Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

1 Christus wort op den berch verheerlickt, in tegenwoordigheyt van Moses ende Elias: ende wort betuyght te zijn de Sone Godts. 11 Leert dat Ioannes de Dooper is de Elias, die komen soude. 14 Werpt eenen stommen ende dooven Duyvel uyt. 18 't welck sijne Discipelen niet en hadden connen doen. 28 daer van de oorsake verhaelt wort. 31 Voorsegt wederom sijne doot ende opstandinge. 33 Vermaent sijne Apostelen tot nedricheyt door het exempel van een kindeken. 38 Wil niet belet hebben den genen die in sijnen name Duyvelen uytwierp. 41 Belooft vergeldingen dien die de minste weldaet aen de sijne doet. 42 ende dreyght sware straffen den genen die ergernisse geven. 43 Wijst aen dat men van sich moet weeren al wat ergerlick ofte hinderlick is ter salicheyt. 49 Spreeckt van sout in hem selven, ende vrede met andere te hebben.

1

Ga naar margenoota ENde hy seyde tot haer, Ga naar margenoot1 Voorwaer ick segge u, datter sommige zijn van de gene die hier Ga naar margenoot2 staen, die den doot niet en sullen smaken, tot dat sy sullen hebben gesien, dat het Coninckrijck

[Folio 22r]
[fol. 22r]

Godts Ga naar margenoot3 met kracht gekomen zy.

2

Ga naar margenootb Ende Ga naar margenoot4 nae ses dagen, nam Iesus met hem Petrum, ende Iacobum, ende Ioannem, ende brachtse op eenen hoogen berch bezijden alleen, ende hy wiert voor haer van gedaente verandert.

3

Ende sijne kleederen wierden blinckende, seer wit als sneeuw, hoedanige geen volder op aerden [so] wit maken en kan.

4

Ende van haer wiert gesien Elias met Moses, ende sy Ga naar margenoot5 spraken met Iesu.

5

Ende Petrus antwoordende seyde tot Iesum, Rabbi, Het is goet dat wy hier zijn, ende laet ons drie Ga naar margenoot6 tabernakelen maken, voor u eenen, ende voor Moses eenen, ende voor Elias eenen.

6

Want hy en wist niet Ga naar margenoot7 wat hy seyde: want sy waren seer Ga naar margenoot8 bevreest.

7

Ende daer quam een wolcke, die'se overschaduwde, ende eene stemme quam uyt de wolcke, seggende, Ga naar margenootc Dese is mijn geliefde Sone: Ga naar margenootd Hoort hem.

8

Ende haestelick rontom siende, en sagen sy niemant meer dan Iesum alleen by haer.

9

Ga naar margenoote Ende als sy van den berch afquamen, geboodt hy haer, dat sy niemant verhalen en souden 't gene sy gesien hadden, dan wanneer de Sone des menschen uyt den dooden soude opgestaen zijn.

10

Ende sy behielden Ga naar margenoot9 dit woort by haer selven, vragende onder malkanderen, Ga naar margenoot10 wat het was, uyt den dooden opstaen.

11

Ende sy vraeghden hem seggende, Waerom seggen de Schriftgeleerde, Ga naar margenootf dat Elias eerst komen moet?

12

Ende hy antwoordende seyde tot haer, Elias sal wel eerst komen, ende alles weder oprechten; ende ['t sal geschieden] Ga naar margenootg Ga naar margenoot11 gelijck geschreven is van den Sone des menschen, dat hy veel lijden sal ende Ga naar margenoot12 veracht worden.

13

Maer ick segge u, dat oock Elias gecomen is, ende sy hebben hem gedaen al wat sy gewilt hebben, Ga naar margenooth gelijck van hem geschreven is.

14

Ende als hy by Ga naar margenoot13 de Discipelen gecomen was, sach hy een groote schare rontom haer, ende [eenige] Schriftgeleerde met haer Ga naar margenoot14 twistende.

15

Ende terstont de geheele schare hem siende Ga naar margenoot15 wiert verbaest, ende toe-loopende groeteden sy hem.

16

Ende hy vraeghde de Schriftgeleerde, Wat twistet ghy Ga naar margenoot16 met dese?

17

Ga naar margenooti Ende een uyt de schare antwoordende seyde, Meester, ick hebbe mijnen sone tot u gebracht, die eenen Ga naar margenoot17 stommen geest heeft.

18

Ende Ga naar margenoot18 waer hy hem oock aengrijpt, so scheurt hy hem, ende schuymt, ende knersset met sijne tanden, ende Ga naar margenoot19 verdorret: ende ick hebbe uwe Discipelen Ga naar margenoot20 geseght, dat sy hem souden uytwerpen, ende sy en hebben niet geconnen.

19

Ende hy antwoordde hem, ende seyde, O ongeloovich geslachte, hoe lange sal ick noch by u lieden zijn? Hoe lange sal ick u noch verdragen? Brenght hem tot my.

20

Ende sy brachten den selven tot hem: Ga naar margenootk ende als hy hem sagh, Ga naar margenoot21 scheurde hem terstont de geest: ende hy vallende op de aerde, wentelde sich al schuymende.

21

Ende hy vraeghde sijnen vader, Hoe langen tijdt ist, dat hem dit overgecomen is? Ende hy seyde hem, Van [sijne] kindsheyt af.

22

Ende menichmael heeft hy hem oock in't vyer ende in't water geworpen, om hem Ga naar margenoot22 te verderven: maer so ghy yet condt, zijt met innerlicke ontferminge over ons beweeght, ende helpt ons.

23

Ende Iesus seyde tot hem, So ghy condt gelooven, Ga naar margenootl alle dingen zijn mogelick den genen die gelooft.

24

Ende terstont de vader des kindts roepende met tranen seyde, Ick geloove Heere, comt mijne ongeloovigheyt te hulpe.

25

Ende Iesus siende dat de schare gesamentlick toeliep, bestrafte den onreynen geest, seggende tot hem, Ghy stomme ende doode geest, ick bevele u, gaet uyt van hem, ende en comt niet meer in hem.

26

Ende Ga naar margenoot23 hy roepende, ende hem zeer scheurende ginck uyt, ende [het kindt] wiert als doot, alsoo dat vele seyden, dat het gestorven was.

27

Ende Iesus hem by der handt grijpende, rechtede hem op: ende hy stont op.

28

Ga naar margenootm Ende als Ga naar margenoot24 hy in huys gegaen was, vraeghden hem sijne Discipelen alleen, Waerom en hebben wy hem niet conen uytwerpen?

29

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenoot25 Dit geslachte en can nergens door uytgaen, dan Ga naar margenoot26 door bidden ende vasten.

30

Ga naar margenootn Ende van daer weghgaende, reysden sy door Galileen, ende hy en wilde niet dat het yemandt wiste.

31

Want hy leerde sijne Discipelen, ende seyde tot haer, De sone des menschen Ga naar margenoot27 sal overgelevert worden inde handen der menschen, ende sy sullen hem dooden: ende gedoodt zijnde sal hy ten derden dage weder opstaen.

32

Maer sy en verstonden Ga naar margenoot28 dat woort niet, ende sy vreesden hem te vragen.

33

Ga naar margenooto Ende hy quam te Capernaum, ende in Ga naar margenoot29 het huys gecomen zijnde vraeghde hy haer, Waer van hadt ghy woorden onder malcanderen op den wegh?

34

Doch sy swegen: want sy waren onder malcanderen in woorden geweest op den wegh, wie de meeste [soude zijn].

35

Ende nedergeseten zijnde, riep hy de twaelve, ende seyde tot haer, Ga naar margenootp Indien yemandt wil de eerste zijn, Ga naar margenoot30 die sal de laetste van allen zijn, ende aller dienaer.

36

Ende nemende een kindeken stelde hy dat midden onder haer, ende Ga naar margenootq omvinck het met sijne armen, ende seyde tot haer,

37

Ga naar margenootr Soo wie een van sodanige kinderkens sal ontfangen in mijnen name, die ontfanght my: ende so wie my sal ontfangen, die en ontfanght my Ga naar margenoot31 niet, maer dien die my gesonden heeft.

38

Ga naar margenoots Ende Ioannes antwoordde hem, seggende, Meester, wy hebben eenen gesien, die de Duyvelen uytwierp in uwen name, welcke ons niet en volght, ende wy hebben't hem verboden, om dat hy ons niet en volght.

39

Ga naar margenoott Doch Iesus seyde, En verbiedt hem niet, want daer en is niemandt die eene Ga naar margenoot32 cracht doen sal in mijnen name, ende haestelick van my sal connen Ga naar margenoot33 qualick spreken.

40

Want wie Ga naar margenoot34 tegen ons niet en is, die is voor ons.

41

Ga naar margenoot35 Want Ga naar margenootv soo wie u lieden eenen beker waters sal geven te drincken in mijnen name, om dat ghy Christi [discipelen] zijt, voorwaer segge ick u, hy en sal sijnen loon geensins verliesen.

[Folio 22v]
[fol. 22v]

42

Ga naar margenootx Ende soo wie eenen van dese Ga naar margenoot35 cleyne, die in my gelooven, ergert, het ware hem Ga naar margenoot36 beter dat eenen meulensteen om sijnen hals Ga naar margenoot37 gedaen ware, Ga naar margenoot38 ende dat hy in de zee geworpen ware.

43

Ga naar margenooty Ende indien uwe handt u ergert, houwtse af: het is u beter Ga naar margenoot39 verminckt tot het leven in te gaen, dan de twee handen hebbende Ga naar margenoot40 henen te gaen in de helle, in dat onuytblusschelick vyer:

44

Ga naar margenootz Daer haren Ga naar margenoot41 worm niet en sterft, ende het Ga naar margenoot42 vyer niet uytgebluscht en wort.

45

Ende indien uwe voet u ergert, houwt hem af: het is u beter kreupel tot het leven in te gaen, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de Ga naar margenoot43 helle, in dat onuytblusschelick vyer:

46

Daer haren worm niet en sterft, ende dat vyer niet uytgebluscht en wort.

47

Ende indien uwe ooge u ergert, werptse uyt: het is u beter maer een ooge hebbende in het Coninckrijck Godts in te gaen, dan twee oogen hebbende in het helsche vyer geworpen te worden:

48

Daer haren worm niet en sterft, ende het vyer niet uytgebluscht en wort.

49

Want Ga naar margenoot44 een yeder sal met Ga naar margenoot45 vyer gesouten worden, Ga naar margenoota ende Ga naar margenoot46 yeder offerande sal met sout gesouten worden.

50

Ga naar margenootb Ga naar margenoot47 Het sout is goet, maer indien het sout onsout wort, waer mede sult ghy dat smaeckelick maecken? Ga naar margenootc Hebt Ga naar margenoot48 sout in u selven, ende houdt vrede onder malcanderen.

margenoota
Matth. 16.28. Luce 9.27.
margenoot1
Siet hier van de aenteeck. op Matt. 16.28.
margenoot2
D. tegenwoordich zijn.
margenoot3
Gr. in kracht, D. krachtelijck, alsoo dat sulcks niemant en sal konnen tegenstaen.
margenootb
Matth. 17.1. Luce 9.28.
margenoot4
Siet hier van, als oock van de geheele veranderinge Christi de aenteeck. op Matt. 17.1, etc.
margenoot5
Waer van sy spraken, siet Luc. 9.31.
margenoot6
Ofte, hutten.
margenoot7
Ofte, wat hy seggen soude.
margenoot8
Het Gr. woort beteeckent door vreese gelijck buyten hem selven worden, ofte boven maten seer bevreest zijn.
margenootc
Iesa. 42.1. Matth. 3.17. ende 17.5. Marc. 1.11. Luce 3.22. ende 9.35. Col. 1.13. 2.Pet. 1.17.
margenootd
Deut. 18.19.
margenoote
Matth. 17.9. Luce 9.36.
margenoot9
D. dese sake. Een Hebr. maniere van spreken.
margenoot10
Die wort van haer gevraeght, niet datse twijffelden aen de algemeyne opstandinge uyt den dooden, want die was by den Ioden wel bekent, Ioa. 11. vers 24. Actor. 23.8. Maer om datse niet en verstonden hoe de Messias soude sterven ende opstaen, eer hy sijn rijck soude oprechten.
margenootf
Mal. 4.5. Matth. 11.14. Luce 1.17.
margenootg
Iesa. 53.4. Psal. 22.7. Dan. 9.26.
margenoot11
Gr. hoe.
margenoot12
Gr. vernietight, ofte, als niet geacht, D. ten uytersten versmaet worden.
margenooth
Mal. 4.5, 6.
margenoot13
N. de andere negen, die met Christo op den berch niet en waren geweest.
margenoot14
D. disputerende.
margenoot15
Het schijnt hier uyt, datter noch eenige glinsteringe in het aensicht Christi soude overgebleven zijn, gelijck in Mosis aensichte was, Exod. 34.29, 30. waer door sy verbaest zijn geworden.
margenoot16
And. onder malkanderen.
margenooti
Matth. 17.14. Luce 9.37, 38.
margenoot17
Gr. spraeck-loosen, D. die hem sijne sprake benomen hadde ofte verhinderde.
margenoot18
Ofte, soo wanneer.
margenoot19
D. verdwijnt, ofte vergaet door dese quellinge.
margenoot20
D. van haer versocht.
margenootk
Marc. 1.26.
margenoot21
Van dit woort Siet Marc. 1.26. De Duyvel toont hier noch te meer sijne wreetheyt, om dat hy wist, dat hy ruymen moeste. siet Apocal. 12.12.
margenoot22
D. om te brengen.
margenootl
Luce 17.6.
margenoot23
N. de onreyne geest.
margenootm
Matth. 17.19
margenoot24
N. Iesus.
margenoot25
N. der Duyvelen.
margenoot26
Ofte, door het gebedt ende het vasten. Siet Matth. 17.21.
margenootn
Matth. 16.21. ende 17.22. ende 20.18. Marc. 8.31. ende 10.33. Luce 9.22. ende 18.31. ende 24.7.
margenoot27
Gr. wort overgelevert.
margenoot28
D. die saecke. Want sy verstonden wel eenichsins de woorden, maer en begrepen, noch en namen niet ter herten de sake selve, overmits sy haer altijt een wereltsch Coninckrijck onder Christo inbeeldden, Matth. 17.23.
margenooto
Matth. 18.1. Luce 9.46. ende 22.24.
margenoot29
N. Daer hy gewoon was t'huys te zijn. Siet Matth. 4.13.
margenootp
Matth. 20.27. Marc. 10.43.
margenoot30
Ofte, die zy: D. die behoort hem alsoo te dragen, als of hy de laetste ende aller dienaer ware, Matth. 20.26.
margenootq
Marc. 10.16.
margenootr
Matth. 18.5. Luce 9.48. Ioan. 13.20.
margenoot31
D. niet so zeer my, ofte niet alleen my.
margenoots
Luce 9.49.
margenoott
1.Cor. 12.3.
margenoot32
D. krachtich werck, ofte wonder-teecken.
margenoot33
D. lasteren ofte vloecken: dewijle hy bekent met dese sijne daet, dat dese kracht uyt my komt.
margenoot34
D. die hem niet alleen tegen ons niet en stelt, maer oock sulcx doet, waermede de eere mijns Naems gevoordert wort, al en volght hy ons geselschap niet. So dat hy hier niet en spreeckt vande gene die haer in de sake Christi neutrael houden, die elders bestraft worden. Matt. 12.3. And. tegen u, ende voor u.
margenoot35
Hier vervolght Christus wederom de reden, die hy hadde afgebroken vers 37. gelijck blijckt uyt Matth. 10.42.
margenootv
Matth. 10.42.
margenootx
Matth. 18.6. Luce 17.2.
margenoot35
D. die niet alleen cleyn zijn en van ouderdom, maer oock van gemoet, ofte die kleyn van haer selven gevoelen.
margenoot36
Gr. meer goet.
margenoot37
Gr. geleght.
margenoot38
N. dan dat hy ergernisse soude geven.
margenooty
Matth. 5.30. ende 18.8. Deut. 13.6.
margenoot39
D. maer eene handt hebbende, gelijck oock de volgende woorden medebrengen.
margenoot40
Siet hier van de verklaringe op Matth. 5.22.
margenootz
Iesa. 66.24.
margenoot41
D. hare wroegende conscientie, die als een worm haer altijt sal knagen, Rom. 2.5, 9.
margenoot42
D. de straffe van Godts toorne, die hier een onuytblusschelick vyer genaemt wort, om dat de pijne des vyers onverdragelick is, ende dese straffe nimmermeer op en houdt. Ier. 7.20. Apoc. 20.10.
margenoot43
Ofte, gehenne des vyers. Siet Matth. 5.22.
margenoot44
Gr. alle.
margenoot45
By vyer wort vergeleecken 'twoort Godts, Ier. 23.29. de krachtige werckinge des H. Geests, Matth. 3.11. kruys ende vervolginge. 1.Petr. 1.7. door welcke drie saken een yegelick bereyt ende gesuyvert wort, die het helsche vyer ontgaet, ende worden geestelicke offeranden die Gode aengenaem zijn, gelijck de uyterlicke offeranden met sout moesten bereydt worden ende door vyer geoffert, Levit. 2.13.
margenoota
Levit. 2.13.
margenoot46
Gr. alle.
margenootb
Matth. 5.13. Luce 14.34.
margenoot47
Hier van siet de verklaringe Matth. 5.13.
margenootc
Rom. 12.18. Hebr. 12.14.
margenoot48
D. wijsheyt ende voorsichticheyt uyt ende na Godts woort, Coloss. 4.6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken