Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

De Overpriesters ende Schriftgeleerde soecken gelegentheyt om Christum te dooden. 3 Een vrouwe salft hem te Bethanien, welcke daedt Christus verantwoort. 10 Hy wort van Iuda om gelt vercocht aen de Overpriesters. 12 Doet het Paescha bereyden, ende eet het met sijne Discipelen. 18 ende openbaert de verraderie Iude. 22 Stelt sijn Avontmael in. 27 Voorseght sijnen Discipelen hare verstroyinge, ende Petro sijnen val. 32 Begint in het hofken sijn lijden met grooten angst, ende bidt den Vader. 37 vermanende sijne Discipelen tot waecken. 43 Wort van Iuda verraden met eenen kus. 46 Van de Ioden gevangen. 47 waer over Petrus een van de selve de oore af houdt. 50 wort vande sijne verlaten. 53 voor den Ioodschen Raedt gebracht. 56 van valsche getuygen beschuldight. 60 Vanden Hooge-priester ondervraegt. 63 als een Godts-lasteraer des doots schuldich verclaert, ende smadelick mishandelt. 66 Petrus versaeckt hem driemael. 72 ende beweent sijnen val.

1

Ga naar margenoota ENde het Ga naar margenoot1 Pascha, ende [het Feest] Ga naar margenoot2 der ongehevelde [brooden] was na twee dagen, ende de Overpriesters ende de Schrift-geleerde sochten, hoe sy hem met listicheyt vangen ende dooden souden.

2

Maer sy seyden, Niet in het feest, op dat niet misschien oproer Ga naar margenoot3 onder het volck en worde.

3

Ga naar margenootb Ende als hy te Bethanien was in het huys Simonis des Melaetschen, daer hy aen [tafel] sat, quam Ga naar margenoot4 een vrouwe hebbende een alabaster-flessche met salve van Ga naar margenoot5 onvervalschte nardus, van grooten

[Folio 25r]
[fol. 25r]

prijs: ende d'alabaster-flessche gebroken hebbende goot die op sijn hooft.

4

Ende daer waren Ga naar margenoot6 sommige die dat seer qualick namen by haer selven, ende seyden, Waer toe is dit verlies der salve geschiet?

5

Want de selve hadde connen boven de drie hondert Ga naar margenoot7 penningen vercocht, ende [die] den armen gegeven worden: ende sy Ga naar margenoot8 vergrimden tegen haer.

6

Maer Iesus seyde, Laet af van haer: wat doet ghy haer moeyte aen? Sy heeft een goet werck aen my gewrocht.

7

Ga naar margenootc Want de arme hebt ghy altijt met u, ende wanneer ghy wilt cont ghy haer wel doen, maer my en hebt ghy niet altijt.

8

Sy heeft gedaen Ga naar margenoot9 't geen sy conde: sy is voorgecomen om mijn lichaem te Ga naar margenoot10 salven, [tot een voor-bereydinge] ter begravenisse.

9

Voorwaer segge ick u, alwaer Ga naar margenoot11 dit Euangelium gepredickt sal worden inde geheele werelt, [daer] sal oock tot haerer gedachtenisse gesproken worden, van 't gene sy gedaen heeft.

10

Ga naar margenootd Ende Iudas Iscarioth, een van de twaelve ginck henen tot de Overpriesters, op dat hy hem haer soude overleveren.

11

Ende sy [dat] hoorende waren verblijdt, ende beloofden hem Ga naar margenoot12 gelt te geven, ende hy socht hoe hy hem Ga naar margenoot13 bequamelick overleveren soude.

12

Ga naar margenoote Ende op den eersten dagh Ga naar margenootf der ongehevelde [brooden] Ga naar margenoot14 wanneer sy het Pascha slachteden, seyden sijne Discipelen tot hem, Waer wilt ghy dat wy henen gaen, ende bereyden dat ghy Ga naar margenoot15 het Pascha etet?

13

Ende hy sondt twee van sijne Discipelen uyt, ende seyde tot haer, Gaet henen inde Ga naar margenoot16 stadt, ende u sal een mensche ontmoeten, dragende Ga naar margenoot17 een cruycke waters, volght dien.

14

Ende so waer hy ingaet, seght tot den Ga naar margenoot18 heere des huys, De Meester seght, Waer is de Ga naar margenoot19 eet-sale, daer ick het Pascha met mijne Discipelen eten sal?

15

Ende hy sal u wijsen een groote opper-sale, Ga naar margenoot20 toegerust [ende] gereedt: bereydt het ons aldaer.

16

Ende sijne Discipelen gingen uyt, ende quamen inde stadt, ende vonden't gelijck hy haer geseght hadde, ende bereydden het Pascha.

17

Ga naar margenootg Ende als het avont geworden was, quam hy met de twaelve.

18

Ende als sy aensaten ende aten, seyde Iesus, Voorwaer ick segge u, Ga naar margenooth dat een van u, die met my eet, my sal verraden.

19

Ende sy begonden bedroeft te worden, ende Ga naar margenoot21 d'een na d'ander tot hem seggen, Ben ick't? ende een ander, Ben ick't?

20

Maer hy antwoordde ende seyde tot haer, Ga naar margenoot22 ['T is] een uyt de twaelve, die met my in de schotel indopt.

21

De Sone des menschen gaet wel henen, gelijck van hem geschreven is, maer wee dien mensche, door welcken de Sone des menschen verraden wort: Het waer hem goet, so die mensche niet geboren en ware geweest.

22

Ga naar margenooti Ende als sy aten, nam Iesus broodt, ende als hy gesegent hadde, brack hy het, ende gaf het haer, ende seyde, Nemet, etet, Ga naar margenoot23 dat is mijn lichaem.

23

Ende nam den drinckbeker, ende gedanckt hebbende gaf haer [dien]: ende Ga naar margenoot24 sy droncken alle uyt den selven.

24

Ende hy seyde tot haer, Dat is mijn bloedt, het [bloedt] des nieuwen Testaments, 't welck voor vele vergoten wort.

25

Voorwaer ick segge u, dat ick niet meer en sal drincken vande vrucht des wijnstocks, tot op dien dagh, wanneer ick de selve sal nieuw drincken in het Coninckrijcke Godts.

26

Ende als sy den Lofsangh gesongen hadden, gingen sy uyt na den Olijf-bergh.

27

Ga naar margenootk Ende Iesus seyde tot haer, Ghy sult in desen nacht alle Ga naar margenoot25 aen my ge-ergert worden: Want daer is geschreven, Ga naar margenootl Ick sal den herder slaen, ende de schapen sullen verstroyt worden.

28

Ga naar margenootm Maer na dat ick sal opgestaen zijn, sal ick u voorgaen na Galileen.

29

Ende Petrus seyde tot hem, Of sy oock alle ge-ergert wierden, so en sal ick doch Ga naar margenoot26 niet [ge-ergert worden].

30

Ga naar margenootn Ende Iesus seyde tot hem, Voorwaer ick segge u, dat heden in desen nacht, eer de haen Ga naar margenoot27 tweemael gecrayt sal hebben, ghy my driemael sult verloochenen.

31

Ga naar margenooto Maer hy seyde noch dies te meer, Al moeste ick met u sterven, so en sal ick u geensins verloochenen. Ende insgelijcks seyden sy oock alle.

32

Ga naar margenootp Ende sy quamen in een Ga naar margenoot28 plaetse, welcker name was Gethsemane, ende hy seyde tot sijne Discipelen, Sit hier neder tot dat ick gebeden sal hebben.

33

Ende hy nam met hem Petrum, ende Iacobum, ende Ioannem, ende begon verbaest ende zeer beangst te worden.

34

Ende seyde tot haer, Ga naar margenootq Mijn ziele is Ga naar margenoot29 geheel bedroeft tot der doot toe: Blijft hier ende waeckt.

35

Ga naar margenootr Ende een weynich voortgegaen zijnde viel hy op de aerde, ende badt, so het mogelick ware, dat Ga naar margenoot30 die uyre van hem voor by ginge.

36

Ende hy seyde, Ga naar margenoot31 Abba, Vader, alle dingen zijn u mogelick: Neemt desen drinckbeker van my wech: Ga naar margenoots Doch niet wat ick wil, maer wat ghy [wilt].

37

Ga naar margenoott Ende hy quam ende vant haer slapende, ende seyde tot Petrum, Simon slaept ghy? En condt ghy niet een uyre waecken?

38

Waecket ende biddet, op dat ghy niet in versoeckinge en comt: Ga naar margenootv De geest [is] wel gewillich, maer 't vleesch is swack.

39

Ende wederom henen gegaen zijnde, badt hy, sprekende de selve Ga naar margenoot32 woorden.

40

Ende wedergekeert zijnde vondt hyse wederom slapende: want hare oogen waren beswaert, ende sy en wisten niet wat sy hem antwoorden souden.

41

Ende hy quam ten derdenmael, ende seyde tot haer, Ga naar margenoot33 Slaept [nu] voorts ende rust. Het is genoegh: de uyre is gecomen. Siet de Sone des menschen wort overgelevert inde handen Ga naar margenoot34 der sondaren.

42

Staet op, laet ons gaen: Siet die my verraet is na by.

43

Ga naar margenootx Ende terstont als hy noch sprack, quam Iudas aen, die een was vande twaelve, ende met hem een groote schare met sweerden ende Ga naar margenoot35 stocken, [gesonden] van de Overpriesters, ende de Schriftgeleerde, ende de Ouderlingen.

44

Ende die hem verriet, hadde haer Ga naar margenoot36 een gemeyn teecken gegeven, seggende, Dien ick cussen sal, die is 't, grijpt hem,

[Folio 25v]
[fol. 25v]

ende leydt hem seeckerlick henen.

45

Ende als hy gekomen was, ginck hy terstont tot hem, ende seyde, Rabbi, Rabbi: ende Ga naar margenooty kuste hem.

46

Ende sy sloegen hare handen aen hem, ende grepen hem.

47

Ende Ga naar margenoot37 een der gene, die daer by stonden, het sweert treckende, sloegh den dienstknecht des Hoogen-priesters, ende hieuw hem sijne oore af.

48

Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, Ga naar margenoot38 Zijt ghy uytgegaen met sweerden ende stocken als tegen Ga naar margenoot39 eenen moordenaer om my te vangen?

49

Dagelijcks was ick by u lieden in den Tempel leerende, ende ghy en hebt my niet gegrepen: maer Ga naar margenoot40 [dit geschiet] Ga naar margenootz op dat de Schriften vervult souden worden.

50

Ga naar margenoota Ende Ga naar margenoot41 sy hem verlatende zijn alle gevloden.

51

Ende een seker jongelinck volghde hem, hebbende een lijnwaet Ga naar margenoot42 omgedaen over het naeckte [lijf], ende Ga naar margenoot43 de jongelingen grepen hem.

52

Ende hy het lijnwaet verlatende is naeckt van haer gevloden.

53

Ga naar margenootb Ende sy leyden Iesum henen tot Ga naar margenoot44 den Hoogenpriester: ende by hem vergaderden alle de Overpriesters, ende de Ouderlingen, ende de Schriftgeleerde.

54

Ende Petrus volghde hem van verre, tot binnen inde zale des Hoogenpriesters, ende hy was mede sittende met de dienaren, ende hem warmende Ga naar margenoot45 by het vyer.

55

Ga naar margenootc Ende de Overpriesters ende de geheele Ga naar margenoot46 Raedt sochten getuygenisse tegen Iesum, om hem te dooden, ende en vonden niet.

56

Want vele getuyghden valschelick tegen hem, ende de getuygenissen Ga naar margenoot47 en waren niet eenparich.

57

Ende Ga naar margenoot48 eenige opstaende getuyghden valschelick tegen hem, seggende,

58

Wy hebben hem hooren seggen, Ga naar margenootd Ick sal desen Tempel, die met handen gemaeckt is, afbreken, ende in drie dagen eenen anderen sonder handen gemaeckt, bouwen.

59

Ende oock alsoo en was haer getuygenisse niet eenparigh.

60

Ga naar margenoote Ende de Hoogepriester in 't midden opstaende vraeghde Iesum, seggende, En antwoort ghy niets? Wat getuygen dese tegen u?

61

Ga naar margenootf Maer hy sweech stille ende en antwoordde niets. Wederom vraeghde hem de Hoogepriester, ende seyde tot hem, Zijt ghy de Christus, de Sone des gesegenden [Godts]?

62

Ende Iesus seyde, Ick ben't: Ga naar margenootg Ende ghy lieden sult den Sone des menschen sien sitten Ga naar margenoot49 ter rechter-[hant] der kracht [Godts], ende komen Ga naar margenoot50 met de wolcken des hemels.

63

Ende de Hoogepriester verscheurende sijne Ga naar margenoot51 kleederen, seyde, Wat hebben wy noch getuygen van nooden?

64

Ghy hebt de [Godts-]lasteringe gehoort: wat dunckt u lieden? Ende sy alle veroordeelden hem des doots schuldich te zijn.

65

Ende sommige begonden hem te bespouwen, ende sijn aengesicht te bedecken, ende Ga naar margenooth met vuysten te slaen, ende tot hem te seggen, Propheteert: ende de dienaers Ga naar margenoot52 gaven hem kinnebackslagen.

66

Ga naar margenooti Ende als Petrus beneden in de zale was, quam eene van de dienstmaeghden des Hoogenpriesters,

67

Ende siende Petrum hem warmende, sach sy hem aen, ende seyde, Oock ghy waert Ga naar margenoot53 met Iesu den Nazarener.

68

Maer hy heeft het geloochent, seggende, Ick en kenne [hem] niet, noch ick en weet niet wat ghy seght. Ende hy ginck buyten in de Ga naar margenoot54 voor-zale, ende de haen Ga naar margenoot55 kraeyde.

69

Ga naar margenootk Ende de dienstmaeght hem Ga naar margenoot56 wederom siende begon te seggen, tot de gene die daer by stonden, Dese is een van die.

70

Maer hy loochende het wederom. Ende een weynigh daer na Ga naar margenoot57 die daer by stonden seyden wederom tot Petrum, Waerlick ghy zijt een van die: want ghy zijt oock een Galileer, ende uwe sprake Ga naar margenoot58 gelijckt.

71

Ende hy begon [hem selven] te vervloecken ende te sweeren, Ick en kenne desen mensche niet, dien ghy segget.

72

Ende de haen kraeyde de tweedemael, ende Petrus wiert indachtigh des woorts, 't welck Iesus tot hem geseght hadde, Ga naar margenootl Eer de haen tweemael gekraeyt sal hebben, sult ghy my driemael verloochenen. Ende hy Ga naar margenoot59 [hem] van daer makende, weende.

margenoota
Matth. 26.2. Luc. 22.1. Ioan. 13.1. ende 11.55.
margenoot1
Siet hier van Matth. 26.2.
margenoot2
So wort het feest van Pascha genaemt, om datmen op dat feest seven dagen lanck geen gehevelt broodt en mocht eten. Siet Exod. 12.15. Lev. 23.6.
margenoot3
Gr. des volcks.
margenootb
Matth. 26.6. Luc. 7.37. Ioan. 11.2. ende 12.3.
margenoot4
N. Maria de suster Lazari. Siet Ioan. 12.3.
margenoot5
Gr. pistike, D. trouw, ofte oprechte. Doch sommige setten het over, vloeyende, ofte, drinckelicke, om dat het met den dranck oock plach gemenght te worden. And. balsem van spica-nardus. Siet Ioan. 12.3.
margenoot6
Van de welcke de voornaemste was Iudas de verrader. Siet Ioan. 12.4.
margenoot7
Gr. Denarien. waer van de weerde verklaert wort Matth. 18.28. so dat dese somma soude bedragen omtrent negentich guldens.
margenoot8
Ofte morreden met verstoortheyt.
margenootc
Deut. 15.11.
margenoot9
Gr. 't gene sy hadde.
margenoot10
Ofte, balsemen, gelijck men gewoon was de lichamen van treflicke luyden, met kostelicke salve van specerijen gemaeckt te balsemen, eerse begraven wierden, om die te bewaren voor verrottinge. Siet Genes. 50.26.
margenoot11
N. dat ick tot noch toe geleert ende verkondight hebbe.
margenootd
Matth. 26.14. Luc. 22.4.
margenoot12
Gr. silver, N. dertich silvere penningen, gelijck Mat. 26.15.
margenoot13
Gr. ter bequamer tijdt, ofte met goede gelegentheyt.
margenoote
Matth. 26.17. Luc. 22.7.
margenootf
Exod. 12.17.
margenoot14
D. na Godts wet moesten slachten, gelijck Luc. 22. vers 7. spreeckt. Andersins hebben de Ioden 'tselve op dese reyse, daechs daer aen geslachtet, waer van de reden verklaert staet in de aenteeck. op Mat. 26.20.
margenoot15
D. het Paesch-lam. Een sacramentlicke wijse van spreken.
margenoot16
N. Ierusalem, daer het Pascha geslacht ende gegeten moest worden. Siet Deut. 16.5.
margenoot17
Ofte, een aerden vat.
margenoot18
D. den huys-vader.
margenoot19
Gr. uytspanninge. D. de kamer daermen de gasten ontfanght.
margenoot20
Gr. gespreydt, gevloert, bestroydt.
margenootg
Matth. 26.20. Luc. 22.14.
margenooth
Psal. 41.10. Actor. 1.17.
margenoot21
Gr. een na een.
margenoot22
Siet Matth. 26.23.
margenooti
Matth. 26.26. Luc. 22.19. 1.Cor. 11.23.
margenoot23
Van dese woorden der instellinge des Avontmaels siet de aent. op Matt. 26.26. ende volgende.
margenoot24
N. gelijck Christus haer bevolen hadde, Mat. 26.27.
margenootk
Matth. 26.31. Ioan. 16.32.
margenoot25
D. ghy sult aenstoot lijden in uw' geloof, door 't gene my sal overkomen.
margenootl
Zach. 13.7.
margenootm
Matth. 26.32. ende 28.10. Marc. 16.7.
margenoot26
N. aen u, gelijck uyt-gedruckt wort Matt. 26.31.
margenootn
Matth. 26.34. Luc. 22.34. Ioan. 13.38.
margenoot27
Andere Euangelisten seggen simpelic eer de haen krayen sal, ofte sal gekrayt hebben: doch Marcus seght tweemael, om datse gemeenlick op twee stonden plegen te krayen, eens na de midder-nacht, ende eens tegen den dagh, welcke beyde stonden hier worden verstaen.
margenooto
Ioan. 13.37.
margenootp
Matth. 26.36. Luc. 22.39. Ioan. 18.1.
margenoot28
Ofte, gehuchte van huysen, ofte hofsteden. siet Matth. 26.36.
margenootq
Ioan. 12.27.
margenoot29
Ofte, aen alle zijden.
margenootr
Luc. 22.41.
margenoot30
N. van dit swaer aenstaende lijden. van dit geheel gebedt siet de aent. Matth. 26.39.
margenoot31
Dit is een Syrisch woord, ende beteeckent Vader: welck woordt Vader de Euangelist oock daer by voeght, niet alleen tot verklaringe, maer om door dit dobbel verhael uyt te drucken de overgroote beweginge Christi in dit gebedt. Siet hier van Rom. 8.15. Gal. 4.6.
margenoots
Ioan. 6.38.
margenoott
Matth. 26.40. Luc. 22.45.
margenootv
Gal. 5.17.
margenoot32
Gr. woort, ofte reden.
margenoot33
Siet Matth. 26.45.
margenoot34
D. der heydenen: gelijck Matt. 20.19.
margenootx
Matth. 26.47. Luc. 22.47. Ioan. 18.3.
margenoot35
Gr. houten, D. spiessen ofte lancien.
margenoot36
D. een lose, die sy onder malkanderen souden verstaen.
margenooty
2.Sam. 20.9.
margenoot37
N. Simon Petrus, gelijck blijckt uyt Ioan. 18.10.
margenoot38
Dese woorden spreeckt hy eygentlick tot eenige Overpriesters ende Hooftmannen des tempels, die dese krijghslieden medegebracht hadden, Luc. 22.52.
margenoot39
Ofte, een straetschender.
margenoot40
Alsoo verhaelt dit Matth. 26.56.
margenootz
Psalm 22.7. ende 69.10. Luce 24.25.
margenoota
Iob 19.13. Psalm 88.9.
margenoot41
D. sijne Discipelen.
margenoot42
Gr. omgeworpen.
margenoot43
Dit schijnen geweest te zijn eenige jonge soldaten. Dese historie wort verhaelt om aen te wijsen de wreetheyt der gene die Christum vingen.
margenootb
Matth. 26.57. Luce 22.54. Ioan. 18.13, 24.
margenoot44
N. Cajaphas. siet Matth. 26.57. Ioan. 18.13.
margenoot45
Gr. by het licht.
margenootc
Matth. 26.59. Actor. 6.13.
margenoot46
Gr. Synedrion. siet daer van Matt. 5.22.
margenoot47
D. en quamen niet over een.
margenoot48
Mattheus cap. 26.61. segt van twee, waer van d'een anders sprack als d'ander, gelijck oock de Euangelisten der selver getuygenissen verscheydelick verhalen.
margenootd
Marc. 15.29. Ioan. 2.19.
margenoote
Matth. 26.62.
margenootf
Iesai. 53.7. Actor. 8.32.
margenootg
Matth. 16.27. ende 24.30. ende 25.31. Luce 21.27. Actor. 1.11. 1.Thess. 4.16. 2.Thess. 1.10. Apoc. 1.7. Dan. 7.10.
margenoot49
D. aen de krachtige rechter-handt Godts.
margenoot50
D. op de wolcken, Matth. 26.64. Ofte in de wolcken, gelijck Marc. 13.26.
margenoot51
Gr. rocken.
margenooth
Iesa. 50.6. Iob 16.10. Ioan. 19.3.
margenoot52
Ofte, sloegen hem met stocken ofte garden.
margenooti
Matt. 26.58, 69. Luce 22.55. Ioan. 18.16, 17.
margenoot53
N. als een van sijne Discipelen.
margenoot54
Ofte, portael.
margenoot55
N. voor d'eerstemael, gelijck blijckt vers 72.
margenootk
Matth. 26.71. Luc. 22.58. Ioan. 18.25.
margenoot56
N. ontrent een ure daer na. Siet Luce 22.59.
margenoot57
N. een dienaer des Hoogen-priesters die maeghschap was van de gene dien Petrus de oore afgehouwen hadde. Siet Ioan. 18.26.
margenoot58
D. komt met hare sprake over een.
margenootl
Matth. 26.34, 75. Luc. 22.61. Ioan. 13.38. ende 18.27.
margenoot59
Gr. werpende. N. hem selven in, ofte, door ofte onder. N. het volck. Ofte, aenvangende, uytberstende, N. tot schreyen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken