Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxij. Capittel.

1 De Overpriesters ende Schriftgeleerde houden raet hoe sy Christum sullen dooden. 3 Iudas komt met haer over een om hem over te leveren. 7 Christus laet het Pascha bereyden. 14 ende eet het selve met sijne twaelf Apostelen. 19 Stelt daer nae sijn Avontmael in. 21 Voorseght de verraderye Iude. 24 Vermaent sijne Discipelen haer te wachten voor eergiericheyt, ende wereltsche heerschappye. 28 belovende haer de gemeynschap sijns Coninckrijcks. 31 Waerschouwt den Apostelen, ende voornamelick Petrum tegen de versoeckinge des Satans. 34 ende voorseght hem sijnen val. 35 ende allen anderen Apostelen hare ende sijne aenstaende swaricheden. 39 Bidt op den olijf-bergh, ende wort in sijn groote benauwtheyt van een Engel gesterckt. 45 Vermaent sijne Discipelen, die sliepen, tot waecken ende bidden. 47 Wort van Iuda met eenen kus verraden, ende van de Ioden gevangen. 50 Heelt de afgehouwene oore eens dienstknechts. 54 Wort in des Hoogenpriesters huys gebracht, waer hem Petrus driemael verloochent. 61 waer over Christus hem aensiet, ende hy beweent sijnen val. 63 Christus wort mishandelt, ende voor den Ioodtschen Raedt gestelt zijnde, bekent dat hy de Sone Godts is.

1

Ga naar margenoota ENde het Ga naar margenoot1 feest der ongehevelde [brooden], genaemt Pascha, was Ga naar margenoot2 na by.

2

Ga naar margenootb Ende de Over-priesters ende de Schriftgeleerde sochten, hoe sy hem ombrengen souden: want sy vreesden het volck.

3

Ga naar margenootc Ende de Satan Ga naar margenoot3 voer in Iudas, die toegenaemt was Iscarioth, zijnde uyt het getal der twaelve.

4

Ende hy ginck henen, ende sprack met de Overpriesters ende Ga naar margenoot4 de hooft-mannen, hoe hy hem haer soude overleveren.

5

Ende sy waren verblijdt, ende zijn't eens geworden, dat sy hem Ga naar margenoot5 gelt geven souden.

6

Ende hy beloofde het, ende socht Ga naar margenoot6 gelegentheyt om hem haer over te leveren Ga naar margenoot7 sonder oproer.

7

Ga naar margenootd Ende de dach der ongehevelde [brooden] quam, op den welcken het Pascha Ga naar margenoot8 moest geslacht worden.

8

Ende hy sondt Petrum ende Ioannem uyt, seggende, Gaet henen, ende bereydt ons het Pascha, op dat wy het eten mogen.

9

Ende sy seyden tot hem, Waer wilt ghy dat wy het bereyden?

10

Ende hy seyde tot haer, Siet, als ghy in de Ga naar margenoot9 stadt sult gekomen zijn, soo sal u een mensche ontmoeten, dragende Ga naar margenoot10 een kruycke waters, volght hem in het huys daer hy ingaet.

11

Ende ghy sult seggen tot den Ga naar margenoot11 huysvader van dat huys, De Meester Ga naar margenoot12 seght u, Waer is de Ga naar margenoot13 eet-sale, daer ick het Pascha met mijne discipelen eten sal?

12

Ende hy sal u een groote Ga naar margenoot14 toegeruste opper-sale wijsen, bereydt het aldaer.

13

Ende sy henen gaende, vonden 't gelijck hy haer geseght hadde, ende bereydden het Pascha.

14

Ga naar margenoote Ende als de Ga naar margenoot15 uyre gekomen was, sat hy aen, ende de twaelf Apostelen met hem.

15

Ende hy seyde tot haer, Ick hebbe Ga naar margenoot16 grootelijcks begeert dit Pascha met u te eten, eer dat ick lijde.

16

Want ick segge u, dat ick niet meer daer van eten en sal, tot dat Ga naar margenoot17 het vervult sal zijn in het Coninckrijcke Godts.

17

Ende als hy Ga naar margenoot18 eenen drinck-beker genomen hadde, ende gedanckt hadde, seyde hy, Neemt desen, ende deelt [hem] onder u-lieden.

18

Want ick segge u, dat ick niet drincken en sal van de vrucht des wijn-stocks, tot dat het Coninckrijcke Godts sal gekomen zijn.

19

Ga naar margenootf Ende hy nam broodt, ende als hy gedanckt hadde brack het, ende gaf't haer, seggende, Ga naar margenoot19 Dat is mijn lichaem 'twelck voor u Ga naar margenoot20 gegeven wort: Doet dat tot mijner gedachtenisse.

20

Desgelijcks oock den drinck-beker na het Ga naar margenoot21 avontmael, seggende, Ga naar margenoot22 Dese drinck-beker Ga naar margenoot23 [is] het nieuwe Ga naar margenoot24 testament in mijnen bloede, 'twelck voor u vergoten Ga naar margenoot25 wort.

21

Ga naar margenootg Doch, siet, de handt des genen, die my verraet, is met my aen de tafel.

22

Ende de Sone des menschen gaet wel henen, Ga naar margenooth gelijck Ga naar margenoot26 besloten is: Doch wee dien mensche door welcken hy Ga naar margenoot27 verraden wort.

23

Ende sy begonden onder malkanderen te vragen, wie van haer het doch mochte zijn, die dat doen soude.

24

Ende daer wiert oock Ga naar margenoot28 twistinge onder haer, wie van haer Ga naar margenoot29 scheen de meeste te zijn.

25

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenooti De Coningen Ga naar margenoot30 der volckeren Ga naar margenoot31 heerschen over haer: ende die macht over haer hebben worden Ga naar margenoot32 weldadige [Heeren] genaemt.

26

Ga naar margenootk Doch ghy niet alsoo: Ga naar margenootl maer Ga naar margenoot33 de meeste onder u, die zy gelijck de Ga naar margenoot34 minste: ende die Ga naar margenoot35 voorganger is, als een die dient.

27

Want wie is meerder? Die Ga naar margenoot36 aensit, ofte die dient? en is't niet die aensit? Ga naar margenootm Maer ick ben in't midden van u, als een die dient.

28

Ende ghy zijt de gene, die met my

[Folio 41v]
[fol. 41v]

steedts gebleven zijt in mijne versoeckingen.

29

Ga naar margenootn Ende ick Ga naar margenoot37 verordinere u het Coninckrijck, gelijckerwijs mijn Vader my [dat] verordineert heeft:

30

Op dat ghy Ga naar margenoot38 etet ende drincket aen mijne tafel in mijn Coninckrijck, ende Ga naar margenooto sittet op throonen, Ga naar margenoot39 oordeelende de twaelf geslachten Israëls.

31

Ende de Heere seyde, Simon, Simon, siet Ga naar margenootp de Satan heeft u lieden Ga naar margenoot40 zeer begeert, om te Ga naar margenoot41 siften als de terwe:

32

Maer ick hebbe voor u gebeden, dat uw' geloove niet Ga naar margenoot42 op en houde: ende ghy als ghy eens sult bekeert zijn, so versterckt uwe broeders.

33

Ende hy seyde tot hem, Heere ick ben bereydt met u oock inde gevanckenisse ende in den doot te gaen.

34

Maer hy seyde, Ga naar margenootq Ick segge u Petre, Ga naar margenoot43 de haen en sal heden niet krayen, eer ghy drymael sult verloochent hebben, dat ghy my kent.

35

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenootr Als ick u uytsondt, sonder buydel, ende maele, ende schoenen, heeft u oock yet ontbroken? Ende sy seyden, Niets.

36

Hy seyde dan tot haer, Ga naar margenoot44 Maer nu, wie eenen buydel heeft, die neme hem, desgelijcks oock een maele: ende die Ga naar margenoot45 geen en heeft, die verkoope sijn kleedt, ende koope een sweerdt.

37

Want ick segge u dat noch dit 'twelck geschreven is, in my moet volbracht worden, namelijck, Ga naar margenoots Ende hy is met Ga naar margenoot46 de misdadige gerekent. Want oock die dingen die van my [geschreven zijn], Ga naar margenoot47 hebben een eynde.

38

Ende sy seyden, Heere siet hier twee sweerden. Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenoot48 Het is genoech.

39

Ga naar margenoott Ende uytgaende vertrock hy, Ga naar margenoot49 gelijck hy gewoon was, na den Olijf-bergh: ende hem volghden oock sijne Discipelen.

40

Ende als hy aen die plaetse gekomen was, seyde hy tot haer, Biddet, dat ghy niet in versoeckinge en komt.

41

Ga naar margenootv Ende Ga naar margenoot50 hy scheydde hem van haer af, ontrent eenen steen-worp, ende knielde neder, ende badt,

42

Seggende, Vader, Ga naar margenoot51 of ghy wildet desen drinck-beker van my wechnemen! doch niet mijnen wille, Ga naar margenootx maer den uwen, geschiede.

43

Ende van hem wiert gesien een Engel uyt den hemel, die hem versterckte.

44

Ga naar margenooty Ende in Ga naar margenoot52 swaren strijdt zijnde, badt hy te ernstiger. Ende sijn sweet wiert gelijck Ga naar margenoot53 groote droppelen bloedts, die op de aerde afliepen.

45

Ende als hy van het gebedt opgestaen was, quam hy tot sijne Discipelen, ende vondt haer slapende van droefheyt.

46

Ende hy seyde tot haer, Wat slaept ghy? Staet op ende biddet, op dat ghy niet in versoeckinge en komt.

47

Ga naar margenootz Ende als hy noch sprack, siet daer een schare: ende een van de twaelve, die genaemt was Iudas, ginck haer voor, ende quam by Iesum, Ga naar margenoot54 om hem te cussen.

48

Ende Iesus seyde tot hem, Iuda, verraedt ghy den Sone des menschen met eenen kus?

49

Ende die by hem waren siende wat daer geschieden soude, seyden tot hem, Heere, sullen wy met den sweerde slaen?

50

Ga naar margenoota Ende Ga naar margenoot55 een uyt haer sloech Ga naar margenoot56 den dienstknecht des Hoogen-priesters, ende hieuw [hem] sijn rechter oore af.

51

Ende Iesus antwoordende seyde, Laet'se tot hier toe [geworden]. Ende raeckte sijne oore aen, ende heelde hem.

52

Ga naar margenootb Ende Iesus seyde Ga naar margenoot57 tot de Overpriesters ende de hooft-mannen des Tempels, ende Ouderlingen, die tegen hem gekomen waren, Zijt ghy uytgegaen met sweerden ende Ga naar margenoot58 stocken als tegen eenen Ga naar margenoot59 moordenaer?

53

Als ick dagelijcks met u was inden Tempel, so en hebt ghy de handen tegen my niet uyt-gesteken: maer dit is uwe uyre, ende Ga naar margenoot60 de macht der duysternisse.

54

Ga naar margenootc Ende sy grepen hem ende leydden [hem wech], ende brachten hem in Ga naar margenoot61 het huys des Hoogen-priesters, Ende Petrus volghde van verre.

55

Ga naar margenootd Ende als sy vyer ontsteken hadden, in 't midden van de sale, ende sy te samen nedersaten, sat Petrus in 't midden van haer:

56

Ende een seker dienst-maecht siende hem by Ga naar margenoot62 het vyer sitten, ende hare oogen op hem houdende, seyde, Oock dese was met hem.

57

Maer hy verloochende hem, seggende, Vrouwe, ick en kenne hem niet.

58

Ende korts daernae een ander hem siende, seyde, Oock ghy zijt van Ga naar margenoot63 die. Maer Petrus seyde, Mensche ick en ben niet.

59

Ende als't ontrent een uyre geleden was, bevestighde [dat] een ander, seggende, In der waerheyt oock dese was met hem: want hy oock Ga naar margenoot64 een Galileer is.

60

Maer Petrus seyde, Mensche ick en weet niet wat ghy seght. Ende terstont als hy noch sprack Ga naar margenoot65 kraeyde de hane.

61

Ende de Heere hem omkeerende, sagh Petrum aen, ende Petrus wiert indachtich des woorts des Heeren, hoe hy hem geseght hadde, Ga naar margenoote Eer de hane Ga naar margenoot66 sal gekraeyt hebben, sult ghy my drymael verloochenen.

62

Ende Petrus nae buyten gaende, weende bitterlick.

63

Ga naar margenootf Ende de mannen, die Iesum hielden, bespotteden hem, Ga naar margenootg ende sloegen [hem].

64

Ende als sy hem overdeckt hadden, sloegen sy hem op 't aengesicht, ende vraegden hem, seggende, Propheteert wie het is, die u geslagen heeft.

65

Ende vele andere dingen Ga naar margenoot67 seyden sy tegen hem, lasterende.

66

Ga naar margenooth Ende als het dagh geworden was, Ga naar margenoot68 vergaderden Ga naar margenoot69 de Ouderlingen des volcks, ende de Overpriesters ende Schriftgeleerde, ende brachten hem in haren Ga naar margenoot70 Raedt,

67

Seggende, Ga naar margenoot71 Zijt ghy de Christus? segget ons. Ende hy seyde tot haer, Indien ick 't u segge, ghy en sult het niet gelooven.

68

Ende indien ick oock vrage, ghy en sult my niet antwoorden, ofte los laten.

69

Ga naar margenooti Ga naar margenoot72 Van nu aen sal de Sone des menschen geseten zijn aen de rechter [hant] der kracht Gods.

70

Ende sy seyden alle, Zijt ghy dan de Sone Gods? Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenoot73 Ghy segget, dat ick het ben.

[Folio 42r]
[fol. 42r]

71

Ende sy seyden, Wat hebben wy noch getuygenisse van noode? Want wy selve hebben 't uyt sijnen mondt gehoort.

margenoota
Matth. 26.2. Marc. 14.1. Exod. 12.15.
margenoot1
Van dit feest siet Exod. 12.14, etc. ende 23.14, etc.
margenoot2
N. nae twee dagen. Matth. 26.2.
margenootb
Psal. 2.2. Ioan. 11.47. Actor. 4.27.
margenootc
Matth. 26.14. Marc. 14.10. Ioan. 13.27.
margenoot3
Niet lichamelick, maer door sijn stercker ingeven, ende aenritsen. siet Ioan. 13.2, 27.
margenoot4
D. de overste des krijghs-volcks, dat den Tempel van buyten bewaerde. Siet vers 52. Actor. 4.1. ende 5.24, 26.
margenoot5
N. dertigh silverlingen. Mat. 26.15. Verstaet, als hy hem soude haer overgelevert hebben.
margenoot6
Ofte, bequamen tijdt.
margenoot7
Ofte, sonder schare, D. in het afwesen van de schare die hem gemeenlick volghde.
margenootd
Matth. 26.17. Marc. 14.12, 13.
margenoot8
N. nae de Wet, op den veertienden dagh van d'eerste maendt, Exod. 12.6, 18. welcken dagh Christus onderhouden heeft, maer de Ioden hebben 't uytgestelt tot op den volgenden dagh, om de reden aengeteeckent Matth. 26.20.
margenoot9
N. Ierusalem, alwaer het Pascha alleen moeste geslachtet ende gegeten worden. Siet Deut. 16. versen 5, 6, 7.
margenoot10
Ofte, een aerden vat.
margenoot11
Gr. heere des huys.
margenoot12
D. laet u seggen.
margenoot13
Gr. uytspanninge.
margenoot14
Ofte, gespreydt, dat is, met tafels toebereyt, ende met beddekens, daer op sy eertijts plachten liggende te eten.
margenoote
Matth. 26.20. Marc. 14.17.
margenoot15
N. op welcke het Paeschlam gegeten moeste worden, op den veertienden dagh der eerster maent, na der Sonnen onderganck. Siet Exod. 12.6. Deut. 16.6.
margenoot16
Gr. met begeerte begeert. Een Hebreeusche maniere van spreken.
margenoot17
N. 't gene door het Pascha was afgebeeldt, nae welcken tijdt wy met Christo het geestelick Pascha houden. 1.Corinth. 5.7.
margenoot18
Dese eerste drincbeker schijnt van Christo gegeven te zijn tot een besluyt van 't Pascha, nae der Ioden gewoonte, waerop de instellinge des avontmaels terstont is gevolght, in welcke na het uytdeelen des broodts oock de beker uyt-gedeelt is. Siet versen 19, 20. ende 1.Cor. 11.25.
margenootf
Matth. 26.26. Marc. 14.22. 1.Corint. 11.23, 24.
margenoot19
De verklaringe hier van siet Matt. 26.26.
margenoot20
Ofte, overgegeven, namelick in den doodt.
margenoot21
Ofte, avondt-eten.
margenoot22
D. dese wijn in den drinckbeker.
margenoot23
Alsoo voeght Paulus dit woordeken is daer by, 1.Corinth. 11.25.
margenoot24
D. een teecken ende segel des Nieuwen Testaments ofte verbondts, 'twelck bevesticht is door het bloetvergieten Iesu Christi Hebr. 9.15, 16, 17.
margenoot25
D. sal worden, N. aen het cruyce.
margenootg
Matth. 26.23. Marc. 14.18. Ioan. 13.21.
margenooth
Psal. 41.10. Ioan. 13.18. Actor. 1.16.
margenoot26
Gr. bepaelt, namelick door den raet ende voorsienicheydt Godts. Actor. 2.23. ende 4.28.
margenoot27
Of, overgelevert.
margenoot28
Ofte, strijt, welcke schijnt ontstaen te zijn overmits Christus vers 18. hadde gesproken van het oprechten sijns Coninckrijcks.
margenoot29
Ofte, geacht soude worden te zijn.
margenooti
Matth. 20.25. Marc. 10.42.
margenoot30
Ofte, der heydenen.
margenoot31
D. hebben ende gebruycken wereltsche macht, welcke hier den kercken-dienaren verboden wort. 1.Petr. 5.3.
margenoot32
Ofte, gelijckmen nu spreeckt, genadige Heeren. Dat is, haer worden groote tijtelen toegeschreven.
margenootk
1.Pet. 5.3.
margenootl
Luc. 9.48.
margenoot33
D. die onder u meest wil geacht zijn. Siet Matth. 20.26.
margenoot34
Gr. de jonger, D. de jonghste, ofte laetste, ofte minst-geachte. want de jongeluyden van wegen hare jonckheyt gemeynlick minder aensien hebben als de oude.
margenoot35
Dat is, Heer, ofte meester.
margenoot36
Namel. ter tafel.
margenootm
Matth. 20.28. Ioan. 13.14. Philip. 2.7.
margenootn
Luc. 12.32.
margenoot37
D. bestelle, besette, ofte bespreke gelijck als by testament. Hebr. 9.17.
margenoot38
D. gemeynschap hebt aen mijne vreugde ende heerlickheyt, gelijck ghy hier hebt aen mijn lijden ende verachtinge. Rom. 8.17. 2.Timot. 2. versen 11, 12.
margenooto
Matth. 19.28. Apoc. 3.21.
margenoot39
Siet hier van Matth. 19.28.
margenootp
1.Pet. 5.8.
margenoot40
Ofte, ge-eyscht, ofte, seer gesocht.
margenoot41
D. herwaerts ende derwaerts worpen ofte schudden, gelijck het koren als het gewannet, ofte gesift wort, sonder u eenige ruste te laten met d'eene versoeckinge op d'andere, 1.Pet. 5.8.
margenoot42
Ofte, af en late, Dat is, teenemael en vergae, ofte uyt-gebluscht en worde, door de versoeckinge des Satans die u sal bejegenen. Alsoo bidt hy oock voor alle geloovige Ioa. 17.20. Rom. 8.32.
margenootq
Matth. 26.34. Marc. 14.30. Ioan. 13.38.
margenoot43
Siet hier van Marc. 14.30.
margenootr
Matth. 10.9. Marc. 6.8. Luc. 9.3.
margenoot44
D. van nu af ende hier naer als ick u andermael sal uytsenden, sullen u sulcke swaricheden bejegenen, dat ghy u moet bereyden om veel gebreck te lijden, ende vele perijckelen uyt te staen, in 't bedienen uwes ampts.
margenoot45
N. sweert. ofte, die geen buydel, ofte maele en heeft, die verkoope, etc. Met welcke gelijckenisse Christus den Apostelen vermaent, gelijck in eenen geweldigen overval ende noodt van vyanden een yegelijck besich is, om hem met sweerden ende andere wapenen te voorsien, om den vyand tegen te staen: dat sy oock alsoo in dese sware aenstaende tijden van vervolginge haer moeten voorsien met geestelicke wapenen, om daer door stercken wederstant te doen, Siet 2.Cor. 10.4. Eph. 6.12. 1.Tim. 1.18. 'T welck de Apostelen doe niet en verstonden dan van de uyterlicke wapenen, gelijck blijckt uyt het volgende vers.
margenoots
Iesa. 53.12. Marc. 15.28.
margenoot46
Gr. de ongerechtige.
margenoot47
D. gaen na het eynde, om haest vervult te worden.
margenoot48
N. hier van geseght: de sake selve sal het haest wijsen van wat sweerden dat ick spreke. Ioa. 18.36.
margenoott
Matth. 26.36. Marc. 14.32. Ioan. 8.1. ende 18.1.
margenoot49
Gr. na gewoonheyt.
margenootv
Matt. 26.39. Marc. 14.35.
margenoot50
Gr. hy wiert van haer afgeruckt.
margenoot51
And. soo ghy wilt, neemt desen drinckbeker van my wech. Van dit gebedt Christi siet Mat. 26.39.
margenootx
Ioan. 6.38.
margenooty
Ioan. 12.27. Hebr. 5.7.
margenoot52
Ofte, grooten angst, benautheyt. ende wort eygentlick gesegt van de bangicheyt die yemant heeft eer den strijt aengaet; welcke hier in Christo geweest is, niet so zeer van wegen de aenstaende lichamelicke doot, maer van wegen den last des toorns Godts tegen de sonden der menschen, die hy droegh Gal. 3.13. Hebr. 5.7, 8, 9.
margenoot53
Het Gr. woort beteeckent eygentl. droppelen van geronnen bloet: maer wort oock genomen voor groote dicke droppelen.
margenootz
Matth. 26.47. Marc. 14.43. Ioan. 18.3.
margenoot54
N. volgens het teecken, dat hy haer te voren gegeven hadde. Matth. 26.48.
margenoota
Matth. 26.51. Marc. 14.47.
margenoot55
N. Petrus.
margenoot56
Genaemt Malchus. Ioan. 18.10.
margenootb
Matth. 26.55. Marc. 14.48.
margenoot57
N. tot eenige uyt deselve, vande andere gesonden om dit werck te beleyden. Matth. 26.47.
margenoot58
Gr. houten.
margenoot59
Ofte, straet-schender.
margenoot60
D. de macht die den Duyvel, die een Prince der duysternisse genaemt wort, Ephes. 6.12. ende sijne instrumenten, van Godt over my gegeven is. Col. 1. vers 13.
margenootc
Matth. 26.57. Marc. 14.53. Ioan. 18.12, 24.
margenoot61
N. eerst tot Annas, ende daerna tot Cajaphas. Ioan. 18.13, 24.
margenootd
Matth. 26.69. Marc. 14.54, 66. Ioan. 18.16, 25.
margenoot62
Gr. licht. D. vyer. Siet vers 55. ende Marc. 14.54.
margenoot63
N. discipelen Iesu.
margenoot64
Alsoo het blijckt uyt sijn tale. Matt. 26.73.
margenoot65
N. voor de tweede reyse, tegen den dageraet. Siet Marc. 14.72.
margenoote
Matth. 26.34. 75. Marc. 14.72. Ioan. 13.38. ende 18.27.
margenoot66
Dat is, sal sijn craeyen ge-eyndight hebben.
margenootf
Matth. 26.67. Marc. 14.65.
margenootg
Ioan. 19.2. Iob 16.10. Ies. 50.6.
margenoot67
D. lasterlijck van hem, ende tot hem sprekende.
margenooth
Matth. 27.1. Marc. 15.1. Ioan. 18.28. Psal. 2.2.
margenoot68
N. voor de tweede reyse, om hem naerder te examineren, ende Pilato over te leveren. Van de eerste vergaderinge siet Matth. 26.57.
margenoot69
Gr. het ouderlinghschap.
margenoot70
Gr. Synedrion, waer van siet Mat. 5.22.
margenoot71
Ofte, so ghy de Christus zijt, segget ons.
margenooti
Matth. 16.27. ende 24.30. ende 25.31. ende 26.64. Marc. 14.62. Actor. 1.11. 1.Thess 1.10. Apoc. 1.7. Dani. 7.9.
margenoot72
N. na dat hy gedoodt zijnde wederom sal opstaen van den dooden, ende ten hemel varen.
margenoot73
Ofte, ghylieden seght het, want ick ben het. Siet van dese maniere van spreken, Matt. 26. vers 25.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken