Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

1 Christus wort van de Ioden Pilato overgelevert, ende voor hem beschuldight: waer van ondervraeght zijnde, swijght stille. 6 Pilatus tracht hem los te laten, maer op het aendringen des volcks laet hy Barabbam los, ende geeft Christum over om gekruyst te worden. 16 welcken de krijchsknechten bespotten ende mishandelen. 21 Simon van Cyrenen wort gedwongen sijn kruys te dragen. 23 Hem wort myrrhen-wijn aengeboden. 24 hy wort gekruyst met twee moordenaren. 29 ende vande voorbygaende gelastert. 33 Duysternisse komt op der aerden. 34 Christus roept tot sijnen Vader, ende wort daer over bespot. 36 ende als hem edick toegereyckt was, geeft hy sijnen geest. 38 De voorhanck desTempels scheurt. 40 Eenige vrouwen sien van verre toe. 42 Christus wort van Ioseph van Arimathea begraven.

1

ENde Ga naar margenoota terstont des morgensvroech hielden de Overpriesters t' samen raedt, met de Ouderlingen ende Schriftgeleerde, ende den geheelen Raedt, ende Iesum gebonden hebbende, brachten sy [hem] henen, ende Ga naar margenoot1 gaven [hem] Ga naar margenootb aen Pilatum over.

2

Ga naar margenootc Ende Pilatus vraeghde hem, Zijt ghy de Coninck der Ioden? Ende hy antwoordende seyde tot hem, Ga naar margenoot2 Ghy seght het.

3

Ende de Overpriesters beschuldighden hem van vele [saken]: maer hy en antwoorde niets.

4

Ga naar margenootd Ende Pilatus vraeghde hem wederom, seggende, En antwoort ghy niet? Siet, hoe vele [saken] sy tegen u getuygen.

5

Ende Iesus en heeft Ga naar margenoot3 niet meer geantwoort, soo dat Pilatus hem verwonderde.

6

Ga naar margenoote Ende Ga naar margenoot4 op het feest liet hy haer eenen gevangenen los, wien sy oock begeerden.

7

Ga naar margenootf Ende daer was een, genaemt Barabbas, gevangen met [andere] mede-oproer-makers, die in den oproer eenen dootslach gedaen hadde.

8

Ende de schare riep uyt, ende begon te begeeren, [dat hy dede] Ga naar margenoot5 gelijck hy haer altijt gedaen hadde.

9

Ende Pilatus antwoordde haer, seggende, Wilt ghy dat ick u den Coninck der Ioden los late?

10

(Want hy wist, dat hem de Overpriesters door nijdt overgelevert hadden)

11

Ga naar margenootg Maer de Overpriesters beweeghden de schare, dat hy haer liever Barabbam soude los laten.

[Folio 26r]
[fol. 26r]

12

Ende Pilatus antwoordende seyde wederom tot haer, Wat wilt ghy dan dat ick [met hem] doen sal, dien ghy een Coninck der Ioden noemt?

13

Ende sy riepen wederom, Cruyst hem.

14

Doch Pilatus seyde tot haer, Wat heeft hy dan quaets gedaen? Ende sy riepen te meer, Cruyst hem.

15

Ga naar margenooth Pilatus nu willende de schare genoech doen, heeft haer Barabbam los gelaten, ende Ga naar margenoot6 gaf Iesum over, als hy [hem] gegeesselt hadde, om gekruyst te worden.

16

Ga naar margenooti Ende de krijchs-knechten leydden hem binnen in de zale, welck is Ga naar margenoot7 het Recht-huys, ende riepen de gantsche bende te samen.

17

Ende Ga naar margenoot8 deden hem eenen purpuren mantel aen, ende eene doorne kroone gevlochten hebbende, setteden hem [die] op.

18

Ende begonden hem te groeten, [seggende], Weest gegroet, [ghy] Coninck der Ioden.

19

Ende sloegen sijn hooft met eenen riet-stock ende bespogen hem, ende vallende op de knyen Ga naar margenoot9 aenbaden hem.

20

Ende als sy hem bespottet hadden, deden sy hem den purpuren mantel af, ende deden hem sijne eygene kleederen aen, ende leydden hem uyt om hem te cruycigen.

21

Ga naar margenootk Ende sy dwongen eenen Simon van Cyrenen, die [daer] voor by ginck, komende van den acker, den vader Ga naar margenoot10 Alexandri ende Rufi, dat hy Ga naar margenoot11 sijn cruyce droege.

22

Ga naar margenooti[l] Ende sy brachten hem tot de plaetse Golgotha, 't welck is, overgeset zijnde, Ga naar margenoot12 Hooftscheel-plaetse.

23

Ende sy gaven hem Ga naar margenoot13 gemyrrheden wijn te drincken: maer hy en nam [dien] niet.

24

Ga naar margenootm Ende als sy hem gecruycigt hadden Ga naar margenootn verdeelden sy sijne kleederen, werpende het lot over de selve, wat een yegelick wech nemen soude.

25

Ga naar margenooto Ende het was Ga naar margenoot14 de derde uyre, ende sy kruycighden hem.

26

Ende het opschrift sijner beschuldinge was boven hem geschreven, DE CONINCK DER JODEN.

27

Ende sy cruycighden met hem twee Ga naar margenoot15 moordenaers, eenen aen [sijn] rechter, ende eenen aen sijn slincker [zijde].

28

Ga naar margenootp Ende de Schrift is vervult geworden, die daer seght, Ende hy is met de misdadige gerekent:

29

Ga naar margenootq Ende die voorby gingen lasterden hem, schuddende hare hoofden, ende seggende, Ha! Ga naar margenootr ghy die den Tempel afbreeckt, ende in drie dagen opbouwt.

30

Behoudt u selven, ende komt af van het kruys.

31

Ende insgelijcks oock de Overpriesters met de Schriftgeleerde, seyden tot malkanderen, al spottende, Hy heeft andere verlost, Ga naar margenoot16 hem selven en kan hy niet verlossen.

32

De Christus, de Coninck Israëls kome nu af van het cruys, op dat wy het sien ende gelooven mogen. Oock Ga naar margenoot17 die met hem gekruyst waren, smadeden hem.

33

Ga naar margenoots Ende als de seste uyre gekomen was, wiert'er Ga naar margenoot18 duysternisse over de geheele aerde, tot de negende uyre toe.

34

Ende ter negender uyre, riep Iesus met grooter stemme, seggende, Ga naar margenoott ELOI, ELOI, LAMMA SABACHTANI, 'T welck is, overgeset zijnde, Mijn Godt, Mijn Godt, waerom hebt ghy my verlaten?

35

Ende sommige van die daer by stonden, [dit] hoorende seyden, Siet, hy roept Eliam.

36

Ga naar margenootv Ende daer liep een, ende vulde een spongie met edick, ende Ga naar margenoot19 stackse op eenen rietstock, ende gaf hem te drincken, seggende, Hout stil: Laet ons sien of Elias komt, om hem af te nemen.

37

Ende Iesus een groote stemme van [hem] gegeven hebbende, gaf den geest.

38

Ga naar margenootx Ende het Ga naar margenoot20 voorhanghsel des Tempels scheurde in tween, van boven tot beneden.

39

Ga naar margenooty Ende de hooftman over hondert, die daer by tegen over hem stont, siende dat hy Ga naar margenoot21 alsoo roepende den geest gegeven hadde, seyde, Waerlick dese mensche was Godts Sone.

40

Ga naar margenoota Ende daer waren oock vrouwen Ga naar margenootb van verre [dit] aenschouwende, onder welcke oock was Maria Magdalene, ende Ga naar margenoot22 Maria Iacobi Ga naar margenoot23 des kleynen, ende Iose moeder, ende Ga naar margenoot24 Salome.

41

Welcke oock, doe hy in Galilea was, hem waren gevolght, ende Ga naar margenootc hem gedient hadden, ende vele andere [vrouwen], die met hem nae Ierusalem opgekomen waren.

42

Ga naar margenootd Ende als het nu Ga naar margenoot25 avont was geworden, dewijle het Ga naar margenoot26 de voorbereydinge was, welcke is de voor-Sabbath,

43

Quam Ioseph, die van Arimathea [was], een eerlick Raetsheer, die oock selve Ga naar margenoot27 het Coninckrijcke Godts was verwachtende, ende hem verstoutende ginck hy in tot Pilatum, ende begeerde het lichaem Iesu.

44

Ende Pilatus verwonderde hem, dat Ga naar margenoot28 hy alreede gestorven was: ende den hooftman over hondert tot hem geroepen hebbende vraeghde hem, of hy lange gestorven was.

45

Ende als hy't van den hooftman over hondert verstaen hadde, schonk hy Ioseph het lichaem.

46

Ende hy kocht fijn lijnwaet, ende hem afgenomen hebbende, wandt [hem] in dat fijn lijnwaet, ende Ga naar margenoote leyde hem in een graf, 't welck Ga naar margenoot29 uyt een steenrotse gehouwen was: ende hy wentelde eenen steen tegen de deure des grafs.

47

Ende Ga naar margenoot30 Maria Magdalene, ende Maria [de moeder] Iose aenschouwden, waer hy geleght wiert.

margenoota
Matth. 27.1. Luc. 22.66. ende 23.1. Ioan. 18.28. Psal 2.2.
margenoot1
De oorsake waerom sy hem Pilato overleverden. Siet Matth. 27.2.
margenootb
Actor. 3.13.
margenootc
Matt. 27.11. Luce 23.3. Ioan. 18.33.
margenoot2
Van dese wijse van spreken siet de aenteeck. Matt. 26. vers 25.
margenootd
Matt. 27.13. Ioan. 19.10.
margenoot3
Gr. niet meer yet. De reden van dit swijgen siet Matth. 27.14.
margenoote
Matt. 27.15. Luc. 23.17. Ioan. 18.39.
margenoot4
Ofte, op elck feest, namelick van Paeschen, siet Ioan. 18. vers 39.
margenootf
Matth. 27.16. Luce 23.19. Ioan. 18.40.
margenoot5
N. dat hy haer eenen gevangenen los liete.
margenootg
Matth. 27.20. Luc. 23.18. Ioan. 18.40. Actor. 3.14.
margenooth
Matth. 27.26. Ioan. 19.1.
margenoot6
N. aen den hooftman ende krijchs-knechten.
margenooti
Matth. 27.27. Ioan. 19.2.
margenoot7
Gr. Praitorion, waer mede uytgedruckt wort het Latijnsch woort Praetorium: 'twelck beteeckent de plaetse daer de Romeynsche stadthouders woonden, ende haer vierschare hielden.
margenoot8
Gr. bekleedden hem met purper, D. met eenen purperen mantel, siet hier van breeder de aenteeck. op Matth. 27.28.
margenoot9
Spotswijse hem eerende, gelijck de heydenen met ernst plachten hare Coningen te eeren.
margenootk
Matt. 27.32. Luce 23.26.
margenoot10
Deser namen worden hier uytgedruckt, om datse daer na in de kercke Gods vermaerde luyden zijn geweest, van welcke schijnt oock gewach gemaeckt te worden. Rom. 16.13.
margenoot11
Namel. Christi. D'oorsake siet op de aenteeck. Matth. 27.22.
margenooti[l]
Matth. 27.33. Luce 23.33. Ioan. 19.17.
margenoot12
Siet Matt. 27. vers 33.
margenoot13
Hier van siet Matth. 27.34.
margenootm
Matt. 27.35. Luce 23.34. Ioan. 19.23.
margenootn
Psal. 22.19.
margenooto
Matth. 27.37. Luce 23.38. Ioan. 19.19.
margenoot14
Dese uyren moeten na der Ioden wijse gerekent worden, van den opganck der sonne tot den nederganck. siet Mat. 20.3. ende Ioan. 11.9. Ende alsoo Paesschen doen quam ontrent den tijt, dat de dagen ende nachten even lanck zijn, soo komt de derde uyre over een met onse negende, de seste met onse twaelfste, ende de negende met onse derde na den middagh. Ioannes seght cap. 19.14. dat het was omtrent de seste uyre als hy hem voortbracht. Hoe dit over een komt siet de aenteeck. aldaer.
margenoot15
Of, straetschenders.
margenootp
Iesa. 53.12. Luce 22.37.
margenootq
Matth. 27.39. Luce 33.35. Psalm 22.8. ende 69.21. ende 109.25.
margenootr
Ioan. 2.19.
margenoot16
And. en kan hy hem selven niet behouden?
margenoot17
N. Een van de selve. Siet Matth. 27.44. ende Luc. 23. vers 39.
margenoots
Matth. 27.45. Luce 23.44.
margenoot18
Van dese duysternisse siet Matth. 27. vers 45. gelijck oock van al het volgende.
margenoott
Psal. 22.1, 2. Matth. 27.46.
margenootv
Psal. 69.22. Ioan. 19.29.
margenoot19
Ofte, leydense om.
margenootx
Matth. 27.51. Luce 23.45. 2.Paral. 3.14.
margenoot20
Siet hier van Matth. 27.51.
margenooty
Matth. 27.54. Luce 23.47.
margenoot21
N. met sulcken stercken stemme, Heb. 5.7. ende dat hy daer op so terstont gestorven was, ende daer by siende de mirakelen, die daer op geschiedden, gelijck verhaelt wort, Matth. 27.54.
margenoota
Matth. 27.55. Luce 23.49.
margenootb
Psal. 38.12.
margenoot22
De huysvrouwe Alphei. Siet Mat. 10.3. Mat. 27.56.
margenoot23
D. des jongeren, die alsoo toegenaemt wiert tot onderscheyt van een ander Iacobus die Zebedei sone was: Ofte van sijnen Oom, de broeder Alphei, gelijck sommige meynen.
margenoot24
Dese is geweest de huysvrouwe van Zebedeus, gelijck blijckt uyt dese plaetse, vergeleecken met Matth. 27.56.
margenootc
Luce 8.2, 3.
margenootd
Matth. 27.57. Luce 23.50. Ioan. 19.38.
margenoot25
N. op den dach voor den Sabbath.
margenoot26
N. van het Pascha, 't welck de Ioden op die reyse hadden uytgestelt tot op den Sabbath. De redenen hier van worden verhaelt in de aenteeck. op Matt. 26.20.
margenoot27
N. dat door den Messiam soude opgerecht worden. Luc. 2.25, 38.
margenoot28
Gr. Ofte, indien.
margenoote
Matt. 12.40. ende 26.12. ende 27.60. Luce 23.53.
margenoot29
D. uytgehouwen in een steenrotze, gelijck staet Matt. 27. vers 60.
margenoot30
Siet het voorgaende 40 vers

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken