Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

1 Door de gelijckenisse van een weduwe ende een onrechtveerdigh rechter, leert Christus datmen in't gebedt moet aenhouden. 9 Ende door een ander gelijckenisse van een Phariseus ende een Tollenaer, leert hy dat Godt den boetveerdigen sondaer verhoort ende rechtveerdight, ende niet die op hare eygene gerechtigheyt steunen. 15 Beveelt datmen de kinderkens tot hem sal laten komen. 18 Beantwoort de vrage eens Oversten, wat doende hy het eeuwige leven soude verkrijgen, ende wijst hem op de onderhoudinge der geboden. 24 Leert hoe swaerlick de rijcke saligh worden. 28 Belooft, hier ende hier namaels te vergelden, den genen die alles om sijnent wille verlaten. 31 Voorseght sijn lijden, sterven, ende opstandinge. 35 Maeckt by Iericho eenen blinden siende.

1

ENde hy seyde oock een gelijckenisse tot haer, daer toe [streckende] Ga naar margenoota datmen Ga naar margenoot1 altijt bidden moet, ende niet vertragen.

2

Seggende, Daer was een seker Rechter in een stadt, die Godt niet en vreesde, ende geen mensche en ontsagh:

3

Ende daer was een sekere weduwe in de selve stad, ende sy quam tot hem, seggende, Ga naar margenoot2 Doet my recht tegen mijne wederpartie.

4

Ende hy en wilde voor eenen [langen] tijdt niet: maer daer na seyde hy by hem selven, Hoewel ick Godt niet en vreese, ende geen mensche en ontsie,

5

Nochtans om dat dese weduwe my moeyelick valt, soo sal ick haer recht doen, op dat sy niet Ga naar margenoot3 eyndelick en kome, ende my Ga naar margenoot4 het hooft breke.

6

Ende de Heere seyde, Hoort wat de onrechtveerdige rechter seght.

7

Ga naar margenootb En sal Godt dan geen recht doen sijnen uytverkorenen, die dagh ende nacht tot hem roepen, hoewel hy Ga naar margenoot5 lanckmoedich is over haer?

8

Ick segge u, dat hy haer Ga naar margenoot6 haestelick recht doen sal: Doch de Sone des menschen, als hy Ga naar margenoot7 komt, Ga naar margenoot8 sal hy oock geloove vinden op der aerden?

9

Ende hy seyde oock tot sommige, die Ga naar margenoot9 by haerselven vertrouden, dat sy rechtveerdigh waren, ende de andere niets en achteden, dese gelijckenisse:

10

Twee menschen gingen Ga naar margenoot10 op in den Tempel om te bidden, de een was een Phariseus, ende de ander een tollenaer.

11

De Phariseus staende badt dit Ga naar margenoot11 by hemselven, Ga naar margenootc ô Godt, ick dancke u, dat ick niet en ben gelijck de andere menschen, roo-

[Folio 39r]
[fol. 39r]

vers, onrechtveerdige, overspeelders: ofte oock gelijck dese tollenaer.

12

Ick vaste tweemael Ga naar margenoot12 ter weke, ick Ga naar margenoot13 geve tienden van alles wat ick besitte.

13

Ende de tollenaer Ga naar margenoot14 van verre staende en wilde oock selfs de oogen niet opheffen na den hemel, maer Ga naar margenoot15 sloegh op sijne borst, seggende, O Godt, zijt my sondaer genadigh.

14

Ick segge u lieden, dese ginck Ga naar margenoot16 af Ga naar margenoot17 gerechtveerdight in sijn huys [meer] dan Ga naar margenoot18 die. Ga naar margenootd Want een yeder die hem selven verhooght, sal vernedert worden, ende die hem selven vernedert, sal verhooght worden.

15

Ga naar margenoote Ende sy brachten oock de kinderkens tot hem, op dat hy die soude Ga naar margenoot19 aenraken: ende de discipelen [dat] siende bestraften Ga naar margenoot20 de selve.

16

Maer Iesus riep deselve [kinderkens] tot hem, ende seyde, Laet de kinderkens tot my komen, ende en Ga naar margenoot21 verhindert haer niet: Ga naar margenootf want Ga naar margenoot22 der sulcker is het Coninckrijcke Godts.

17

Voorwaer segge ick u, so wie het Coninckrijcke Godts niet en sal ontfangen Ga naar margenoot23 als een kindeken, die en sal geensins in het selve komen.

18

Ga naar margenootg Ende een seker Ga naar margenoot24 Overste vraeghde hem, seggende, Goede meester, wat doende sal ick het eeuwige leven be-erven?

19

Ende Iesus seyde tot hem, Wat noemt ghy my goet? Niemandt en is goet dan een, [namelick] Godt.

20

Ghy weet de geboden, Ga naar margenooth Ghy en sult geen overspel doen, Ghy en sult niet dooden, Ghy en sult niet stelen, Ghy en sult geen valsche getuygenisse geven: Ga naar margenooti Eert uwen vader, ende uwe moeder.

21

Ende hy seyde, Alle dese dingen hebbe ick onderhouden van mijner jonckheyt aen.

22

Doch Iesus dit hoorende seyde tot hem, Noch Ga naar margenoot25 een dinck ontbreeckt u: Ga naar margenootk verkoopt alles wat ghy hebt, ende deelt het onder den armen, ende ghy sult eenen schat hebben inden hemel: ende comt herwaerts: volght my.

23

Maer als hy dit hoorde wiert hy geheel droevich: want hy was zeer rijck.

24

Iesus nu siende dat hy geheel droevich geworden was, seyde, Ga naar margenootl Hoe swaerlijck sullen de gene Ga naar margenoot26 die goet hebben in het Coninckrijcke Godts ingaen.

25

Want het is lichter dat Ga naar margenoot27 een kemel gae door d'ooge van een naelde, dan dat een rijcke in't Coninckrijcke Godts ingae.

26

Ende die [dit] hoorden seyden, Wie kan dan salich worden?

27

Ende hy seyde, Ga naar margenootm De dingen die onmogelijck zijn by de menschen, zijn Ga naar margenoot28 mogelijck by Godt.

28

Ga naar margenootn Ende Petrus seyde, Siet, wy hebben alles verlaten, ende zijn u gevolght.

29

Ende hy seyde tot haer, Voorwaer ick segge u lieden, Ga naar margenooto datter niemant en is, die verlaten heeft huys, of ouders, of broeders, of wijf, of kinderen, om het Coninckrijcke Godts,

30

Ga naar margenootp Die niet en sal Ga naar margenoot29 veelvoudigh weder ontfangen in desen tijdt, ende in de komende eeuwe het eeuwige leven.

31

Ga naar margenootq Ende hy nam de twaelve by hem, ende seyde tot haer, Siet wy gaen op na Ierusalem, ende het sal alles volbracht worden Ga naar margenoot30 aen den Sone des menschen, Ga naar margenootr dat geschreven is door de Propheten.

32

Ga naar margenoots Want hy sal den heydenen overgelevert worden, ende hy sal bespot worden, ende smadelick gehandelt worden, ende bespogen worden.

33

Ende [hem] gegeesselt hebbende sullen sy hem dooden: ende ten derden dage sal hy weder opstaen.

34

Ende sy en Ga naar margenoot31 verstonden geen van dese dingen: ende dit woordt was voor haer verborgen, ende sy en verstonden niet 't gene gesegt wiert.

35

Ga naar margenoott Ende het geschiedde als hy na by Iericho quam, dat Ga naar margenoot32 een seker blinde aen den wegh sat, bedelende.

36

Ende dese hoordende de schare voor by gaen, vraeghde wat dat ware.

37

Ende sy bootschapten hem, dat Iesus de Nazarener voor-by ginck.

38

Ende hy riep, seggende, Iesu ghy Sone Davids ontfermt u mijner.

39

Ende die voor-by gingen bestraften hem, op dat hy swijgen soude: maer hy riep so veel te meer, Sone Davids ontfermt u mijner.

40

Ende Iesus [stil] staende beval datmen den selven tot hem brengen soude: ende als hy na by [hem] gekomen was vraegde hy hem,

41

Seggende, Wat wilt ghy dat ick u doen sal? Ende hy seyde, Heere Ga naar margenoot33 dat ick siende mach worden.

42

Ende Iesus seyde tot hem, Wort siende: uw' geloove heeft u behouden.

43

Ende terstont wiert hy siende, ende volghde hem, Godt verheerlijckende: ende alle het volck [dat] siende, gaven Gode lof.

margenoota
Rom. 12.12. 1.Thes. 5.17. Ephes. 6.18. Col. 4.2.
margenoot1
D. by alle gelegentheden aenhouden met bidden, tot datmen verkrijght, ende niet nalatigh worden, ofte den moet verloren geven, al ist datmen niet terstont verhoort en wort.
margenoot2
Ofte, wreeckt my, gelijck oock vers 7.
margenoot3
Gr. tot den eynde, ofte, gedurichlick, D. met gedurich aenloopen.
margenoot4
Ofte, versuft make. Het Griecksch woort beteeckent eygentlick onder 't gesichte slaen, ofte als met kinnebackslagen yemant het hooft versuft ende bedwelmt maken.
margenootb
Apoc. 6.10.
margenoot5
D. lancksamelick schijnt daer toe te komen, om door het straffen der godtloosen sijne uytverkorene te verlossen.
margenoot6
Gr. in der haeste. D. onverwacht.
margenoot7
N. ten oordeel.
margenoot8
D. het getal der geloovige sal alsdan kleyn wesen. Doch daer sullender oock alsdan eenige zijn. 1.Thess. 4.15, 17.
margenoot9
Ofte, op haer selven.
margenoot10
Want de Tempel was gebouwt op den bergh Moria op 't hooghste van de stadt. 2.Par. 3.1.
margenoot11
Ofte, staende by hem selven.
margenootc
Esai. 1.15. ende 58.2. Apoc. 3.17, 18.
margenoot12
Gr. op den Sabbath, dat is, ter weke. Siet Marc. 16.9.
margenoot13
Ofte, vertiene alles.
margenoot14
Namel. verre van den altaer, ende van 't heylige, in het eerste inkomen van den voor-hof des Tempels, tot een teecken van schaemte over sijne sonden.
margenoot15
Tot een teecken van hertelick leetwesen over de selve sonden.
margenoot16
Namel. van den Tempel. Siet vers 10.
margenoot17
D. van Godt voor rechtveerdigh gehouden, daer van Rom. 3.20, etc. breeder gehandelt wort.
margenoot18
Namel. de Phariseus, dewijle de tollenaer voor Godt gerechtveerdight is geweest, ende niet de Phariseus, hoewel hy hem selven voor gerechtveerdigt hielt, ende ooc van de menschen daer voor gehouden wierdt.
margenootd
Matth. 23.12. Luc. 14.11. Iob 22.29. Prov. 29.23. Iac. 4.6, 10. 1.Pet. 5.5.
margenoote
Matth. 19.13. Marc. 10.13.
margenoot19
D. de handen haer opleggen om te segenen. Siet Mat. 19.13. Marc. 10. vers 16.
margenoot20
Namel. de gene die de kinderkens brochten.
margenoot21
Ofte, verbiedt haer niet.
margenootf
Matth. 18.3. ende 19.14. 1.Corinth. 14.20. 1.Pet. 22.
margenoot22
Siet hier van Matth. 19.14.
margenoot23
D. in nedricheyt, eenvoudigheyt, ende oprechtigheyt. Psal. 131.1, 2.
margenootg
Matth. 19.16. Marc. 10.17
margenoot24
Siet van dese Historie Matth. 19.16.
margenooth
Exod. 20.13. Deut. 5.17. Rom. 13.9.
margenooti
Ephes. 6.2. Coloss. 3.20.
margenoot25
Namel. waer uyt ghy sult konnen verstaen hoe verre ghy noch van de volmaecktheyt zijt, die ghy u laet voorstaen. Siet hier van verder. Matth. 19.21.
margenootk
Matth. 6.19. ende 19.21. 1.Timot. 6.19.
margenootl
Matth. 19.23. Marc. 10.23. Prov. 11.28.
margenoot26
D. die rijck zijn, ende haer vertrouwen stellen op den rijckdom, ghelijck Marc. 10.24. verklaert wort.
margenoot27
Ofte, kabel. Van dit spreeck woort siet Matth. 19.24.
margenootm
Iob 42.2. Ierem. 32.17. Zach. 8.6. Luc. 1.37.
margenoot28
Siet Matth. 19.26.
margenootn
Matth. 4.20. ende 19.27. Marc. 10.28. Luc. 5.11.
margenooto
Deut. 33.9.
margenootp
Iob 42.12.
margenoot29
Dese belofte wort altijdt vervult door geestelicke gaven, ende dickmael oock door tijdtlicke.
margenootq
Matth. 16.21. ende 20.17. ende 17.22. Marc. 8.31. ende 10.32. ende 9.31. Luc. 9.22. ende 24.4.
margenoot30
And. dat geschreven is door de Propheten van den Sone des Menschen.
margenootr
Psal. 22.7. Iesa. 53.7.
margenoots
Matth. 27.2. Luc. 23.1. Ioan. 18.28. Actor. 3.13.
margenoot31
Overmits sy noch ingenomen waren met de gemeyne dwalinge van het wereltsche Coninckrijck Christi.
margenoott
Matth. 20.29. Marc. 10.46.
margenoot32
Mattheus seght cap. 20.30. van twee blinde: waer van siet de vergelijckinge Marc. 10.46. Hoewel sommige om de verscheydenheyt van de plaetsen daer dit geschiet is, meynen dat het een andere Historie soude zijn: Doch wort dese verscheydenheyt van andere also vergeleecken, dat de blinde wel in't ingaen van Iericho hebben beginnen te roepen, doch dat Christus haer eerst heeft siende gemaeckt, als hy door Iericho gegaen was.
margenoot33
D. dat mijne oogen mogen geopent worden, gelijck staet Matth. 20.33.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken