock eene bysondere leeringe ofte spreucke.
margenoot25
D. 'tgene onbequaem is tot voedsel, wort daer door als onreyn uytgeworpen, ende wort het blijvende voedsel daer door gereynight.
margenootk
Genes. 6.5. ende 8.21. Ierem. 17.9. Prov. 6.14.
margenoot26
Ofte, overleggingen, overdenckingen, ofte, t'samen-sprekingen.
margenoot27
Ofte, begeerten van altijt meer ende meer te hebben.
margenoot28
Ofte, dertelheyt, geylicheyt.
margenoot29
D. nydicheyt, ofte afgunsticheyt. siet Matth. 20.15.
margenoot30
Ofte, dwaesheyt.
margenoot31
D. hebben haren oorspronck in't herte, ende worden daer na uyterlick volbracht. Siet Iac. 1.15.
margenootl
Matth. 15.21.
margenoot32
D. tot ontrent. Want Christus en schijnt selve noyt inde steden der Heydenen gepredickt te hebben. Siet vers 27. ende 31. Matth. 15.24.
margenoot33
D. Heydensche: gelijck de Ioden ende Griecken doorgaens tegen malkandren gestelt worden.
margenoot34
D. van afkomste.
margenoot35
Want Tyrus ende Sidon waren gelegen in Phenicien, welck een deel van Syrien was, gelegen aen de Middelantsche zee.
margenoot36
Gr. eerlick, ofte, goet.
margenoot37
Siet Matth. 15.26.
margenoot38
N. waer mede ghy u geloove ende betrouwen op my betuyght hebt.
margenoot39
Gr. uytgegaen.
margenoot40
Gr. geworpen.
margenootm
Matth. 15.29.
margenoot41
Siet van dit lant, Matth. 4.25.
margenootn
Matth. 9.32. Luce 11.14.
margenoot42
N. om hem te genesen: alsoo hy gewoon was sulcx met oplegginge sijner handen, aenraken, ende andere uytwendige teeckenen te doen.
margenoot43
Ofte, besyden.
margenoot44
Dese teeckenen heeft Christus gebruyckt, om dat tusschen de selve, ende de cracht Godts, in't doorbooren vande ooren, ende losmakinge van de tonge eenige gelijckenisse is.
margenoot45
N. om sijnen Vader te bidden, gelijck te sien is Ioan. 11.41.
margenoot46
N. uyt medelyden over de elende der menschen, waer van dese man als een spiegel was.
margenoot47
De reden hier van siet Matt. 12. vers 16.
margenoot48
Gr. overvloediger.
margenooto
Genes. 1.31.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken