Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxj. Capittel.

1 Christus prijst de kleyne gave van een arme weduwe. 5 Voorseght de verwoestinge des Tempels, ende der stadt van Ierusalem. 7 Ende verhaelt de teeckenen die de selve sullen voorgaen. 12 ende de verdruckingen die den Discipelen souden overkomen, tegen welcke hyse vertroost met sijnen bystant ende bescherminge. 20 Raedt, als de stadt sal belegert worden, tot haestich vluchten, om dat sware ongeluck te ontgaen. 25 Voorseght de teekenen van sijne laetste toekomste, ende vermaent, door de gelijckenisse van de botten der boomen, de selve waer te nemen. 34 ende sijne toekomste, met nuchterheyt, waecken, ende bidden te verwachten. 37 Leert het volck dagelicks in den Tempel.

1

Ga naar margenoota ENde opsiende sach hy de rijcke hare gaven in de Ga naar margenoot1 Schat-kiste werpen.

2

Ende hy sach oock een seker arme weduwe twee Ga naar margenoot2 kleyne [penninckskens] daer in werpen.

3

Ende hy seyde, Waerlijck ick segge u, dat dese Ga naar margenootb arme weduwe meer dan alle heeft [in] geworpen.

4

Want die alle hebben van haren Ga naar margenoot3 overvloedt geworpen Ga naar margenoot4 tot de gaven Godts: maer dese heeft Ga naar margenoot5 van haer gebreck alle den Ga naar margenoot6 leef-tocht die sy hadde, [daer in] geworpen.

5

Ga naar margenootc Ende als sommige seyden van den Tempel dat hy met schoone steenen ende Ga naar margenoot7 begiftingen verciert was, seyde hy,

6

[Wat] dese dingen [aengaet], die ghy aenschouwt, Ga naar margenootd daer sullen dagen komen, in welcke niet [eenen] steen op [den anderen] steen en sal gelaten worden, die niet en sal worden afgebroken.

7

Ende sy vraeghden hem, seggende, Meester, wanneer sullen dan dese dingen zijn? ende welck is het teecken, wanner dese dingen sullen geschieden?

8

Ga naar margenoote Ende hy seyde, Siet dat ghy niet verleydt en wordet: Ga naar margenootf want vele sullender komen Ga naar margenoot8 onder mijnen name, seggende, Ga naar margenoot9 Ick ben [de Christus]. Ende de tijdt is na by gekomen: En gaet dan haer niet na.

9

Ende wanneer ghy sult hooren van oorlogen ende Ga naar margenoot10 beroerten, so en wort niet verschrickt. Want dese dingen moeten Ga naar margenoot11 eerst geschieden: maer [noch] en is terstont het eynde niet.

10

Doe seyde hy tot haer, Ga naar margenootg Het [een] volck sal het [ander] volck opstaen, ende het [een] Coninckrijck tegen het [ander] Coninckrijck.

11

Ende daer sullen groote aerdbevingen wesen in verscheyden plaetsen, ende hongers-nooden, ende pestilentien: daer sullen oock Ga naar margenoot12 schrickelijcke dingen, ende groote teeckenen van den hemel Ga naar margenoot13 geschieden.

12

Ga naar margenooth Maer voor dit alles sullen sy hare handen aen u lieden slaen, ende [u] vervolgen, [u] overleverende in de Ga naar margenoot14 Synagogen ende Ga naar margenooti gevanckenissen, ende ghy sult getrocken worden voor Ga naar margenootk Coningen ende Stadt-houders, om mijns Naems wille.

13

Ende [dit] sal u Ga naar margenoot15 overkomen tot een Ga naar margenoot16 getuygenisse.

14

Ga naar margenootl Ga naar margenoot17 Neemt dan in uwe herten voor, van te voren niet te overdencken, [hoe] ghy u verantwoorden sult.

15

Ga naar margenootm Want ick sal u Ga naar margenoot18 mondt ende wijsheyt geven, welcke niet en sullen konnen tegen-spreken, noch wederstaen, alle die haer tegen u setten.

16

Ga naar margenootn Ende ghy sult Ga naar margenoot19 overgelevert worden oock van ouders ende broeders, ende magen, ende vrienden: ende sy sullender [sommige] uyt u Ga naar margenooto dooden.

17

Ga naar margenootp Ende ghy sult van Ga naar margenoot20 allen gehaet worden om mijns Naems wille.

18

Ga naar margenootq Doch niet een Ga naar margenoot21 hayr uyt uwen hoofde en sal verloren gaen.

19

Besittet uwe zielen in uwe lijdtsaemheyt.

20

Ga naar margenootr Maer wanneer ghy sien sult dat Ierusalem van heyr-legers omcinghelt wort, so weet alsdan dat hare verwoestinge na by gekomen is.

21

Alsdan die in Iudea zijn, dat'se vlieden na de bergen: ende die in't midden vande selve zijn, datse daer uyttrecken: ende die op de velden zijn, Ga naar margenoot22 dat'se in de selve niet en komen.

22

Want dese zijn dagen der Ga naar margenoot23 wrake, Ga naar margenoots op dat alles vervult worde dat geschreven is.

23

Doch Ga naar margenoot24 wee den bevruchten, ende den soogenden [vrouwen] in die dagen: want daer groote noot zijn sal in Ga naar margenoot25 het lant, ende toorn over dit volck.

24

Ende sy sullen vallen door de Ga naar margenoot26 scherpte des sweerts, ende gevanckelick wechgevoert worden onder alle volcken: ende Ierusalem sal van de Heydenen vertreden worden, Ga naar margenoott Ga naar margenoot27 tot dat de tijden der Heydenen vervult sullen zijn.

25

Ga naar margenootv Ende daer sullen teeckenen zijn in de Sonne, ende Mane, ende Sterren, ende op de aerde benaeuwtheyt der volckeren, met twijffelmoedicheyt, als de zee ende water-golven Ga naar margenoot28 groot geluyt sullen geven:

26

Ende den menschen Ga naar margenoot29 het herte sal beswijcken van vreese, ende verwachtinge der dingen, die Ga naar margenoot30 het aertrijck sullen overkomen. Want de krachten der hemelen sullen Ga naar margenoot31 beweeght worden.

27

Ga naar margenootx Ende alsdan sullen sy den Sone des menschen sien komen in een wolcke met Ga naar margenoot32 groote kracht ende Ga naar margenoot33 heerlickheyt.

28

Als nu dese dingen beginnen te geschieden, so Ga naar margenoot34 siet om hooge, ende heft uwe

[Folio 41r]
[fol. 41r]

hoofden opwaerts, Ga naar margenooty om dat Ga naar margenoot35 uwe verlossinge na by is.

29

Ga naar margenootz Ende hy seyde tot haer een gelijckenisse, Siet den vijgeboom, ende alle de boomen.

30

Wanneer sy nu uytspruyten, ende ghy [dat] siet, so weet ghy uyt u selven dat de somer nu na by is.

31

Alsoo oock ghy, wanneer ghy dese dingen sult sien geschieden, so weet dat het Ga naar margenoot36 Coninckrijcke Godts na by is.

32

Voorwaer ick segge u, dat dit Ga naar margenoot37 geslachte geensins en sal voorby gaen, tot dat alles sal geschiet zijn.

33

Ga naar margenoota De hemel ende de aerde sullen Ga naar margenoot38 voor by gaen, maer mijne woorden en sullen geensins voor by gaen.

34

Ga naar margenootb Ende wacht u selven, dat uwe herten niet te eeniger tijdt beswaert en worden met brasserye, ende dronckenschap, ende Ga naar margenoot39 sorghvuldigheden deses levens, ende dat u dien dagh niet onvoorsiens [over] en come.

35

Ga naar margenootc Want gelijck een strick sal hy komen over alle de gene die Ga naar margenoot40 op den gantschen aerdtbodem geseten zijn.

36

Ga naar margenootd Waeckt dan tot aller tijdt, biddende dat ghy meucht weerdigh geacht worden te ontvlieden Ga naar margenoot41 alle dese dingen die geschieden sullen, ende te Ga naar margenoot42 staen voor den Sone des menschen.

37

Ga naar margenoote Des daeghs nu was hy leerdende in den Tempel, maer des nachts ginck hy uyt, ende vernachtte op den bergh, genaemt den Olijf-[bergh].

38

Ende alle het volck quam 's morgens vroegh tot hem in den Tempel, om hem te hooren.

margenoota
Marc. 12.41. 2.Reg. 12.9.
margenoot1
Siet van dese Schat-kiste. 2.Reg. 12.9. Matth. 27.6.
margenoot2
Ofte, kleyntgens, siet van de weerde der selve, Marc. 12.42.
margenootb
1.Corint. 8.12.
margenoot3
Ofte, overschot.
margenoot4
D. tot de andere gaven, die Gode gegeven ofte toege-eygent, ende in de Schatkiste bewaert wierden.
margenoot5
D. van 't gene sy selve gebreck ofte van noode hadde om te leven.
margenoot6
Gr. leven. Siet Marc. 12.44.
margenootc
Matth. 24.1. Marc. 13.1.
margenoot7
Dit waren eygentlick sulcke giften, die in den Tempel Gode geheyligt, ende tot cieraet, opgehangen waren. Siet diergelijcke, 2.Reg. 11.10.
margenootd
Luc. 19.44. 1.Reg. 7.7. Mich. 3.12.
margenoote
Ephes. 5.6. 2.Thess. 2.2. Matth. 24.4. Ierem. 29.8. Coloss. 2.18. 1.Ioan. 4.1.
margenootf
Ierem. 14.14. ende 23.21.
margenoot8
Gr. in mijnen name, dat is, mijnen name haer selven valschelick toeschrijvende.
margenoot9
Gr. ick ben, namelick, de Christus, gelijck uytgedruckt staet, Matth. 24.5.
margenoot10
Het Gr. woort beteeckent sulcke beroerten ofte verwerringen, waer door gantsch niet in sijnen stant ofte plaetse gelaten en wort.
margenoot11
N. eer de stadt ende Tempel van Ierusalem sullen verwoest worden.
margenootg
Iesa.19.2.
margenoot12
Siet hier van den Ioodtschen History-schrijver Iosephum, van de Ioodtsche oorloge, lib. 7. capit. 12.
margenoot13
Gr. zijn.
margenooth
Matth. 10.17. ende 24.9. Marc. 13.9. Ioan. 16.2. Apoc. 2.10.
margenoot14
In welcke de geloovige oock gegeesselt wierden, gelijck te sien is Act. 5.46. ende 22.19. ende 26.11.
margenooti
Actor. 4.3. ende 5.18. ende 12.4. ende 16.24.
margenootk
Actor. 25.23.
margenoot15
Gr. afkomen, afdalen. D. gedyen, strecken.
margenoot16
N. soo van hare wreetheyt ende hartneckicheyt, als van uwe stantvasticheyt in't belijden van mijnen name, ende der waerheydt mijner voorseggingen.
margenootl
Matth. 10.19. Marc. 13.11.
margenoot17
Gr. stelt, ofte, settet dan in uwe herten.
margenootm
Exod. 4.12. Iesa. 54.17. Matth. 10.19. Actor. 6.10.
margenoot18
D. bequaemheyt ende vrymoedicheyt in't spreken door mijnen Geest. Siet Marc. 13.11.
margenootn
Mich. 7.6.
margenoot19
Ofte, verraden worden.
margenooto
Actor. 7.59. ende 12.2.
margenootp
Matth. 10.22. Marc. 13.13.
margenoot20
N. wereldtsche menschen. siet Ioan. 15.18.
margenootq
Matth. 10.30. 1.Sam. 14.45. 2.Sam. 14.11. 1.Reg. 1.52.
margenoot21
D. niemant en sal u in't minste beschadigen konnen. sonder den wille uwes hemelschen Vaders. gelijcke maniere van spreken, siet 1.Sam. 14.45. ende 1.Reg. 1.52.
margenootr
Matth. 24.15. Marc. 13.14. Dan. 9.27.
margenoot22
N. in de stadt van Ierusalem.
margenoot23
N. Godts, over de hardtneckigheyt des Iodischen volcks.
margenoots
Dan. 9.26, 27. Matth. 24.15. Marc. 13.14.
margenoot24
Dit woort gebruyckt Christus niet dreygende, als hy doet tegen de Phariseen, Luc. capit. 11.42, etc. maer haer beklagende van wegen de swaricheden, die haer alsdan souden overkomen.
margenoot25
Gr. op de aerde.
margenoot26
Gr. de mont.
margenoott
Rom. 11.25.
margenoot27
Namel. bestemt tot de beroepinge der heydenen. Rom. 11.25. nae welcker vervullinge die dingen geschieden sullen die hier nae volgen, ofte, bestemt tot straffe ende wrake over de heydenen, wanneer de mate harer sonden sal vervult zijn.
margenootv
Matth. 24.29. Marc. 13.24. Ies. 13.10. Eze. 32.7. Ioël 2.31. ende 3.15. Apoc. 6.12.
margenoot28
Gr. weer-klanck.
margenoot29
Ofte, de menschen den geest sullen geven, ofte mismoedigh sullen worden.
margenoot30
Gr. de bewoonde, N. aerde.
margenoot31
N. op ende neder, gelijck de baren van de zee. Siet Matth. 24.29.
margenootx
Dan. 7.10. Matth. 16.27. ende 24.30. ende 25.31. ende 26.64. Marc. 13.26. ende 14.62. Actor. 1.11. 2.Thess. 1.10. Apoc. 1.7.
margenoot32
Gr. vele.
margenoot33
N. in sijne hemelsche Majesteyt, ende vergeselschapt met de heylige Engelen. Matth. 25.31.
margenoot34
Ofte, rechtet u op. N. van vreughde ende verlangen Matth. 24.33.
margenooty
Rom. 8.23.
margenoot35
N. uwe volkomene verlossinge van alle quaedt. Rom. 8.23.
margenootz
Matth. 24.32. Marc. 13.28.
margenoot36
N. der heerlickheyt. Siet 1.Cor. 15.24. 2.Timoth. 4.18.
margenoot37
N. van het Iodische volck.
margenoota
Psal. 102.27. Iesai. 51.6. Matth. 24.35. Hebr. 1.11.
margenoot38
Siet hier van 2.Pet. 3.10.
margenootb
Rom. 13.13. 1.Thess. 5.6. 1.Pet. 4.7.
margenoot39
N. al te groote ofte onmatige, die de mensche verhindert op de toekomste Christi te wachten.
margenootc
1.Thess. 5.2. 2.Pet. 3.10. Apoc. 3.3. ende 16.15.
margenoot40
Gr. op het aengesicht der gantscher aerde.
margenootd
Matth. 24.42. ende 25.13. Marc. 13.33. Luc. 12.40. 1.Thess. 5.6.
margenoot41
D. alle dese straffen ende elenden.
margenoot42
D. bestaen, ende met vrymoedicheyt voor hem verschijnen.
margenoote
Ioan. 8.2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken