Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

1 De voor-reden Luce over sijn Euangelium. 5 Zacharie ende Elisabets geslachte ende leven. 8 Een Engel verschijnt Zacharie inden tempel. 13 welcke hem voorseght d'ontfanckenisse ende geboorte Ioannis, wiens ampt hy beschrijft. 18 Zacharias sulcks niet geloovende wort dear over gestraft met stommicheyt voor een tijdt. 24 Elisabeth wort bevrucht. 26 De Engel Gabriel boodtschapt de maget Maria, datse den Sone Godts ontfangen ende baren sal. 39 sy reyst daer na tot Elisabeth, welcke haer met blijdtschap ontfanght ende salich prijst. 46 Maria danckt den Heere met eenen lof-sanck. 57 Elisabeth baert haren sone. 59 de welcke besneden ende Ioannes genaemt wort. 64 Zacharias wort wederom sprekende, ende singt den Heere eenen lofsanck, propheterende van het ampt Christi ende sijns voorloopers Ioannis. 80 die inde woestijne op-wast, ende wort sterck inden geest.

1

NA-de-mael Ga naar margenoot1 vele ter hant genomen hebben, om in orden te stellen een verhael van de dingen, die Ga naar margenoot2 onder ons volkomene sekerheyt hebben,

2

Gelijck ons overgelevert hebben Ga naar margenoot3 die van den beginne selve aenschouwers ende dienaers Ga naar margenoot4 des woorts geweest zijn:

3

Soo heeft het oock my goet gedacht, hebbende alles Ga naar margenoot5 van voren aen neerstelick Ga naar margenoot6 ondersocht, vervolgens aen u te schrijven, Ga naar margenoot7 voortreffelicke Ga naar margenoot8 Theophile:

4

Op dat ghy meucht kennen de sekerheyt der dingen, daer van ghy Ga naar margenoot9 onderwesen zijt.

5

I Ga naar margenoot10 N de dagen Ga naar margenoot11 Herodis des Conincks van Iudea, was een seker Priester met name Zacharias, Ga naar margenoota van de Ga naar margenoot12 dagh-orden Abie: ende sijn wijf was uyt de dochteren Aarons, ende haren naem Elisabet.

6

Ende sy waren beyde rechtveerdigh Ga naar margenoot13 voor Godt, wandelende in alle de geboden ende rechten des Heeren Ga naar margenoot14 onberispelick.

7

Ende sy en hadden geen kindt, om dat Elisabet onvruchtbaer was, ende sy beyde verre op hare dagen gecomen waren.

8

Ende het geschiedde, dat als hy Ga naar margenoot15 het Priester-ampt bediende voor Godt inde beurte sijner dagh-orden,

9

Na de gewoonte der Priesterlicke bedieninge, hem te lote was gevallen, Ga naar margenootb dat hy soude ingaen inden Tempel des Heeren om te Ga naar margenootc reuck-offeren.

10

Ende alle de menichte des volcks was Ga naar margenoot16 buyten biddende ter uyre des reuckoffers.

11

Ende van hem wiert gesien een Engel des Heeren staende te rechter [zijden] van den Ga naar margenoot17 altaer des reuck-offers.

12

Ende Zacharias [hem] siende, wiert ontroert ende vreese is op hem gevallen.

13

Maer de Engel seyde tot hem, En vreest niet Zacharia, want uw' gebedt is verhoort, ende uw' wijf Elisabet sal u eenen sone baren, ende Ga naar margenootd ghy sult sijnen naem heeten Ga naar margenoot18 Ioannes.

14

Ende u sal blijdschap ende verheuginge zijn, ende vele Ga naar margenoote sullen haer over sijne geboorte verblijden.

15

Want hy sal Ga naar margenoot19 groot zijn voor den Heere: Ga naar margenootf noch Ga naar margenoot20 wijn noch stercken dranck en sal hy niet drincken, ende hy sal met den heyligen Geest vervult worden, oock van sijns moeders lijve aen.

16

Ende Ga naar margenootg sal vele der kinderen Israëls bekeeren tot den Heere haren Godt.

17

Ende Ga naar margenooth hy sal voor hem henen gaen Ga naar margenoot21 in den geest ende cracht Elie, Ga naar margenooti Ga naar margenoot22 om te bekeeren de herten der vaderen tot de kinderen, ende de ongehoorsame tot de voorsichticheyt der rechtveerdige, om den Heere te bereyden een Ga naar margenoot23 toegerust volck.

18

Ende Zacharias seyde tot den Engel, Waer by sal ick dat weten? want Ga naar margenootk ick ben oudt, ende mijn wijf is verre op hare dagen gecomen.

19

Ende de Engel antwoordde, ende seyde tot hem, Ick ben Gabriel, die voor Godt Ga naar margenoot24 stae, ende ben uytgesonden om tot u te spreken, ende u dese dingen te Ga naar margenoot25 vercondigen.

20

Ende siet ghy sult swijgen, ende niet konnen spreken, tot op den dagh dat dese dingen geschiedt sullen zijn, om dies wille dat ghy mijne woorden niet gelooft en hebt, welcke vervult sullen worden op haren tijdt.

21

Ende het volck Ga naar margenoot26 was wachtende op Zachariam, ende waren verwondert,

[Folio 28r]
[fol. 28r]

dat hy so lange vertoefde inden tempel.

22

Ende als hy uyt quam en konde hy tot haer niet spreken: ende sy bekenden dat hy een gesichte inden tempel gesien hadde. Ende hy wenckte haer toe, ende bleef stom.

23

Ende het geschiedde, als de dagen sijner bedieninge Ga naar margenoot27 vervult waren, dat hy na sijn huys ginck.

24

Ende na die dagen wiert Elisabet sijn wijf Ga naar margenoot28 bevrucht: ende sy verberghde haer Ga naar margenoot29 vijf maenden, seggende,

25

Alsoo heeft my de Heere gedaen, inde dagen in welcken hy [my] aengesien heeft om Ga naar margenootl mijne Ga naar margenoot30 versmaetheyt onder de menschen wech te nemen.

26

Ende in de Ga naar margenoot31 seste maendt wiert de Engel Gabriel van Godt gesonden na een stadt in Galilea genaemt Nazareth,

27

Ga naar margenootm Tot een maeghd die ondertrouwt was met eenen man, wiens name was Ioseph, uyt den Ga naar margenoot32 huyse Davids, ende de name der Maget was Maria.

28

Ende de Engel tot haer ingekomen zijnde, seyde, Weest gegroet ghy Ga naar margenoot33 begenadighde, de Heere [is] met u, ghy [zijt] Ga naar margenoot34 gesegent onder de vrouwen.

29

Ende als sy [hem] sagh wiert sy zeer ontroert over dit sijn woort, ende overleyde hoedanige dese groetenisse mochte zijn.

30

Ende de Engel seyde tot haer, En vreest niet Maria, want ghy hebt genade by Godt gevonden.

31

Ga naar margenootn Ende siet, ghy sult Ga naar margenoot35 bevrucht worden, ende eenen sone baren, ende sult sijnen Ga naar margenooto name heeten Ga naar margenoot36 JESUS.

32

Ga naar margenootp Dese sal groot zijn, ende de Sone des Allerhooghsten Ga naar margenoot37 genaemt worden. Ende Ga naar margenootq Godt de Heere sal hem Ga naar margenoot38 den throon sijns Ga naar margenoot39 vaders Davids geven.

33

Ga naar margenootr Ende hy sal over Ga naar margenoot40 het huys Iacobs Ga naar margenoot41 Coninck zijn in der eeuwicheyt, ende sijns Coninckrijcx en sal geen eynde zijn.

34

Ende Maria seyde tot den Engel, Ga naar margenoot42 Hoe sal dat wesen? dewijle ick geenen man en bekenne.

35

Ende de Engel antwoordende seyde tot haer, De heylige Geest sal Ga naar margenoot43 over u komen, ende de cracht des Allerhooghsten sal u overschaduwen. Daerom oock dat heylige dat uyt u Ga naar margenoot44 geboren sal worden, sal Ga naar margenoot45 Godts Sone genaemt worden.

36

Ende siet Elisabet Ga naar margenoot46 uwe nichte is oock selve bevrucht met eenen sone in haren ouderdom: ende dese maendt is haer, die onvruchtbaer genaemt was, de seste.

37

Ga naar margenoots Want Ga naar margenoot47 geen dinck en sal by Godt onmogelick zijn.

38

Ende Maria seyde, Siet de dienstmaeght des Heeren: my geschiede na uwen woorde. Ende de Engel ginck wech van haer.

39

Ende Maria Ga naar margenoot48 opgestaen zijnde in die selve dagen, reysde met haeste na het geberghte in Ga naar margenoot49 een stadt Iuda.

40

Ende quam in het huys Zacharie, ende groettede Elisabet.

41

Ende het geschiedde als Elisabet de groetenisse Marie hoorde, Ga naar margenoot50 so sprongh het kindeken op in haren buyck: ende Elisabet wiert vervult met den heyligen Geest.

42

Ende riep uyt met grooter stemme, ende seyde, Gesegent [zijt] ghy onder de vrouwen, ende gesegent [is] de vrucht uwes buycks.

43

Ende van waer [komt] my dit, dat de moeder mijns Heeren tot my komt?

44

Want siet als de stemme uwer groetenisse in mijne ooren geschiedde, so spronck het kindeken van vreuchden op in mijnen buyck.

45

Ga naar margenoott Ende salich is [sy] die gelooft heeft: Want de dingen, die haer Ga naar margenoot51 van den Heere geseght zijn, sullen volbracht worden.

46

Ende Maria seyde, Mijn ziele Ga naar margenoot52 maeckt groot den Heere:

47

Ende mijnen geest verheught hem in Godt mijnen Salichmaker:

48

Om dat hy Ga naar margenoot53 de nederheyt sijner dienstmaeght heeft aengesien: Want siet van nu aen sullen my salich spreken alle de geslachten.

49

Want groote dingen heeft aen my gedaen hy die machtich is, ende heylich [is] sijnen naem.

50

Ga naar margenootv Ende sijne barmherticheyt is Ga naar margenoot54 van geslachte tot geslachte over de gene die hem vreesen.

51

Ga naar margenootx Hy heeft Ga naar margenoot55 een crachtigh werck gedaen Ga naar margenoot56 door sijnen arm: Ga naar margenooty Hy heeft Ga naar margenoot57 verstroyt de hooghmoedige in de gedachten harer herten.

52

Hy heeft machtige van de throonen afgetrocken, ende Ga naar margenootz nedrige heeft hy verhooght.

53

Ga naar margenoota Hongerige heeft hy met goederen vervult: ende rijcke heeft hy ledich wech gesonden.

54

Ga naar margenootb Hy heeft Israël sijnen knecht Ga naar margenoot58 opgenomen, op dat hy gedachtich ware der barmherticheyt,

55

(Gelijck hy gesproken heeft tot onse vaderen, [namelick] Ga naar margenootc tot Abraham, ende sijnen zade) inder eeuwicheyt.

56

Ende Maria bleef by haer ontrent drie maenden, ende keerde weder tot haer huys.

57

Ende de tijdt Elisabets wiert vervult, dat sy baren soude, ende sy baerde eenen sone.

58

Ende die daer rontom' woonden, ende hare magen, hoorden dat de Heere sijne barmherticheyt Ga naar margenoot59 grootelicks aen haer bewesen hadde: ende Ga naar margenootd waren met haer verblijdt.

59

Ende het geschiedde dat sy op den Ga naar margenoote achtsten dagh quamen, om het kindeken te besnijden, ende Ga naar margenoot60 noemden het Zachariam, na den name sijns vaders.

60

Ende sijne moeder antwoordde ende seyde, Niet [also]: maer Ga naar margenootf hy sal Ioannes heeten.

61

Ende sy seyden tot haer, Daer en is niemandt in uw' Ga naar margenoot61 maeghschap, die met dien naem genaemt wort.

62

Ende sy wenckten sijnen vader, hoe hy wilde dat hy genaemt soude worden.

63

Ende als hy Ga naar margenoot62 een schrijf-tafelken ge-eyscht hadde, schreef hy, seggende, Ioannes is sijnen name. Ende sy verwonderden haer alle.

[Folio 28v]
[fol. 28v]

64

Ende terstont wiert sijnen mondt geopent, ende sijne tonge [los gemaeckt], ende hy sprack, Godt Ga naar margenoot63 lovende.

65

Ende daer quam vreese over alle die rontom haer woonden, ende in het geheele geberchte van Iudea wiert veel gesproken van alle dese Ga naar margenoot64 dingen.

66

Ende alle die het hoorden Ga naar margenoot65 namen het ter herten, seggende, Wat sal doch dit kindeken wesen? Ende Ga naar margenoot66 de handt des Heeren was met hem.

67

Ende Zacharias sijn vader wiert vervult met den heyligen Geest, ende propheteerde, seggende,

68

Ga naar margenoot67 Gelooft [zij] de Heere, de Godt Israëls, want hy heeft Ga naar margenoot68 besocht, ende verlossinge te wege gebracht sijnen volcke:

69

Ga naar margenootg Ende heeft Ga naar margenoot69 eenen hoorn der salicheyt ons opgerecht, in het huys Davids sijns knechts.

70

Ga naar margenooth Gelijck hy gesproken heeft door den mondt sijner heyliger Propheten, die Ga naar margenoot70 van den beginne der werelt [geweest zijn],

71

[Namelick] eene verlossinge van onse vyanden, ende van de handt aller der gene die ons haten.

72

Op dat hy barmherticheyt dede aen onse Vaderen, ende Ga naar margenoot71 gedachtich ware sijns heyligen verbondts:

73

Ga naar margenooti [Ende] Ga naar margenoot72 des eedts, dien hy Abraham onsen Vader gesworen heeft, om ons te geven,

74

Ga naar margenootk Dat wy verlost zijnde uyt de handt onser vyanden, hem dienen souden sonder vreese,

75

Ga naar margenootl In heylicheyt ende gerechticheyt voor hem, alle de dagen onses levens.

76

Ga naar margenootm Ende ghy kindeken sult een propheet des Alderhooghsten genaemt worden: want ghy sult voor het aengesicht Ga naar margenoot73 des Heeren voor henen gaen, om sijne wegen te bereyden.

77

Ga naar margenootn Om sijnen volcke kennisse der salicheyt te geven, Ga naar margenoot74 in vergevinge harer sonden.

78

Door de Ga naar margenoot75 innerlicke bewegingen der barmherticheyt onses Godts, met welcke ons besocht heeft Ga naar margenoot76 de Ga naar margenooto Opganck uyt der hoochte.

79

Ga naar margenootp Om te Ga naar margenoot77 verschijnen den genen die geseten zijn in duysternisse, ende schaduwe des doots: om onse voeten te richten op den wech des vredes.

80

Ga naar margenootq Ende het kindeken wies op, ende wiert gesterckt Ga naar margenoot78 inden geest, ende was inde woestijnen tot den dagh Ga naar margenoot79 sijner vertooninge aen Israël.

margenoot1
Vele oude leeraers meenen, dat door dese verstaen worden eenige persoonen, die uyt hare eygene beweginge onderstaen hadden eenige stucken der Euangelische historien te beschrijven, die van de Christelicke kercke niet aengenomen en zijn geweest, ofte die sy niet volbracht en hadden. Doch andere meenen dat hier door soude konnen Mattheus ende Marcus verstaen worden, overmits Lucas hem selven onder die schijnt te stellen, ende vele historien ende stucken beschrijft, die van de selve ofte niet, ofte met weynige woorden aengeroert worden.
margenoot2
N. Christenen.
margenoot3
N. de Apostelen ende discipelen Christi. Siet 1.Ioan. 1.1.
margenoot4
Dat is, der sake die hier beschreven wort. Hebr. hoe wel sommige meenen dat hier door Christus selve verstaen wort, gelijck hy also genaemt wort Ioa. 1.1.
margenoot5
Gr. van boven af. want hy vande ontfanckenisse Ioannis des doopers begint.
margenoot6
Gr. achtervolcht, na-gespeurt, nagetracht. D. grondige kennisse van alles gekregen hebbende, het welck alles van hem gedaen is door eene bysondere drijvinge des Heyligen Geests. 2.Petr. 1.21. Actor. 15. versen 25, 28.
margenoot7
Gr. machtichte.
margenoot8
Wie dese Theophilus is geweest is onseker. Doch blijckt uyt desen tijtel, die hem hier gegeven wort, dat hy een aensienlick ende treffelick man is geweest, also de selve tijtel den Romeynschen Stadthouderen Felix ende Festus oock gegeven wort. Actor. 24.3. ende 26.25. Aen den selven heeft oock Lucas sijn tweede boeck van de handelingen der Apostelen toege-eygent. Act. 1.1.
margenoot9
Het Griecx woort beteeckent veel tijts met levende stemme te onderwijsen, doch wort oock somtijts in't gemeen genomen voor allerley onderwijsinge. Act. 18.25. Rom. 2.18. 1.Cor. 14.19. Gal. 6.6.
margenoot10
D. ten tijden.
margenoot11
N. des Grooten. siet van hem Matt. 2.1.
margenoota
1.Chron. 24.10.
margenoot12
Gr. Ephemeria, 't welck hier beteeckent een seker orden ofte klasse van Priesteren, die onder een hooft stonden, ende eenige dagen des jaers op hare beurte den Godts-dienst inden tempel moesten waernemen, van welcke, de orden van Abia de achtste was, volgens de eerste instellinge. siet 1.Chro. 24.10.
margenoot13
D. niet alleen voor de menschen, gelijck de huychelaers somtijts doen, maer in aller oprechticheyt voor Godt.
margenoot14
N. van de menschen: sonder ergenisse te geven: want dat Zacharias niet sonder sonde geweest is, blijckt uyt vers 20.
margenoot15
N. als sijnen bysonderen dienst neffens andere: alsoo hy een gemeen priester was, ende geen hoogen-priester, gelijck sommige meenen, want dien moest met niemant loten.
margenootb
Hebr. 9.6.
margenootc
Exod. 30.7. Levit. 16.17.
margenoot16
N. inde voorhoven des Tempels. 1.Reg.7.12. 2.Chro. 4.9.
margenoot17
Dese altaer stont in het heylige, waer achter was het heylige der heyligen met het voorhancksel afgescheyden. Hier moest tweemael des daechs 'smorgens ende 'savonts het reucwerck geoffert worden. Exod. 30.7, 8.
margenootd
Luc. 1.60.
margenoot18
Is te seggen in't Hebreeusch de genade Godts, ofte begenadight van Godt, ofte, Godt heeft genadelick gegeven.
margenoote
Luc. 1.58.
margenoot19
Dat is, voortreffelick, ten aensien van sijne gaven ende ampt, waer mede hy alle andere voorgaende Propheten heeft te boven gegaen. Mat. 11.9, 11.
margenootf
Iud. 13.4.
margenoot20
Gelijck de Nazireen haer daer van moesten onthouden. siet. Num.6.3. Iud. 13.4, 7.
margenootg
Malach. 4.5. Matth. 11.14.
margenooth
Matth. 3.2. Marc. 9.12.
margenoot21
Siet hier van Matth. 11.14.
margenooti
Malach. 4.6.
margenoot22
N. door sijnen dienst.
margenoot23
D. bequaem ende veerdich om den Heere te ontfangen.
margenootk
Genes. 17.17.
margenoot24
D. Godt voor sijne throon geduerichlick diene, gelijck de Dienaers staen voor haren Coninck om sijne bevelen te ontfangen. Siet Apocal. 8.2.
margenoot25
Gr. Euangelizeren, D. blijde boodtschap te brengen.
margenoot26
N. dat hy soude uytkomen om haer den gewoonlijcken zegen te geven. Siet Num. 6.23.
margenoot27
D. ten eynde gekomen waren: welcke tijdt was ontrent een halve maent in 't jaer, 1.Chron. 24.7, 18. 'telckens van den eenen Sabbath tot den anderen 1.Chron. 9.25. ende 2.Chron. 23.8. geduerende welcken tijdt sy inden tempel bleven, in eenige wooningen, inde voor-hoven des tempels tot dien eynde gesticht. Siet Ierem. 35.4.
margenoot28
Gr. heeft ontfangen.
margenoot29
N. tot dat het volkomenlick konde blijcken, dat sy bevrucht was.
margenootl
Genes. 30.23. Iesai. 4.1.
margenoot30
D. Onvruchtbaerheyt, die by de Ioden smadelijck was.
margenoot31
N. na dat Elisabet swanger is geworden, ende Ioannem den dooper ontfangen hadde, gelijck blijckt uyt het 36. vers.
margenootm
Matth. 1.18.
margenoot32
D. Geslachte. Siet Luc. 2.4.
margenoot33
D. die by den Heere genade gevonden hebt, gelijck daer na d'Engel verklaert vers 30.
margenoot34
N. om dat ghy de eere ende segen van Godt uyt genade sult hebben, dat ghy de moeder sult zijn, die den Messiam ter werelt sal brengen. Siet vers 42, 43.
margenootn
Iesai. 7.14.
margenoot35
Ofte, inden lichame ontfangen.
margenooto
Matth. 1.21.
margenoot36
D. Salichmaker, gelijck d'Engel verklaert, Matth. 1.21.
margenootp
Iesai 54.5.
margenoot37
D. in der daet zijn, ende van alle geloovige daer voor bekent worden, gelijck hier na oock vers 35.
margenootq
2.Sam. 7.12. Iesai. 9.6. Psal. 132.11.
margenoot38
D. de Conincklicke macht, door welcke hier verstaen wort het geestlijck Rijck Christi, waer van Davids rijck een voorbeeldt was.
margenoot39
N. na den vleesche. Siet Mat. 1.1.
margenootr
Dan. 7.14, 27. Mich. 4, 7. Hebr. 1.8. 1.Paral. 22.10. Psal. 45.7. ende 89.37. Ierem. 23.5.
margenoot40
D. de Gemeente Godts, welcke het geestlijck huys Iacobs, ende het Israel Godts is. Gatal. 6. vers 16.
margenoot41
N. Een geestelijck Coninck. Siet Ioan. 18.36.
margenoot42
Dit vraeght sy overmits den Engel haer maget zijnde sulcks aenseyde, sonder gewach te maken van haren toekomende man: ende sy verstont uyt de woorden des Engels, dat sulcks dadelijck soude geschieden, alsoo dat dese vrage van Maria niet voort en quam uyt eenigh ongeloove, gelijck de vrage van Zacharias vers 18. maer alleen uyt eene begeerte om in desen naerder onder-recht te worden.
margenoot43
N. om alsoo te wercken door sijne kracht in u, dat ghy sonder toedoen des mans ontfangen sult.
margenoot44
D. die heylige persoon.
margenoot45
Hier mede wort niet geseght, dat Christus de Sone Godts soude zijn, om dat hy van den H. Geest ontfangen is: want alsoo soude hy een sone des Heyligen Geests zijn: maer om dat de ontfanckenisse uyt den H. Geest een seker bewijs is, dat de eeuwige Sone Godts de ware menschelijcke nature uyt den vleesche ende bloede van Maria door de werckinge des H. Geests in eenicheyt sijns persoons heeft aengenomen, Hebr. 2.14. Phil. 2.7. gelijck Iesaias beyde heeft gepropheteert, Ies. 7.14.
margenoot46
Hier uyt blijckt dat Elisabet van haers moeders wegen uyt de stamme Iuda geweest is, hoewel haer vader uyt den geslachte Aarons ofte Levi was, vers 5. want de Priesteren, wel uyt andere stammen huysvrouwen trouwden, om dat'se geen erffenisse en hadden.
margenoots
Iob 42.2. Ierem. 32.17. Zach. 8.6. Matth. 19. vers 26. Luc. 18.27.
margenoot47
Gr. geen woort.
margenoot48
N. na datse swanger geworden was, gelijck uyt het volgende blijckt.
margenoot49
D. liggende onder de stamme Iuda. Dese stadt schijnt geweest te zijn de stadt Hebron, eerst genaemt Kiriatharbe, die inde stamme Iuda gelegen den Leviten ende Priesters was ten deele gevallen, ende in het geberchte lach, zuydtwaerts van Ierusalem. Siet Iosu. 21.9, 10, 11.
margenoot50
Dit is geschiet door een boven-natuerlicke ende extra-ordinarise beweginge des H. Geests.
margenoott
Luc. 11.28
margenoot51
D. van des Heeren wegen door den Engel. Siet vers 31.32,33.
margenoot52
D. Roemt ende prijst hem op het hoochste.
margenoot53
D. den nedrigen ende slechten staet. want het strijt tegen de deught van nedrigheyt daer van te roemen.
margenootv
Exod. 20.6.
margenoot54
Gr. tot geslachten der geslachten.
margenootx
Iesai. 51.9. ende 52.10.
margenoot55
Gr. kracht.
margenoot56
D. door sijne mogentheyt.
margenooty
Psal. 33.10. 1.Petr 5.5.
margenoot57
N. gelijck het kaf van de wint verstroyt wort, Psal. 1. vers 4.
margenootz
Psal. 113.6. 1.Sam. 2.8.
margenoota
Psal. 43.11
margenootb
Iesai. 30.18. ende 41.9. ende 54.5. ende Ierem. 31.3, 20.
margenoot58
Het Griecksch woort beteeckent de helpende handt bieden, wanneer yemant gevallen ofte verlaten is.
margenootc
Genes. 17.19. ende 22.18. Psal. 132.11.
margenoot59
Gr. groot gemaeckt hadde.
margenootd
Luc. 1.14.
margenoote
Genes. 17.12. Levit. 12.3.
margenoot60
N. na 'tgebruyck der Ioden, die de kinderen hare namen gaven, alsse besneden wierden, Gen. 21.3. Iesai. 8.1. Luc. 2.21. Gelijck daerom oock sulcx by ons in den doop geschiet.
margenootf
Luc. 1.13.
margenoot61
Ofte, geslachte.
margenoot62
Dit waren tafelkens, ofte berdekens met was bestreecken, daermen met priemen ofte greffien op schreef.
margenoot63
Gr. segenende.
margenoot64
Gr. woorden.
margenoot65
Gr. leyden't in haer herte: dat is, behielden ende overleyden dese dingen sorchvuldelick.
margenoot66
D. een sonderlinge kracht ende genades des Heeren.
margenoot67
Gr. gesegent.
margenoot68
N. in genade.
margenootg
Psal. 132.17.
margenoot69
D. eenen stercken Verlossen, D. Christum, gelijck Psalm 132.17. Een gelijckenisse genomen van dieren die hoornen hebben, daer mede sy groot gewelt doen.
margenooth
Psal. 72.12. Iesai. 40.10. Ierem. 23.6. ende 30.10. Dan. 9.27.
margenoot70
Gr. van de eeuwe: D. van dat de eeuwe ofte werelt geweest is.
margenoot71
D. metter daet betoonde dat hy gedachtich ware.
margenooti
Genes. 22.16. Psal. 105.9. Ierem. 31.33. Hebr. 6.13. 17.
margenoot72
Gr. den eedt: het welck sommige uytleggen, volgens den eedt, ofte, om den eedt.
margenootk
Hebr. 9.14.
margenootl
1.Pet. 1.15.
margenootm
Malach. 4.5. Luc. 1.17.
margenoot73
N. des Messiae, Iesu Christi. Siet Matth. 3.3.
margenootn
Luc. 3.3.
margenoot74
Ofte, tot, met.
margenoot75
Gr. ingewanden der barmherticheyt, een gelijckenisse genomen van de menschen, welcker ingewanden beroert worden, als het herte sterckelick met barmherticheyt ontsteken wort. Gen. 43.30. 1.Reg. 3.26.
margenoot76
Daer mede wort de Messias beteeckent, om dat hy genaemt wort een sterre uyt Iacob opgaende. Num. 24.17 ende de Sonne der gerechticheyt. Malach. 4.2. Anders beteeckent het Griecks woort oock een opgaende scheute ofte spruyte, gelijck de Messias alsoo genaemt wort, Ier. 23.5. Zach. 3.8. ende 6.12. maer 't volgende vers toont dattet hier inde eerstebeteeckenisse bequamelicker genomen wort.
margenooto
Malach. 4.2.
margenootp
Iesai. 9.1. ende 42.7. ende 43.8. ende 49.9. ende 60.1.
margenoot77
Ofte, verlichten.
margenootq
Luc. 2.40.
margenoot78
Ofte, door den Geest, D. door de werckinge des Heyligen Geests.
margenoot79
D. dat hy te voorschijn is gekomen, om onder de Israeliten sijn ampt te bedienen ende uyt te voeren. Siet d'aent. Matth. 3.1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken