Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiij. Capittel.

1 Christus wort tot Pilatum gebracht, voor hem beschuldicht, ende van hem onschuldigh verklaert. 7 welcke hem versendt tot Herodem, die hem veracht, ende hem wedersendt. 13 Pilatus tracht hem los te laten, maer door hardt aendringen der Ioden, ontslaet hy Barabbam, ende geeft Christum over om gekruyst te worden. 26 Simon van Cyrenen draeght hem het kruys na. 27 De vrouwen van Ierusalem beweenen hem, den welcken hy voorseght d'elende die haer ende hare kinderen soude overkomen. 32 Wort gekruyst tusschen twee moordenaers, ende bidt voor sijne vyanden. 35 Wort aen 't kruys gelastert ende bespot. 38 Het opschrift des kruyces. 39 Een van de quaetdoenders lastert hem, ende d'ander wort bekeert, ende van Christo getroost. 44 Duysternisse komt op de aerde, het voorhanghsel des tempels scheurt, ende Christus geeft den geest. 47 De hooft-man bekent dat hy rechtveerdigh is, gelijck oock de scharen. 50 Wort van Ioseph van Arimathea begraven. 54 De vrouwen sien waer hy geleght wert, ende koopen specerye, om hem te salven.

1

Ga naar margenoota ENde Ga naar margenoot1 de geheele menichte van haer stondt op ende leydde hem tot Ga naar margenoot2 Pilatum.

2

Ende sy begonden hem te beschuldigen, seggende, Wy hebben bevonden dat dese Ga naar margenoot3 het volck verkeert, ende Ga naar margenootb verbiedt den Keyser schattingen te geven, Ga naar margenootc seggende, dat hy selve Christus de Ga naar margenoot4 Coninck is.

3

Ga naar margenootd Ende Pilatus vraeghde hem, seggende, Zijt ghy de Coninck der Ioden? ende hy antwoordde hem ende seyde, Ga naar margenoot5 Ghy seght het.

4

Ende Pilatus seyde tot de Overpriesters ende de scharen, Ick en vinde geen Ga naar margenoot6 schult in desen mensche.

5

Ende sy Ga naar margenoot7 hielden te stercker aen, seggende, Hy beroert het volck, leerende door geheel Iudea, begonnen hebbende van Galilea tot hier toe.

6

Als nu Pilatus van Galilea hoorde, vraeghde hy, of die mensche een Galileer was.

7

Ga naar margenoote Ende verstaende dat hy uyt het gebiedt van Ga naar margenoot8 Herodes was, sondt hy hem henen tot Herodem, die oock selve in die dagen Ga naar margenoot9 binnen Ierusalem was.

8

Ga naar margenootf Ende als Herodes Iesum sach, wiert hy seer verblijdt: want hy hadde van over lange begeerich geweest hem te sien, om dat hy veel van hem hoorde: ende hoopte eenich Ga naar margenoot10 teecken te sien, dat van hem gedaen soude worden.

9

Ende hy vraeghde hem met vele woorden: Doch hy en antwoordde hem niets.

10

Ende de Ga naar margenoot11 Overpriesters ende de Schriftgeleerde stonden, ende beschuldighden hem heftichlick.

11

Ende Herodes met sijne Ga naar margenoot12 krijghs-lieden, hem Ga naar margenoot13 veracht ende bespot hebbende, dede hem een Ga naar margenoot14 blinckende kleedt aen, ende sondt hem weder tot Pilatum.

12

Ga naar margenootg Ende op den selven dagh wierden Pilatus ende Herodes vrienden met malkanderen: want sy waren te voren in vyantschap tegen den anderen.

13

Ga naar margenooth Ende Ga naar margenoot15 als Pilatus de Overpriesters ende de Overste, ende het volck by een geroepen hadde, seyde hy tot haer,

14

Ghy hebt desen mensche tot my gebracht, als eenen die het volck afkeerigh maeckt, ende siet ick hebbe [hem] in uwe tegenwoordigheyt Ga naar margenoot16 ondervraeght, ende en hebbe in desen mensche geen schult gevonden, van't gene daer ghy hem mede beschuldight:

15

Iae oock Herodes niet: want ick hebbe ulieden tot hem gesonden, ende siet, daer en is Ga naar margenoot17 van hem niet gedaen, dat des doots weerdigh is.

16

So sal ick hem dan Ga naar margenoot18 castijden ende los laten.

17

Ga naar margenooti Ende hy Ga naar margenoot19 moest haer op Ga naar margenoot20 het Feest eenen los laten.

18

Doch alle de menichte riep gelijckelijck, seggende, Ga naar margenootk Ga naar margenoot21 Wech met desen, ende laet ons Barabbam los.

19

De welcke was om sekeren oproer, die in de stadt geschiet was, ende [om] eenen doodt-slag, in de gevanckenisse geworpen.

20

Pilatus dan riep [haer] wederom toe, willende Iesum los laten.

21

Maer sy riepen daer tegen, seggende, Cruyst [hem], cruyst hem.

22

Ende hy seyde ten derdemael tot haer, Wat heeft dese dan quaets gedaen? Ick en hebbe geen schult des doots in hem gevonden: So sal ick hem dan Ga naar margenoot22 kastijden ende los laten.

23

Maer sy hielden aen Ga naar margenoot23 met groot geroep, eysschende dat hy soude gekruyst worden: ende haer ende der Overpriesteren geroep wiert Ga naar margenoot24 geweldiger.

24

Ga naar margenootl Ende Pilatus Ga naar margenoot25 oordeelde dat haren eysch geschieden soude.

25

Ende hy liet haer los den genen, die om oproer ende doodslagh inde gevanckenisse geworpen was, welcken sy ge-eyscht hadden: maer Iesum gaf hy over Ga naar margenoot26 tot haren wille.

26

Ga naar margenootm Ende als sy hem wech leydden, namen sy eenen Simon van Cyrenen, komende van den acker, ende Ga naar margenoot27 leyden hem het cruyce op, dat hy het achter Iesum droege.

27

Ende een groote menichte van volck, ende van vrouwen volghde hem: Ga naar margenoot28 welcke oock Ga naar margenoot29 weenden ende hem beclaeghden.

28

Ende Iesus hem tot haer keerdende seyde, Ga naar margenoot30 Ghy dochters van Ierusalem, en weent Ga naar margenoot31 niet over my, maer Ga naar margenoot32 weent over u selven, ende over uwe kinderen.

29

Want siet daer komen dagen, in welcke Ga naar margenoot33 men seggen sal, Saligh [zijn] Ga naar margenoot34 de onvruchtbare, ende de buycken die niet gebaert en hebben, ende de borsten die niet gesooght en hebben.

30

Als dan sullen sy beginnen Ga naar margenoot35 te seggen tot de bergen, Ga naar margenootn Valt op ons: ende tot de heuvelen, Bedeckt ons.

31

Ga naar margenooto Want indien sy dit doen aen het Ga naar margenoot36 groene houdt, Ga naar margenoot37 wat sal aen het dorre geschieden?

32

Ga naar margenootp Ende daer wierden oock twee andere, zijnde quaetdoenders, geleydt, om met hem gedoodt te worden.

33

Ga naar margenootq Ende doe sy quamen op de plaetse genaemt Ga naar margenoot38 Hooftscheel-[plaetse], cruycighden sy hem aldaer, ende de quaetdoenders, den eenen ter rechter, ende den anderen ter slincker [zijde].

34

Ende Iesus seyde, Ga naar margenootr Vader, vergeeft het haer, want Ga naar margenoot39 sy en weten niet Ga naar margenoot40 wat sy doen. Ga naar margenoots Ende verdeelende sijne cleederen, wierpen sy het lot.

35

Ende het volck stont ende sagh het aen: Ende oock Ga naar margenoott de Overste met haer beschimpten [hem], seggende, Andere heeft hy verlost, dat hy nu hem selven verlosse, so hy is de Christus Ga naar margenoot41 de uytvercoren Godts.

36

Ende oock de crijghsknechten tot [hem] komende, bespotteden hem, Ga naar margenoot42 ende brachten hem edick:

37

Ende seyden, Indien ghy de Coninck der Ioden zijt, so verlost u selven.

38

Ga naar margenootv Ende daer was oock een Ga naar margenoot43 opschrift

[Folio 42v]
[fol. 42v]

Ga naar margenoot44 boven hem geschreven, met Griecksche, ende Romeynsche, ende Hebreeusche letters, Dese is de Coninck der Ioden.

39

Ende een van de quaetdoenders, die gehangen waren, lasterde hem, seggende, Indien ghy de Christus zijt, verlost u selven ende ons.

40

Maer de andere antwoordende bestrafte hem, seggende, En vreest ghy oock Godt niet, daer ghy in het selve oordeel zijt?

41

Ende wy doch rechtveerdelick: want wy ontfangen [straffe] weerdigh 't gene wy gedaen hebben: maer dese en heeft niet onbehoorlicks gedaen.

42

Ende hy seyde tot Iesum, Heere, gedenckt mijner, als ghy in uw' Ga naar margenoot45 Conincrijcke sult gekomen zijn.

43

Ende Iesus seyde tot hem, Voorwaer segge ick u, heden sult ghy met my Ga naar margenoot46 in het paradijs zijn.

44

Ga naar margenootx Ende het was ontrent Ga naar margenoot47 de seste uyre, ende daer wiert duysternisse Ga naar margenoot48 over de geheele aerde, tot de negende uyre toe.

45

Ende de Ga naar margenoot49 sonne wiert verduystert, Ga naar margenooty ende het Ga naar margenoot50 voorhanghsel des tempels scheurde midden [door].

46

Ende Iesus roepende met grooter stemme seyde, Ga naar margenootz Vader in uwe handen Ga naar margenoot51 bevele ick Ga naar margenoot52 mijnen geest. Ende als hy dat geseght hadde, gaf hy den geest.

47

Ga naar margenoota Als nu de hooftman over hondert sagh dat daer geschiet was, Ga naar margenoot53 verheerlickte hy Godt, ende seyde, Waerlick dese mensche was rechtveerdigh.

48

Ende alle de scharen, die daer te samen gekomen waren om dit te aenschouwen, siende de dingen, die geschiet waren, keerden wederom Ga naar margenoot54 slaende op hare borsten.

49

Ende alle sijne bekende stonden van verre, oock de vrouwen, die hem te samen gevolght waren van Galileen, ende sagen dit aen.

50

Ga naar margenootb Ende siet, een man met name Ioseph, zijnde een Raedsheer, een goet ende rechtveerdigh man,

51

(Dese en hadde niet mede bewillight in haren raedt ende handel) van Arimathea, een stadt der Ioden, ende die oock selve het Coninckrijcke Godts Ga naar margenoot55 verwachtede.

52

Dese ginck tot Pilatum, ende begeerde het lichaem Iesu.

53

Ende als hy 't selve afgenomen hadde, wondt hy dat in een fijn lijnwaet, Ga naar margenootc ende leyde het in een graf, in een rotze gehouwen, daer noch noyt yemant in geleght en was.

54

Ende Ga naar margenoot56 het was de dagh der Voorbereydinge, ende de Sabbath Ga naar margenoot57 quam aen.

55

Ende oock de vrouwen, Ga naar margenootd die met hem gekomen waren uyt Galileen, volghden na, ende aenschouwden het graf, ende hoe sijn lichaem geleght wiert.

56

Ende wedergekeert zijnde bereydden sy speceryen ende salven, ende op den Sabbath rusteden sy Ga naar margenoot58 na het gebodt.

margenoota
Matth. 27.2. Marc. 15.1. Ioan. 18.28.
margenoot1
D. den gantschen Raedt. Luc. 22.66.
margenoot2
N. den Stadt-houder der Romeynen, van welcken siet Matth. 27.2.
margenoot3
N. der Ioden.
margenootb
Matth. 17.25. ende 22.21. Marc. 12.17. Luc. 20.25. Rom. 13.7.
margenootc
Actor. 17.7.
margenoot4
N. der Ioden.
margenootd
Matth. 27.11. Marc. 15.2. Ioan. 18.33.
margenoot5
D. ja ick ben't. Siet Matt. 26.25. Ioan.18.37.
margenoot6
Gr. oorsake, N. die hem soude schuldigh maken des doodts.
margenoot7
Ofte, stijfden haer daer tegen.
margenoote
Luc. 3.1.
margenoot8
Dese was toe-genaemt Antipas, een sone Herodis des Grooten, een Vier-vorst over Galilea, die Ioannem den Dooper hadde doen onthalsen. Siet van hem Luc. 3.1, 19.
margenoot9
N. om het feest van Pascha met sijn volck te houden.
margenootf
Luc. 9.7.
margenoot10
D. mirakel: uyt enckele nieuws-giericheyt, welcke Christus niet en heeft willen voeden.
margenoot11
N. die Pilatus met Christo tot Herodem gesonden hadde. vers 15.
margenoot12
Gr. heyren, D. van sijne trawanten.
margenoot13
Gr. vernietight.
margenoot14
Ofte, cierlick, hoedanige kleederen de Coningen ende Princes plachten te dragen. Gen. 41.42. Esth. 8.15. 'twelck hy doet om te spotten met sijn Coninckrijck, gelijck oock doen de soldaten, Matth. 27.28. als sy hem eenen purperen rock aendoen.
margenootg
Actor. 4.27.
margenooth
Matth. 27.23. Marc. 15.14. Ioan. 18.38. ende 19.4.
margenoot15
N. na dat Herodes Christum weder tot Pilatum gesonden hadde.
margenoot16
Het Gr. woort beteeckent somwijlen rechtelick ondervragen, ofte examineren. Siet diergelijck Actor. 12.19.
margenoot17
N. Christo. andere verstaen het van Herode, N. dat hy Christo niet en heeft aen-gedaen, daer uyt blijcken kan dat hy hem oordeelde des doodts weerdigh te zijn.
margenoot18
D. geesselen, gelijc verklaert wort Ioan. 19.1.
margenooti
Matth. 27.15. Marc. 15.6. Ioan. 18.39.
margenoot19
N. door een gewoonte by den Ioden gebruyckelick. Siet Matth. 27.15. ende Marc. 15.68.
margenoot20
N. van Paschen. Siet Ioan. 18.39.
margenootk
Actor. 3.14.
margenoot21
Gr. neemt desen wech, N. van der aerde, D. doodt hem: gelijck Act. 21.36. ende 22.22.
margenoot22
D. geesselen, gelijck vers 16.
margenoot23
Gr. met groote stemmen.
margenoot24
D. hoe langer hoe stercker: nam de overhandt.
margenootl
Matth. 27.26. Marc. 15.15. Ioan. 19.16.
margenoot25
Ofte, stondt haer toe.
margenoot26
N. om na haren wille van de soldaten gekruycight te worden.
margenootm
Matth. 27.32. Marc. 15.21.
margenoot27
N. na dat Christus eenen tijdt lanck 't selve gedragen hadde. Siet hier van de aenteeckeninge op Matth. 27.32. ende Ioan. 19.17.
margenoot28
N. vrouwen.
margenoot29
Gr. op hare borst sloegen, D. misbaer maeckten.
margenoot30
D. ghy vrouwen, die binnen Ierusalem woont.
margenoot31
D. niet so seer.
margenoot32
N. veel meer.
margenoot33
Gr. sy sullen seggen.
margenoot34
N. om datse sulcke swaricheden aen hare kinderen niet en sullen sien.
margenoot35
N. uyt grooten schrick ende benautheyt, gelijck Hos. 10. vers 8. Apoc. 6.16.
margenootn
Iesa. 2.19. Hose. 10.8. Apoc. 6.16. ende 9.6.
margenooto
Ierem. 25.29. 1.Petr. 4.17.
margenoot36
Gr. vochtigh, D. aen my die onschuldigh ende rechtveerdigh ben.
margenoot37
D. wat sal dan den godtloosen ende schuldigen wedervaren. Siet diergelijck 1.Pet. 4.17, 18.
margenootp
Ioan. 19.18.
margenootq
Matth. 27.33, 38. Marc. 15.22. Ioan. 19.18.
margenoot38
D'oorsake van desen name siet Matth. 27.33.
margenootr
Actor. 7.60. 1.Cor. 4.12.
margenoot39
D. het meerderen-deel van haer. Want sommige van haer wisten het wel, ende sondighden in den heyligen Geest. Matth. 12.32.
margenoot40
Dat sy namelick den waren Messiam kruycigen. Siet Actor. 3.17. 1.Cor. 2.8.
margenoots
Matth. 27.35. Marc. 15.24. Ioan. 19.23. Psal. 22.19.
margenoott
Matth. 27.39. Marc. 15.29.
margenoot41
D. van Godt verkoren om te wesen de ware Massias. 1.Pet. 1.20.
margenoot42
N. voor de tweede reyse. waer van siet Matth. 27. versen 34, 48.
margenootv
Matth. 27.37. Marc. 15.26. Ioan. 19.19.
margenoot43
N. sijner beschuldinge. Marc. 15.26.
margenoot44
D. boven sijn hooft, op het kruyce gehecht. Ioa. 19.19.
margenoot45
N. van uwe heerlickheyt.
margenoot46
D. inden hemel. 2.Cor. 12.4.
margenootx
Matth. 27.45. Marc. 15.33.
margenoot47
Siet van 't tellen deser uyren, Marc. 15.25.
margenoot48
Ofte, over het geheele landt.
margenoot49
Siet hier van Matth. 27.45.
margenooty
Matth. 27.51. Marc. 15.38.
margenoot50
Siet Matth. 27.51.
margenootz
Psal. 31.6. Matth. 27.50. Marc. 15.37. Ioan. 19.30. Actor. 7.6.
margenoot51
Ofte, sal ick bevelen. D. in bewaringe geven, als een pandt, dat yemandt vertrouwt wort, om te sijner tijdt weder te geven.
margenoot52
D. mijn ziele.
margenoota
Matth. 27.54. Marc. 15.39.
margenoot53
N. openbaerlick belijdende dat Christus onschuldich ende de Sone Godts was, also Godt daer van so klare teeckenen gegeven hadde. Matth. 27.51, etc.
margenoot54
N. tot een teecken van droefheyt ende verslagenheyt.
margenootb
Matth. 27.57. Marc. 15.43. Ioan. 19.38.
margenoot55
Ofte, ontfingh, nam aen.
margenootc
Matth. 12.40. ende 26.12. ende 27.59. Marc. 15.46.
margenoot56
Gr. ende de dagh was de voorbereydinge, N. vanden Sabbath. ende met eenen van het Pascha der Ioden. siet Marc. 15.42. Ioan. 19.14.
margenoot57
Gr. lichte aen, D. begonde aen te breken, met het opgaen van de sterren. Want by de Ioden nam de dagh sijn begin van den onderganck der Sonne, ende wiert gerekent van den eenen avont tot den anderen.
margenootd
Luc. 8.2.
margenoot58
N. het vierde gebodt. Exod. 20. vers 10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken