Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 Christus onderwijst Nicodemum van de nootsakelickheyt ende maniere der wedergeboorte. 9 bestraffende in desen sijne onwetentheyt. 14 Leert door het voorbeeldt van de metalen slange, dat hy moest verhooght worden, om alle die in hem gelooven, saligh te maken. 18 ende dat de gene die in hem niet en gelooven, verdoemt worden. 22 Christus ende Ioannes doopen op eene tijt. 25 Ioannis Discipelen nemen qualick dat Christus meer toeloops hadde. 27 Waer uyt Ioannes oorsake neemt om haer te onderrichten van het onderscheydt tusschen hem ende Christum, wiens weerdicheyt hy aenwijst. 36 ende wat sy van Christo te verwachten hebben die in hem gelooven, ende die niet en gelooven.

1

ENde daer was een mensche uyt de Phariseen, wiens name was Ga naar margenoota Nicodemus, Ga naar margenoot1 een Overste der Ioden:

2

Ga naar margenootb Dese quam Ga naar margenoot2 des nachts tot Iesum, ende seyde tot hem, Rabbi, wy weten dat ghy zijt een Leraar van Godt gekomen: want Ga naar margenootc niemant en can dese teeckenen doen die ghy doet, Ga naar margenootd so Godt met hem niet en is.

3

Iesus Ga naar margenoot3 antwoordde ende seyde tot hem, Voorwaer, voorwaer, segge ick u, ten zy dat yemant Ga naar margenoot4 wederom Ga naar margenoot5 geboren worde, hy en can het Coninckrijcke Godts Ga naar margenoot6 niet sien.

4

Nicodemus seyde tot hem, Hoe can een mensche geboren worden [nu] oudt zijnde? Can hy oock andermael in zijns moeders buyck ingaen, ende geboren worden?

5

Iesus antwoordde, Ga naar margenoot7 Voorwaer, voorwaer, segge ick u, Ga naar margenoote so yemandt niet geboren en wort uyt Ga naar margenoot8 water ende Geest, hy en can in het Coninckrijcke Godts niet ingaen.

6

Ga naar margenootf Het gene Ga naar margenoot9 uyt het vleesch geboren is, [dat] is Ga naar margenoot10 vleesch: ende het gene uyt den Geest geboren is, [dat] is Ga naar margenoot11 geest.

7

En verwondert u niet dat ick u geseght hebbe, Ghy lieden moet Ga naar margenoot12 wederom geboren worden.

8

Ga naar margenoot13 De windt Ga naar margenoot14 blaest waer henen hy wil, ende ghy hoort sijn Ga naar margenoot15 geluydt, maer ghy en weet niet Ga naar margenoot16 van waer hy komt, ende waer hy henen gaet: Ga naar margenoot17 alsoo is een yegelick die uyt den Geest geboren is.

9

Nicodemus antwoordde ende seyde tot hem, Ga naar margenootg Hoe konnen dese dingen geschieden?

10

Iesus antwoordde ende seyde tot hem, Zijt ghy een Leeraer Israëls, ende en weet ghy Ga naar margenoot18 dese dingen niet?

11

Ga naar margenooth Voorwaer, voorwaer, segge ick u, Ga naar margenoot19 Wy spreken dat wy weten, ende getuygen dat wy gesien hebben, ende Ga naar margenoot20 ghylieden en neemt Ga naar margenooti ons' getuygenisse niet aen.

12

Indien ick u lieden Ga naar margenoot21 de aerdtsche dingen geseght hebbe, ende ghy niet en gelooft, hoe sult ghy gelooven, indien ick u lieden de hemelsche Ga naar margenoot22 soude seggen?

13

Ende Ga naar margenootk niemant en is Ga naar margenoot23 opgevaren in den hemel, dan die uyt den hemel Ga naar margenoot24 nedergekomen is, [namelick] de Sone des menschen, Ga naar margenoot25 die inden hemel is.

14

Ga naar margenootl Ende gelijck Moses de slange in de woestijne Ga naar margenoot26 verhooght heeft, Ga naar margenootm alsoo moet de Sone des menschen Ga naar margenoot27 verhooght worden.

15

Op dat een yegelijck die in hem gelooft, niet Ga naar margenoot28 en verderve Ga naar margenootn maer het eeuwige leven hebbe.

16

Ga naar margenooto Want alsoo lief heeft Godt Ga naar margenoot29 de

[Folio 45v]
[fol. 45v]

werelt gehadt, dat hy sijnen eenighgeborenen Sone gegeven heeft, Ga naar margenootp op dat een yegelijck die in hem gelooft, niet en verderve, maer het eeuwige leven hebbe.

17

Ga naar margenootq Want Godt en heeft sijnen Sone niet gesonden inde werelt, op dat hy de werelt Ga naar margenoot30 veroordeelen soude, maer op dat Ga naar margenoot31 de werelt door hem soude behouden worden.

18

Ga naar margenootr Die in hem gelooft en wort niet veroordeelt, maer die niet en gelooft is Ga naar margenoot32 alreede veroordeelt: dewijle hy niet en heeft gelooft inden name des eenighgeborenen Soons Godts.

19

Ende Ga naar margenoots dit is Ga naar margenoot33 het oordeel, dat Ga naar margenoot34 het licht inde werelt gekomen is, ende de menschen hebben de duysternisse liever gehadt dan het licht: want hare wercken waren boos.

20

Want een yegelick die quaet doet, haet het licht, ende en komt tot het licht niet, op dat sijne wercken niet Ga naar margenoot35 bestraft en worden.

21

Ga naar margenoott Maer Ga naar margenoot36 die de waerheyt doet, komt tot het licht, op dat sijne wercken openbaer worden, dat sy Ga naar margenoot37 in Gode gedaen zijn.

22

Na desen quam Iesus ende sijne discipelen Ga naar margenoot38 in het landt van Iudea, ende onthieldt hem aldaer met haer, Ga naar margenootv ende Ga naar margenoot39 doopte.

23

Ga naar margenootx Ende Ioannes doopte oock in Enon by Ga naar margenoot40 Salim, dewijle aldaer vele Ga naar margenoot41 wateren waren: ende sy quamen daer, ende wierden gedoopt.

24

Ga naar margenooty Want Ioannes en was noch niet inde gevanckenisse geworpen.

25

Daer rees dan een Ga naar margenoot42 vrage [van eenige] uyt de Discipelen Ioannis met de Ioden Ga naar margenoot43 over de reyniginge.

26

Ga naar margenootz Ende Ga naar margenoot44 sy quamen tot Ioannem, ende seyden tot hem, Rabbi, die met u was Ga naar margenoot45 over den Iordaen, welcken ghy getuygenisse gaeft, siet die doopt, ende sy Ga naar margenoot46 comen alle tot hem.

27

Ioannes antwoordde ende seyde, Een mensche en Ga naar margenoot47 kan geen dinck aennemen, so het hem Ga naar margenoot48 uyt den hemel niet gegeven en zy.

28

Ghy selve zijt mijne getuygen, dat ick geseght hebbe, Ga naar margenoota Ick en ben de Christus niet, Ga naar margenootb maer dat ick voor hem henen uytgesonden ben.

29

Die de bruydt heeft is de bruydegom, maer Ga naar margenoot49 de vriendt des bruydegoms, die staet ende hem hoort, verblijdt sich met blijdtschap om Ga naar margenoot50 de stemme des bruydegoms. So is dan dese mijne blijdtschap vervult geworden.

30

Hy moet wassen, maer ick minder worden.

31

Ga naar margenootc Die Ga naar margenoot51 van boven komt, is boven alle: Die Ga naar margenoot52 uyt der aerden is [voortgekomen] die is uyt der aerden, ende spreeckt uyt der aerden. Die uyt den hemel komt, is boven alle.

32

Ga naar margenootd Ende Ga naar margenoot53 'tgene hy gesien ende gehoort heeft, dat getuygt hy: ende sijn getuygenisse en neemt Ga naar margenoot54 niemandt aen.

33

Die sijn getuygenisse aengenomen heeft, die heeft Ga naar margenoot55 versegelt Ga naar margenoote dat Godt waerachtich is.

34

Want dien Godt gevonden heeft, die spreeckt de woorden Godts: want Godt en geeft [hem] den Geest Ga naar margenootf niet Ga naar margenoot56 met mate.

35

De Vader heeft den Sone lief, Ga naar margenootg ende heeft alle dingen Ga naar margenoot57 in sijne handt gegeven.

36

Ga naar margenooth Die in den Sone gelooft, die heeft het eeuwige leven: Maer die den Sone Ga naar margenoot58 ongehoorsaem is, die en sal het leven Ga naar margenoot59 niet sien: maer de toorn Godts blijft op hem.

margenoota
Ioan. 19.39.
margenoot1
D. een uyt den raedt der Ioden. siet Ioan. 7.48, 50.
margenootb
Ioan. 7.50. ende 19.39.
margenoot2
N. uyt vreese der Ioden, ende van uyt de Synagoge geworpen te worden. Siet Ioan. 9.22. ende 12.42. ende 19. vers 38.
margenootc
Ioan. 9.16, 33.
margenootd
Actor. 10.38.
margenoot3
N. ofte op de vrage Nicodemi van het middel om salich te worden, die hier niet uytgedruckt en is: ofte op sijne begeerte om dit te weten, hoewel hy sulcks noch niet en hadde geopenbaert.
margenoot4
Ofte, van boven, ofte, van nieuws.
margenoot5
D. door den heyligen Geest van de aengeborene verdorvenheyt verlost, ende tot een nieuw geestelick leven vernieuwt worde. Siet Ioan. 1.13. Rom. 12.2.
margenoot6
D. in 't selve niet ingaen, gelijck vers 5. D. der eeuwiger salicheyt niet deelachtigh worden. Siet d' aenteeckeninge op vers 36.
margenoot7
Gr. Amen, Amen. Siet van dit woort Matth. 6.13.
margenoote
Tit. 3.5.
margenoot8
D. door de kracht des heyligen Geests niet gereynight en wort van de sonde, gelijck de uytterlicke onreynicheden door water afgewasschen worden. Ezech. 36. vers 25. Siet diergelijcke maniere van spreken Matt. 3.11.
margenootf
Rom. 8.5.
margenoot9
D. natuerlijcker wijse uyt de verdorvene mensche.
margenoot10
D. natuerlijck ende vleeschlijck gesint. Genes. 6.3, 5.
margenoot11
D. is geestelijck gesint. Rom. 8.5.
margenoot12
Ofte, van nienws, ofte, van boven. D. door de werckinge des H. Geests.
margenoot13
Gr. de geest. D. de Windt, gelijck uyt het navolgende blijckt.
margenoot14
Ofte, waeyt.
margenoot15
Gr. stemme.
margenoot16
D. van waer hy gedreven wort: waer hy sijn beginsel heeft, ofte sijn eynde neemt.
margenoot17
D. des Geests werckingen wort ghy wel gewaer, maer hoe het toegaet en begrijpt ghy niet. Eccles. 11.5.
margenootg
Ioan 6.52.
margenoot18
N. die in de Propheten so dickmaels, ende so klaer geleert worden.
margenooth
Ioan. 7.16. ende 8.28. ende 12.39. ende 14.24.
margenoot19
N. Ioannes ende ick.
margenoot20
N. ghy Overste ende Phariseen. Ioan. 7.48.
margenooti
Ioan. 3.32.
margenoot21
D. de hemelsche dingen door gelijckenisse van aerdsche verklare.
margenoot22
D. soude voorstellen sonder gelijckenisse, gelijckse in haer selven zijn.
margenootk
Ioan. 6.62. Ephes. 4.9.
margenoot23
Gr. opgeklommen: D. met sijn verstant door gedrongen tot volmaeckte kennisse der hemelsche saken, aengaende den raedt Godts van de salicheyt der menschen, om die den menschen te openbaren. Rom. 10.6.
margenoot24
N. als hy de menschelijcke nature heeft aengenomen, ende van den Vader tot een Middelaer in de werelt gesonden is.
margenoot25
N. ten aensien van sijne Godtlijcke nature, na de welcke hy hemel ende aerde vervult. Hebr. 1.3. Col. 1.17.
margenootl
Num. 21.9. 2.Reg. 18.4.
margenoot26
D. aen eenen hoogen pael opgehangen, om gesien te worden van alle die van de vyerige slangen gebeten waren, op datse genesen souden worden. Siet Num. 21.9.
margenootm
Ioan. 8.28. ende 12.32.
margenoot27
N. aen het cruyce, gelijck hy selve verklaert, Ioan. 12.32, 33.
margenoot28
Ofte, verloren gae.
margenootn
Ioan. 3.36.
margenooto
Rom. 5.8. ende 8.31. 1.Ioan. 4.9.
margenoot29
D. niet alleen de Ioden, maer oock de heydenen in de gantsche werelt verstroyt. Ioa. 11.51, 52. 1.Ioa. 2.2. Van dese liefde Godts siet breeder Rom. 5.6, 8. ende 8.3.
margenootp
Ioan. 3.36. Luc. 19.10. 1.Ioan. 5.10.
margenootq
Ioan. 9.39. Luc. 9.56. ende 12.47. 1.Ioan. 4.14.
margenoot30
Gr. oordeelen, dat is, veroordeelen ofte verdoemen.
margenoot31
D. die uyt de werelt in hem sullen gelooven, so wel Heydenen als Ioden.
margenootr
Ioan. 5.24. ende 6.40, 47. ende 20.31.
margenoot32
N. in het gerichte Godts, volgens de dreyginghe der wet, als die de oorsake der verdoemenisse in hem selven heeft.
margenoots
Ioan. 1.5.
margenoot33
D. de verdoemenisse, ofte, de oorsake der verdoemenisse.
margenoot34
D. Christus ende sijn Euangelium.
margenoot35
D. ontdeckt worden, ende hy van de selve overtuygt.
margenoott
Ephes. 5.12.
margenoot36
D. die oprechtelick handelt.
margenoot37
Gr. in Gode gewrocht zijn. D. als in Godts tegenwoordicheyt, ende na sijnen wille.
margenoot38
D. buyten Ierusalem, in de landtpalen van Iudea.
margenootv
Ioan. 4.1.
margenoot39
N. door sijne discipelen. Siet Ioan. 4.2.
margenootx
Matth. 3.6. Marc. 1.5. Luc. 3.7.
margenoot40
Een plaetse in de stamme Benjamin, waer van siet 1.Sam. 9.4.
margenoot41
D. beken, ofte rivierkens, ofte veel waters. Om dat de gene die van Ioanne gedoopt wierden, met hare geheele lichamen in het water gingen. siet Matth. 3.16. Actor. 8.38.
margenooty
Matth. 14.3.
margenoot42
Ofte, geschil.
margenoot43
N. over de vergelijckinge van de weerdicheyt van den doop Ioannis, met de Ioodsche reynigingen: ofte van den doop Ioannis, met den doop der discipelen Christi.
margenootz
Ioan. 1.15, 26, 34. Matth. 3.11. Marc. 1.7. Luc. 3.16.
margenoot44
N. de discipelen Ioannis.
margenoot45
Ofte, aen den Iordaen: Namel. te Bethabara. Ioan. 1.28.
margenoot46
D. sy komen met groote menichte.
margenoot47
D. geen ampt wettelijck ende met behoorlijcken voortganck ende vrucht bedienen. Ofte, yet. N. goets, ontfangen. Iac. 1.17. Hebr. 5. vers 4.
margenoot48
D. van Godt. siet Matth. 21.25.
margenoota
Ioan. 1.20.
margenootb
Malach. 3.1. Matth. 11.10. Marc. 1.2. Luc. 1.17. ende 7.27. Ioan. 1.21, 23.
margenoot49
D. ick die de vrient ende getrouwe dienaer des bruydegoms ben, de bruyt, dat is, de Gemeynte, tot Christum haren bruydegom, gebracht hebbe, die haer nu selve ontfanght ende aenspreeckt. Siet 2.Cor. cap. 11. vers 2. ende Ephes. 5.25.
margenoot50
Wanneer hy sijne bruydt ontfanght ende aenspreeckt.
margenootc
Ioan. 8.23.
margenoot51
D. uyt den hemel, als waerachtich Godt, gelijck in de volgende woorden verklaert wort.
margenoot52
D. die een bloot mensche is, natuerlicker wijse gesproten, spreeckt als een bloot mensche, hoewel hy met Godts geest begaeft is.
margenootd
Ioan. 5.30. ende 8.26. ende 12.49. ende 14.10.
margenoot53
D. daer van hy uyt hem selven volkomene ende sekere kennisse heeft.
margenoot54
D. zeer weynige, ende by na niemandt, in vergelijckinge van de groote menichte der gene, die het verwerpen, gelijck uyt het volgende vers blijckt.
margenoot55
Dat is, door sijn geloove betuyght ende bevestight, dat hy houdt, dat de beloften Godts waerachtigh zijn.
margenoote
Rom. 3.4.
margenootf
Ephes. 4.7.
margenoot56
Gr. uyt mate: dat is, niet ten deele, gelijck sijne Dienaren, maer met alle volheyt. Siet Psal. 45.8. Ioan. 1.16.
margenootg
Matth. 11.27. ende 28.18. Ioan. 5.22. ende 17.2. Luc. 10.22. Hebr. 1.8.
margenoot57
D. sijne macht onderworpen. Siet Matth. 28.18.
margenooth
Ioan. 3.16. ende 6.47. 1.Ioan. 5.10.
margenoot58
D. die nae sijn bevel in hem niet en gelooft. Rom. 1.5.
margenoot59
D. niet genieten Psal. 34.13.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken