Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Christus beantwoort de vrage der Phariseen, Of het een man geoorloft zy sijne vrouwe te verlaten. 13 Wil datmen de kinderkens tot hem sal laten komen, ende segentse. 17 Antwoort eenen rijcken jongelinck, die vraeghde wat hy doen moeste, om het eeuwige leven te be-erven. 23 Ende leert hoe swaerlick de rijcke in het Coninckrijck der hemelen komen. 28 Belooft den genen die het hare om sijnent wille verlaten, tijdtlicke ende eeuwige vergeldinge. 32 Voorseght wederom sijn lijden, doot, ende weder-opstandige. 35 Antwoort den kinderen Zebedei op haer versoeck van het sitten tot sijner rechter ende slincker-handt, ende vermaent haer tot lijden ende nedricheyt. 46 Maeckt den blinden Bartimeum siende.

1

Ga naar margenoota ENde Ga naar margenoot1 van daer opgestaen zijnde ginck hy na de landtpalen van Iudea, door Ga naar margenoot2 d'overzijde vanden Iordaen: ende de Ga naar margenoot3 scharen quamen wederom te samen by hem, ende, gelijck hy gewoon was, leerde hy'se wederom.

2

Ende de Phariseen tot hem comende vraeghden hem, Of het een man geoorloft is [sijn] wijf te verlaten, hem versoeckende.

3

Maer hy antwoordende seyde tot haer, Wat heeft u Moses geboden?

4

Ende sy seyden, Ga naar margenootb Moses heeft toegelaten eenen Ga naar margenoot4 scheyd-brief te schrijven, ende [haer] te verlaten.

5

Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, van wegen de hardicheyt uwer herten heeft hy u lieden dat gebodt geschreven.

6

Ga naar margenootc Maer van het begin der scheppinge, heeft'se Godt man ende wijf gemaeckt.

7

Ga naar margenootd Daerom sal een mensche sijnen vader ende moeder verlaten, en sal sijnen wijve Ga naar margenoot5 aenhangen.

8

Ende die twee sullen Ga naar margenoot6 tot een vleesch zijn: also dat sy niet meer twee en zijn, maer een vleesch.

9

Ga naar margenoote 'T gene dan Godt Ga naar margenoot7 te samen gevoeght heeft, en Ga naar margenoot8 scheyde de mensche niet.

10

Ende in het huys vraeghden hem sijne discipelen wederom van het selve.

11

Ga naar margenootf Ende hy seyde tot haer, Soo wie sijn wijf verlatet, ende een andere trouwet, die doet overspel Ga naar margenoot9 tegen haer.

12

Ende indien een wijf haren man sal verlaten, ende met een ander trouwen, die doet overspel.

13

Ga naar margenootg Ende sy Ga naar margenoot10 brachten kinderkens tot hem, op dat hyse Ga naar margenoot11 aenraecken soude: ende de discipelen bestraften de gene, die'se tot hem brachten.

14

Maer Iesus [dat] siende nam het zeer qualick, ende seyde tot haer, Laet de kinderkens tot my komen, ende en verhindert'se niet, Ga naar margenooth want der sulcker is het Coninckrijcke Godts.

15

Voorwaer segge ick u, so wie het Coninckrijcke Godts niet en ontfanght Ga naar margenoot12 gelijck een kindeken, die en sal in het selve geensins ingaen.

16

Ga naar margenooti Ende hy omvingh'se met sijne armen, [ende] de handen op haer geleght hebbende, segende hy de selve.

17

Ga naar margenootk Ende als hy uytginck op den wech, liep een tot hem, ende voor hem op de knyen vallende vraeghde hem, Goede meester wat sal ick doen, op dat ick het eeuwige leven be-erve?

18

Ende Iesus seyde tot hem, wat Ga naar margenoot13 noemt ghy my goedt? Ga naar margenoot14 Niemandt en is goedt, dan een [namelick] Godt.

19

Ghy weet de geboden, Ga naar margenootl Ghy en sult geen overspel doen, Ghy en sult niet dooden, Ghy en sult niet stelen, Ghy en sult geen valsche getuygenisse geven, Ghy en sult niemandt Ga naar margenoot15 te cort doen, Eert uwen vader ende moeder.

20

Doch hy antwoordende seyde tot hem, Meester, alle dese dingen hebbe ick onderhouden van mijner jonckheyt af.

21

Ende Iesus hem aensiende Ga naar margenoot16 beminde hem, ende seyde tot hem, Ga naar margenootm Een dinck Ga naar margenoot17 ontbreeckt u, gaet henen Ga naar margenoot18 vercoopt alles wat ghy hebt, ende geeft het den armen, ende ghy sult eenen schat hebben inden hemel. Ende comt herwaerts, neemt het cruys op, ende volght my.

22

Maer hy Ga naar margenoot19 treurich geworden zijnde over dat woordt, ginck bedroeft wech: want hy hadde vele Ga naar margenoot20 goederen.

23

Ende Iesus rontom siende, seyde tot sijne Discipelen, Ga naar margenootn Hoe swaerlick sullen de gene die goet hebben in het Coninckrijcke Godts incomen?

24

Ende de Discipelen wierden verbaest over dese sijne woorden. Maer Iesus wederom antwoordende, seyde tot haer, kinderen, hoe swaer ist, dat de gene die op het goet haer betrouwen setten, in't Coninckrijcke Godts ingaen?

25

Het is lichter dat Ga naar margenoot21 een kemel gae door de ooge van een naelde, dan dat een rijcke in het Coninckrijcke Godts ingae.

26

Ende sy wierden noch meer verslagen, seggende tot malkanderen, Wie kan dan salich worden?

27

Doch Iesus haer aensiende, seyde, Ga naar margenoot22 By de menschen is't onmogelick, maer niet by Godt: Ga naar margenooto want alle dingen zijn mogelick by Godt.

28

Ga naar margenootp Ende Petrus begon tot hem te seggen, Siet, wy hebben alles verlaten, ende zijn u gevolght.

29

Ende Iesus antwoordende seyde, Voorwaer segge ick u lieden, daer en is niemant die verlaten heeft huys, of broeders,

[Folio 23r]
[fol. 23r]

of susters, of vader, of moeder, of wijf, of kinderen, of ackers, om mijnent wille ende des Euangeliums [wille],

30

Of hy en ontfangt Ga naar margenoot23 hondertvout nu in desen tijt, huysen ende broeders, ende susters, ende moeders, ende kinders, ende ackers, Ga naar margenoot24 met de vervolgingen, ende in de toekomende eeuwe het eeuwige leven.

31

Ga naar margenootq Maer vele Ga naar margenoot25 eerste sullen de laetste zijn, ende [vele], die de laetste [zijn], de eerste.

32

Ga naar margenootr Ende sy waren op den wech, gaende op nae Ierusalem, ende Iesus Ga naar margenoot26 ginck voor haer, ende sy waren verbaest, ende hem volgende waren sy Ga naar margenoot27 bevreest. Ende de twaelve wederom tot hem nemende, begon hy haer te seggen de dingen, die hem overkomen souden:

33

[Seggende], Siet, wy gaen op nae Ierusalem, ende de Sone des menschen sal den Overpriesteren ende den Schrift-geleerden overgelevert worden, ende sy sullen hem ter doodt veroordeelen, ende hem den heydenen overleveren.

34

Ende sy sullen hem bespotten, ende hem geesselen, ende hem bespouwen, ende hem dooden, ende ten derden dage sal hy weder op staen.

35

Ga naar margenoots Ende tot hem quamen Iacobus ende Ioannes, de sonen Zebedei, Ga naar margenoot28 seggende, Meester, wy wilden [wel] dat ghy ons dedet soo wat wy begeeren sullen.

36

Ende hy seyde tot haer, Wat wilt ghy dat ick u doe?

37

Ende sy seyden tot hem, Geeft ons dat wy mogen Ga naar margenoot29 sitten, d' eene aen uwe rechter-[hant], ende d'ander aen uwe slincker-[hant] in uwe heerlickheyt.

38

Maer Iesus seyde tot haer, Ghy en weet niet wat ghy begeert. Konnet ghy den Ga naar margenoot30 drinckbeker drincken, dien ick drincke, ende met den doop gedoopt worden, Ga naar margenoott daer ick mede gedoopt worde?

39

Ende sy seyden tot hem, Wy konnen. Doch Iesus seyde tot haer, Den drinckbeker, dien ick drincke, sult ghy wel drincken, ende met den doop gedoopt worden, daer ick mede gedoopt worde:

40

Maer het sitten tot mijner rechter ende tot mijner slincker-[hant] Ga naar margenoot31 en staet by my niet te geven, maer [het sal gegeven worden] Ga naar margenootv dien het bereyt is.

41

Ga naar margenootx Ende als de [andere] tiene [dit] hoorden, begonden sy het van Iacobo ende Ioanne Ga naar margenoot32 seer qualick te nemen.

42

Maer Iesus haer tot hem geroepen hebbende, seyde tot haer, Ga naar margenoot33 Ghy weet Ga naar margenooty dat de gene, Ga naar margenoot34 die geacht worden Overste te zijn Ga naar margenoot35 der volckeren, heerschappye voeren over haer ende hare Groote gebruycken macht over haer.

43

Ga naar margenootz Doch alsoo en sal 't onder u niet zijn, maer soo wie onder u groot sal willen worden, die sal uwe dienaer zijn.

44

Ende soo wie van u de eerste sal willen worden, die sal aller dienstknecht zijn.

45

Want oock de Sone des menschen en is niet gekomen Ga naar margenoota om gedient te worden, maer om te dienen, ende Ga naar margenootb sijne Ga naar margenoot36 ziele te geven [tot] Ga naar margenoot37 een rantsoen voor vele.

46

Ga naar margenootc Ende sy quamen tot Ga naar margenoot38 Iericho: ende als hy, ende sijne Discipelen, ende een groote schare, van Iericho, uytginck, sat Ga naar margenoot39 de sone Timei, Bartimeus de blinde, aen den wech, bedelende.

47

Ende hoorende dat het Iesus de Nazarener was, begon hy te roepen ende te seggen, Iesu ghy Sone Davids ontfermt u mijner.

48

Ende vele bestraften hem, op dat hy swijgen soude: maer hy riep so veel te meer, Ghy Sone Davids ontfermt u mijner.

49

Ende Iesus [stil] staende, seyde dat men hem roepen soude: ende sy riepen den blinden, seggende tot hem, Hebt goeden moet, staet op, hy roept u.

50

Ende hy Ga naar margenoot40 sijnen mantel afgeworpen hebbende, stont op, ende quam tot Iesum.

51

Ende Iesus antwoordende seyde tot hem, Wat wilt ghy dat ick u doen sal? ende de blinde seyde tot hem, Ga naar margenoot41 Rabboni, dat ick siende mach worden.

52

Ende Iesus seyde tot hem, Gaet henen, Ga naar margenootd uw' geloove heeft u Ga naar margenoot42 behouden. Ende ter stont wiert hy siende, ende volghde Iesum op den wech.

margenoota
Matth 19.1.
margenoot1
N. van Capernaum, uyt het huys daer hy te voren een vermaninge gedaen hadde aen sijne Discipelen.
margenoot2
N. ten aensien van de woestijne. Ofte nevens den Iordaen. Siet Matth. 19.1, etc.
margenoot3
N. die hem uyt Galilea gevolgt waren, Matth. 19.2.
margenootb
Deut. 24.1. Ierem. 3.1. Matth. 5.31.
margenoot4
Vanden Scheydbrief, ende dese geheele antwoorde Christi, siet Matth. 19. vers 3, etc.
margenootc
Genes. 1.27. Matth. 19.4.
margenootd
Genes. 2.24. 1.Cor. 6.16. Ephes. 5.31.
margenoot5
Ofte, aenkleven. Siet Matth. 19.5.
margenoot6
D. gelijck een lichaem ofte een mensche.
margenoote
1.Cor. 7.10.
margenoot7
Gr. te samen als in een jock ingespannen hoeft.
margenoot8
N. tegen ofte buyten Godts ordonnantie. Ofte, anders dan om overspel: gelijck uytgedruckt wort. Matth. 5.32. ende 19.9.
margenootf
Matth. 5.32. ende 19.9. Luce 16.18. 1.Cor. 7.10.
margenoot9
N. die hy verlaet: om dat hy de trouwe niet en houdt, die hy haer belooft heeft. Mal. 2.14.
margenootg
Matth. 19.13. Luce 18.15.
margenoot10
Ofte, droegen.
margenoot11
D. met oplegginge der handen segenen Matth. 19. vers 13. gelijck hy gedaen heeft, vers 16.
margenooth
Matth. 18.3. ende 19.14. 1.Cor. 14.20. 1.Petr. 2.2.
margenoot12
N. in eenvoudicheyt, oprechticheyt, ende nedricheyt.
margenooti
Marc. 9.36. Matth. 19.15.
margenootk
Matth. 19.16. Luce 18.18.
margenoot13
Gr. seght ghy.
margenoot14
Siet hier van d'aent. op Matth. 19.17.
margenootl
Exod. 20.13. ende 21.12. Deut. 5.17. Rom. 13.9.
margenoot15
N. 't zy door bedroch ofte andersins, waer voor van Christo gestelt wort Matt. 19.19. Ghy sult uwen naesten lief hebben als u selven. So dat dit als een kort begrijp is van alle de voorgaende geboden.
margenoot16
D. toonde hem teeckenen van toegenegentheyt, gelijck dit woort somwijlen oock beteeckent. Want Christus die oock eenichsins lief heeft, die haer uyterlick na Godts geboden schicken. Siet voorts de aenteeckeningen op Matth. 19.17, etc.
margenootm
Matth. 6.19. Luce 12.33. ende 16.9. 1.Tim. 6.17.
margenoot17
N. dat ghy niet Godt ende sijn woort boven al lief en hebt, het welck nochtans het voornaemste is in de Wet.
margenoot18
Dit was een extra-ordinaris gebodt, 't welck Christus desen jongelinck geeft om hem te beproeven, ende sijne onvolmaecktheyt te doen blijcken.
margenoot19
Ofte, onlustich, moeyelijck.
margenoot20
Gr. besittingen.
margenootn
Matth. 19.23. Luce 18.24. Prov. 11.28.
margenoot21
Siet hier van d'aenteeckeninge op Matth. 19.24.
margenoot22
Siet hier van oock Matt. 19.26.
margenooto
Iob 42.2. Ierem. 32.17. Zach. 8.6. Luce 1.37.
margenootp
Matth. 4.20. ende 19.27. Luce 5.11. ende 18.28.
margenoot23
D. veelvoudelijck, ofte dat hondertmael ende veel meer weerdiger is als het gene hy verlaet. Want de minste segen Godts met een geruste conscientie, is meer dan alle het goet van de werelt. 1.Tim. 6.6.
margenoot24
D. in't midden van alle verdruckingen.
margenootq
Matth. 19.30. ende 20.16. Luc. 13.30
margenoot25
D. die in uyterlicken yver ende Godts-diensticheyt schijnen de eerste te zijn.
margenootr
Matth. 16.21. ende 17.22. ende 20.18. Luc. 9.22. ende 18.31. ende 24.7. Marc. 8.31. ende 9.31.
margenoot26
N. om te toonen sijne gewillichheyt tot het lyden.
margenoot27
Om dat Christus haer te voren gesegt hadde, gelijck hy 't selve daerna wederom verhaelt, wat hy te Ierusalem soude moeten lijden. Ioan. 11.8. ende sy wisten dat de Ioden besloten hadden in haren raedt hem te dooden. Ioan. 11. versen 53, 57.
margenoots
Matth. 20.20.
margenoot28
N. door hare moeder, gelijc blijckt uyt Matth. 20.20.
margenoot29
Siet hier van Matth. 20.21.
margenoot30
Siet hier van de verklaringe op Matth. 20.22.
margenoott
Luc. 12.50. Matth. 20.22.
margenoot31
Gr. en is mijn niet. Ofte, en staet by my niet te geven, dan dien het bereydt is. Siet Matth. 20.23.
margenootv
Matth. 25.34.
margenootx
Matth. 20.24.
margenoot32
Om dat sy meynden, dat dit versoeck haer nadeelich was.
margenoot33
Siet hier van oock Matth. 20.26.
margenooty
Matth. 20.25. Luc. 22.25.
margenoot34
Ofte, die haer laten duncken.
margenoot35
And. der heydenen.
margenootz
1.Pet. 5.3.
margenoota
Ioan. 13.14. Phil. 2.7.
margenootb
Ephes. 1.7. Col. 1.14. 1.Tim. 2.6. Tit. 2.14.
margenoot36
Ofte, leven.
margenoot37
Ofte, los-gelt, dat gegeven wort voor de verlossinge der gevangene.
margenootc
Matth. 20.29. Luc. 18.35.
margenoot38
Dese stadt was gelegen by Gilgal ontrent den Iordaen, van de welcke siet Ios. 4.19.
margenoot39
De Euangelist Mattheus seght van twee blinde: maer Marcus verhaelt alleen van den genen, die meest bekent was, ende die van beyden meest riep.
margenoot40
Gr. sijn kleedt, D. sijn opper-kleedt.
margenoot41
Dit beteeckent 't selve dat het woort Rabbi, 't welck uytgeleght wort Meester, Ioan. 20.16.
margenootd
Matth. 9.22. Marc. 5.34.
margenoot42
D. gesont, ofte siende gemaeckt. Niet dat sulcks geschiet is uyt kracht des geloofs, maer om dat het selve op Christum ende sijne kracht steunende, een middel daer van was.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken