Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

1 Christus maeckt ende doopt in Iudea meer Discipelen als Ioannes. 3 Vertreckt van daer door Samarien na Galileen, ende onder wegen moede zijnde rust hy by een fonteyne. 7 Begeert drincken van een Samaritaensche vrouwe, met welcke hy spreeckt van 't ware levende water. 16 Verklaert dat hy van haer voorgaende leven kenisse hadde, waer uyt sy besluyt, dat hy een Propheet is. 20 ende wort van hen onderwesen van de ware aenbiddinge. 26 ende dat hy de Messias is, die komen soude. 28 't welck sy den inwoonderen van hare stadt boodschapt, die tot hem uytkomen. 31 Hy verklaert sijnen Discipelen welck sijne voornaemste spijse is, ende dat nu de rechte tijdt des geestelicken oogsts voor handen is. 39 Vele van de Samaritanen gelooven door der vrouwen ende voornamelick door sijn woort in hem. 43 Komt wederom in Galileen tot Cana, alwaer hy geneest den sone van een Conincks dienaer.

1

ALs dan Ga naar margenoot1 de Heere verstondt, dat de Phariseen gehoort hadden, dat Iesus Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 meer discipelen maeckte ende doopte dan Ioannes:

2

(Hoewel Iesus selve niet en doopte, maer sijne Discipelen.)

3

So Ga naar margenoot3 verliet hy Iudeam, ende ginck Ga naar margenoot4 wederom henen na Galileen.

4

Ende hy moest Ga naar margenoot5 door Samarien gaen.

5

Hy quam dan in een stadt van Samarien, genaemt Sichar, na by Ga naar margenootb het stuck landts, 't welck Iacob sijnen sone Ioseph Ga naar margenoot6 gaf.

6

Ende aldaer was Ga naar margenoot7 de fonteyne Iacobs. Iesus dan vermoeyt zijnde van de reyse, sat alsoo neder neven de fonteyne. Het was ontrent de Ga naar margenoot8 seste uyre:

7

Daer quam een vrouwe Ga naar margenoot9 uyt Samarien om water te putten. Iesus seyde tot haer, Geeft my te drincken.

8

(Want sijne Discipelen waren henen gegaen inde stadt op dat sy souden spijse koopen.)

9

So seyde dan de Samaritaensche vrouwe tot hem, Hoe begeert ghy, die een Iode zijt, van my drincken, die ick een Samaritaensche vrouwe ben? Ga naar margenootc Ga naar margenoot10 Want de Ioden en houden geen gemeynschap met de Samaritanen,

10

Iesus antwoordde ende seyde tot haer, Indien ghy Ga naar margenoot11 de gave Godts kendet, ende wie hy is, die tot u seght, Geeft my drincken, so soudt ghy van hem hebben begeert, ende hy soude u Ga naar margenoot12 levende water gegeven hebben.

11

De vrouwe seyde tot hem, Heere ghy en hebt niet om mede te putten, ende de put is diep, van waer hebt ghy dan Ga naar margenootd het levende water?

12

Zijt ghy meerder dan onse Ga naar margenoot13 vader Iacob, die ons den put gegeven heeft? ende hy selve heeft daer uyt gedroncken, ende sijne Ga naar margenoot14 kinderen, ende sijn vee.

13

Iesus antwoordde ende seyde tot

[Folio 46r]
[fol. 46r]

haer, Ga naar margenoote Een yeder die van dit water drickt, sal wederom dorsten:

14

Ga naar margenootf Maer so wie gedroncken sal hebben van het water dat ick hem geven sal, dien en sal in eeuwicheyt niet dorsten, Ga naar margenootg maer het water dat ick hem sal geven, sal in hem worden een fonteyne van water springende tot in het eeuwige leven.

15

De vrouwe seyde tot hem, Heere, geeft my dat water, op dat my niet en dorste, ende ick hier niet en [moet] komen om te putten.

16

Iesus seyde tot haer, Gaet henen, roept uwen man, ende komt hier.

17

De vrouwe antwoordde ende seyde, Ick en hebbe Ga naar margenoot15 geenen man. Iesus seyde tot haer, Ghy hebt wel geseght, ick en hebbe geenen man.

18

Want ghy hebt vijf mannen gehadt, ende dien ghy nu hebt, en is uwe man niet, dat hebt ghy met waerheyt geseght.

19

De vrouwe seyde tot hem, Heere, Ga naar margenooth ick sie dat ghy een Propheet zijt.

20

Onse vaders hebben op desen Ga naar margenoot16 bergh aengebeden, ende ghy lieden segt, dat Ga naar margenooti te Ierusalem de plaetse is daer men moet Ga naar margenoot17 aenbidden.

21

Iesus seyde tot haer, Vrouwe, gelooft my, de uyre komt, wanneer dat ghy-lieden noch op desen bergh, noch te Ierusalem, den Vader Ga naar margenoot18 en sult aenbidden.

22

Ga naar margenootk Ghy-lieden aenbidt Ga naar margenoot19 dat ghy niet en weet, wy aenbidden dat wy weten: Ga naar margenootl want Ga naar margenoot20 de saligheyt is uyt de Ioden:

23

Maer de uyre komt, ende is nu, wanneer de ware aenbidders den Vader aenbidden sullen Ga naar margenoot21 in geest ende waerheyt: Want de Vader soeckt oock alsulcke, die hem [alsoo] aenbidden.

24

Ga naar margenootm Godt is Ga naar margenoot22 een geest, ende die hem aenbidden, moeten [hem] aenbidden in geest ende waerheyt.

25

De vrouwe seyde tot hem, Ick weet dat de Ga naar margenoot23 Messias Ga naar margenoot24 komt (die genaemt wort Christus) wanneer die sal gekomen zijn, soo sal hy ons Ga naar margenoot25 alle dingen verkondigen.

26

Iesus seyde tot haer, Ga naar margenootn Ga naar margenoot26 Ick ben't, die met u spreke.

27

Ende daer op quamen sijne Discipelen, ende verwonderden haer dat hy met een vrouwe sprack: Nochtans en seyde niemant, Wat vraegt ghy? ofte, Wat spreeckt ghy met haer?

28

Soo verliet de vrouwe dan haer water-vat, ende ginck henen in de Ga naar margenoot27 stadt, ende seyde tot de Ga naar margenoot28 lieden,

29

Komt siet een mensche, die my geseght heeft Ga naar margenoot29 alles wat ick gedaen hebbe: Is dese niet de Christus?

30

Ga naar margenoot30 Sy dan gingen uyt der stadt, ende quamen tot hem.

31

Ende ondertusschen baden hem de Discipelen seggende, Rabbi, Ga naar margenoot31 eet.

32

Maer hy seyde tot haer, Ga naar margenoot32 Ick hebbe een spijse om te eten, die ghy niet en weet:

33

Soo seyden dan de Discipelen tegen malkanderen, Heeft hem yemant te eten gebracht?

34

Iesus seyde tot haer, Mijn spijse is, dat ick doe den wille des genen die my gesonden heeft, ende Ga naar margenoot33 sijn werck Ga naar margenoot34 volbrenge.

35

Seght ghylieden niet, Het zijn noch vier maenden, ende [dan] komt Ga naar margenoot35 den oogst? Siet ick segge u, heft uwe oogen op, ende aenschouwt de landen: Ga naar margenooto want sy zijn alreede wit Ga naar margenoot36 om te ooghsten.

36

Ende die maeyt ontfanght loon, ende vergadert vrucht ten eeuwigen leven, op dat hem te samen verblijde, beyde die zaeyt ende die maeyt.

37

Want hier in is die Ga naar margenoot37 spreucke waerachtich, Een ander is't die zaeyt, ende een ander die maeyt.

38

Ick hebbe Ga naar margenoot38 u uytgesonden om te maeyen 'tgene ghy niet bearbeydt en hebt: Ga naar margenoot39 andere hebben't bearbeydt, ende ghy zijt tot haren arbeydt ingegaen.

39

Ende vele der Samaritanen uyt die stadt geloofden in hem, om het woordt der vrouwe die getuyghde, Hy heeft my geseght alles wat ick gedaen hebbe.

40

Als dan de Samaritanen tot hem gekomen waren, baden sy hem dat hy by haer bleve: ende hy bleef aldaer twee dagen.

41

Ende daer geloofdender veel meer Ga naar margenoot40 om sijns woorts wille.

42

Ende seyden tot de vrouwe, Wy en gelooven niet meer om uwes seggens wille, Ga naar margenootp want wy selve hebben [hem] gehoort, ende weten dat dese waerlick is de Christus, de Salichmaker der werelt.

43

Ende na de twee dagen ginck hy van daer, ende ginck henen Ga naar margenoot41 nae Galileen.

44

Want Iesus heeft selve getuyght, Ga naar margenootq dat een Propheet in sijnen eygen Ga naar margenoot42 vaderlandt geen eere en heeft.

45

Als hy dan in Galileen quam, Ga naar margenoot43 ontfingen hem de Galileers, gesien hebbende alle de dingen, die hy te Ierusalem Ga naar margenoot44 op het Feest gedaen hadde: want oock sy waren tot het Feest gegaen.

46

So quam dan Iesus wederom Ga naar margenootr tot Cana in Galileen, daer hy het water wijn gemaeckt hadde. Ende daer was een seker Ga naar margenoot45 Conincklick [hovelinck], wiens sone cranck was te Capernaum.

47

Dese gehoort hebbende dat Iesus uyt Iudea in Galileen quam, ginck tot hem, ende badt hem dat hy afquame, ende sijnen sone gesont maeckte: want hy Ga naar margenoot46 lach op sijn sterven.

48

Iesus dan seyde tot hem, Ga naar margenoots 'T en zy dat ghy-lieden teeckenen ende wonderen siet, so en sult ghy niet gelooven.

49

De Conincklicke [hovelinck] seyde tot hem, Heere komt af eer mijn kindt sterft.

50

Iesus seyde tot hem, Gaet henen, uw' sone Ga naar margenoot47 leeft. Ende de mensche geloofde het woort, dat Iesus tot hem seyde: ende ginck henen.

51

Ende als hy nu afginck, quamen hem sijne dienstknechten te gemoete, ende boodschapten, seggende, uw' kindt leeft.

52

So vraeghde hy dan van haer de uyre, in welcke het beter met hem geworden was: ende sy seyden tot hem, Gisteren te Ga naar margenoot48 seven uyren verliet hem de cortse.

53

De vader bekende dan, dat het op de selve uyre [was] in de welcke Iesus tot hem geseght hadde, Uw' sone leeft: Ende hy geloofde selve, ende sijn geheel huys.

54

Dit tweede teecken heeft Iesus wederom gedaen, als hy uyt Iudea in Galileen gekomen was.

margenoot1
N. Iesus.
margenoota
Ioan. 3.26.
margenoot2
Ende over sulcks vreesden dat sy haer aensien by het volck meer souden verliesen door hem, als geschiet was door Ioannem: ende dat sy daer over met nijdicheyt ende haet tegen hem soo langer soo meer ontsteken wierden. Ioan. 11. 48.
margenoot3
N. om hare lagen ende gewelt te ontgaen, alsoo sijn uyre noch niet gekomen en was. Ioan. 7.30.
margenoot4
Waer uyt hy te voren nae Ierusalem was vertrocken. cap. 2.12.
margenoot5
Overmits de gereetste wegh om van Iudea nae Galileen te reysen, door het lant van Samarien lagh. Luc. 9.51, 52. ende 17.11.
margenootb
Genes. 33.19. ende 48.22. Iosu. 24.32.
margenoot6
Namel. by testamente. Siet Genes. 48.22. op welck stuck lants oock Iosephs beenderen begraven zijn. Iosu. 24.32.
margenoot7
Dit is een fonteyne geweest in dat selve stuck landts, ofte een put die Iacob heeft doen graven, gelijck sijne voorvaders.
margenoot8
Dat is, ontrent de middach, als de Sonne op het heetste is. Siet Ioan. 11.9.
margenoot9
D. zijnde uyt het landt van Samarien ende komende uyt Sichar, welck stedeken in het landt van Samarien lach. vers 5. anders oock genaemt Sichem. Gen. 33.19.
margenootc
Luc. 9.52, 53. Ioan. 8.48.
margenoot10
De oorsake hier van siet op de aent. Luc. 9.53.
margenoot11
D. my, die den menschen tot een salichmaker van Godt gegeven ben. Rom. 8.31.
margenoot12
D. levendichmakende, waer mede by gelijckenisse verstaen wort de gave des H. Geests, door welcke wy weder-geboren ende verquickt worden ten eeuwigen leven. In sulker voegen, dat hoewel wy somtijts wel dorsten na troost in sware vallen ende aenvechtingen, even wel nochtans door dese genade des H. Geests alsoo wederom verquickt en gesterckt worden, dat wy nimmermeer in wanhope en vervallen, noch verloren gaen. Siet Ies. 12.3. Ioan. 6.35. ende 7.38, 39.
margenootd
Ierem. 2.13.
margenoot13
De Samaritanen roemden datse afkomstich waren van Iacob door Ioseph, hoewel sy meest alle uyt de heydenen waren, die uyt Assyrien daer waren gebracht. Siet 2.Reg. capit. 17. ende Ioseph. Antiq. lib. 9.
margenoot14
Gr. sonen.
margenoote
Ioan. 6.58.
margenootf
Ioan. 3.16. ende 6.35. ende 6.27, 54.
margenootg
Ioan. 7.38.
margenoot15
D. geen getroude man.
margenooth
Luc. 7.16. ende 24.19. Ioan. 6.14.
margenoot16
N. den bergh Garizim, alwaer Manasse de broeder des Hoogenpriesters Iaddus, getrouwt hebbende, tegen de wet der Ioden, de dochter van eenen Samaritaenschen Oversten Sanaballath (siet Nehem. 6.) ende daer over verstooten zijnde, heeft hem tot de Samaritanen begeven, ende door toedoen sijns Schoonvaders, eenen nieuwen Tempel op dien bergh gebouwt, ende een scheuringe aengericht, ende is aldaer tot Hooge-priester gestelt. Waer door namaels tusschen de Ioden ende Samaritanen grooten twist is ontstaen, over de plaetse waer men behoorde aen te bidden. Siet 2.Mach. 6.2. Ioseph. Antiq. lib. 11. cap. 8.
margenooti
Deut. 12.5, 11. 1.Reg. 9.3. 2.Paral. 7.12.
margenoot17
Door aenbidden wort hier verstaen de geheele openbare ende uyterlijcke Godts-dienst.
margenoot18
D. niet en sult gehouden zijn op die plaetsen meer als op andere aentebidden. 1.Tim. 2.8.
margenootk
2.Reg. 17.29.
margenoot19
D. daer van ghy niet en zijt versekert, dat Godt aldaer wil gedient zijn, also ghy daer van geen gebodt en hebt, gelijck wy Ioden hebben van den Godts-dienst in den Tempel te Ierusalem te doen: gelijck oock niet, dat Godt op sulcke wijse wil gedient zijn, als ghy hem dient.
margenootl
Genes. 12.3. ende 18.18. ende 22.18. ende 26.4. Hebr. 7.14.
margenoot20
D. de Salichmaker ende de salichmakende leere. Rom. 9.5. Ies. 2.3.
margenoot21
D. niet gebonden zijnde aen sekere plaetse ofte uytwendige ceremonien, gelijck in 't Oude Testament.
margenootm
2.Cor. 3.17.
margenoot22
D. een geestlijck onsienlijck wesen, ende wil daerom gedient worden met eenen dienst, die met sijne nature over een komt, dat is, die inwendich ende geestlijck is, voortkomende uyt een oprecht ende geloovich herte. Rom. 12.1, 2.
margenoot23
Siet van dit woort Ioan. 1.42.
margenoot24
D. haest komen sal.
margenoot25
N. die tot den Godts-dienst ende ter salicheyt noodigh zijn.
margenootn
Ioan. 9.37.
margenoot26
N. de Messias, daer ghy van seght dat hy komen sal.
margenoot27
N. Sichar, vers 5.
margenoot28
Gr. menschen, namelijck van die stadt.
margenoot29
N. oock heymelicke ende verborgene saken.
margenoot30
N. de inwoonders van Sichar.
margenoot31
N. van dese spijse, die wy tot het middachmael gekocht hebben.
margenoot32
Dit wort verklaert vers 34.
margenoot33
N. dat my de Vader opgeleght heeft, om het Evangelium te prediken, als de menschen tot my komen, gelijck de Samaritanen terstont doen souden.
margenoot34
Ofte, voleynde.
margenoot35
N. den lichamelicken ooghst, welcke begon in Iudea van Paschen aen. Siet Lev. 23. versen 10, 15. Deut. 16.9.
margenooto
Matth. 9.37. Luc. 10.2.
margenoot36
Gr. tot den oogst. Dit moet verstaen worden van eenen geestelicken ooghst, welcke hier waren de Samaritanen, die met menichte over de velden quamen, om Christum te hooren, en derhalven als rijp waren om geestelick ge-oogst, dat is, tot de Gemeynte gebracht te worden.
margenoot37
Gr. woort, ofte, reden.
margenoot38
N. Apostelen.
margenoot39
N. de voorgaende Propheten, ende Ioannes de Dooper, welcke Christus hier voren by zaeyers vergelijckt, gelijck de Apostelen by maeyers.
margenoot40
D. om dat sy hem selve nu gehoort, ende de kracht sijns woorts gevoelt hadden.
margenootp
Ioan 17.8.
margenoot41
N. niet nae Nazareth, maer nae Cana, gelijck blijckt uyt het 46 vers.
margenootq
Matth 13.57. Marc. 6.4. Luc. 4.24.
margenoot42
Hier wort reden gegeven waerom hy nae Cana, ende andere steden van Galeen ginck ende niet nae Nazareth. Siet Matth. 13.54, 57.
margenoot43
D. namen sijne leere aen.
margenoot44
N. van Paschen.
margenootr
Ioan. 2.1, 11.
margenoot45
Gr. Conincklijck. N. officier ofte Heere, in dienst, ofte uyt het hof des Conincx Herodis, welcke sommige meynen dat Chusa soude geweest zijn, de Rentmeester Herodis, wiens huysvrouwe Ioanna, beneffens andere vrouwen, den Heere Christo dienden van hare goederen, Luc. 8.3. 'twelck oock het 53 vers schijnt te bevestigen.
margenoot46
Gr. hy soude sterven.
margenoots
1.Corinth. 1.22.
margenoot47
D. is weder gesont geworden, ende van het sterven voor desen tijt bevrijdt.
margenoot48
D. ontrent een uyre na den middagh.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken