Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Door de gelijckenisse van de eygenschappen eens getrouwen herders, bewijst Christus dat hy de ware Herder is van sijne schapen. 7 als oock de ware deure des schaeps-stals. 12 ende geen huerlinck. 14 alsoo hy sijn leven gewillichlick stelt voor sijne schapen. 19 waer over de Ioden onder malkandren twisten. 22 Christus zijnde te Ierusalem, op het feest van de vernieuwinge des Tempels, wort van de Ioden omringht ende gevraeght, of hy de Christus is. 25 't welck hy betuyght, ende bewijst uyt sijne wercken. 26 Seght dat sy in hem niet en gelooven, om datse van sijne schapen niet en zijn. 27 maer dat sijneschapen in hem gelooven: ende datse van hem ende sijnen Vader ten eeuwigen leven bewaert worden. 31 De Ioden willen hem steenigen als een lasteraer. 34 maer hy verantwoort hem selven uyt de Schrifture ende met sijne wercken, dat hy hem selven met recht den Sone Godts genaemt heeft. 39 ende komt uyt hare handen, wijckende nae den Iordaen.

1

VOorwaer, voorwaer segge ick u lieden, die niet in en gaet door Ga naar margenoot1 de deure in den stal der schapen, maer Ga naar margenoot2 van elders inclimt, Ga naar margenoot3 die is een dief ende Ga naar margenoot4 moordenaer.

2

Maer die door de deure ingaet, is Ga naar margenoot5 een herder der schapen.

3

Ga naar margenoot6 Desen doet de deurwachter open, ende de schapen Ga naar margenoot7 hooren sijne stemme: ende hy roept sijne schapen Ga naar margenoot8 by namen, ende Ga naar margenoot9 leydtse uyt.

4

Ende wanneer hy sijne schapen uytgedreven heeft, soo gaet hy Ga naar margenoot10 voor haer henen, ende de schapen volgen hem, overmits sy sijne stemme Ga naar margenoot11 kennen.

5

Maer eenen vremden en sullen sy geensins volgen, maer sullen van hem vlieden: overmits sy de stemme der vremde niet en kennen.

6

Dese Ga naar margenoot12 gelijckenisse seyde Iesus tot haer: maer sy en verstonden niet Ga naar margenoot13 wat het was, dat hy tot haer sprack.

7

Iesus dan seyde wederom tot haer, Voorwaer, voorwaer segge ick u, Ick ben de Ga naar margenoot14 deure der schapen.

8

Alle, so vele alsser Ga naar margenoot15 voor my zijn gekomen, zijn dieven ende moordenaers, maer Ga naar margenoot16 de schapen en hebben haer niet gehoort.

9

Ga naar margenoota Ick ben de deure: indien yemant door my ingaet, die sal behouden worden: ende hy sal Ga naar margenoot17 ingaen ende uytgaen, ende Ga naar margenoot18 weyde vinden.

10

De dief en Ga naar margenoot19 komt niet dan op dat hy stele, ende slachte, ende verderve: Ick ben gekomen op dat sy het leven hebben, ende Ga naar margenoot20 overvloedt hebben.

[Folio 50v]
[fol. 50v]

11

Ga naar margenootb Ick ben de goede Ga naar margenoot21 Herder: de goede Herder stelt sijn Ga naar margenoot22 leven voor de schapen.

12

Ga naar margenootc Maer Ga naar margenoot23 de huerlinck, ende die geen herder en is, wien de schapen niet eygen en zijn, siet den wolf komen, ende verlaet de schapen, ende vliedt: ende de wolf grijptse, ende verstroyt de schapen.

13

Ende de huerlinck vliedt, overmits hy een huerlinck is, Ga naar margenoot24 ende en heeft geen sorge voor de schapen.

14

Ick ben de goede Herder: ende Ga naar margenootd ick kenne Ga naar margenoot25 de mijne, ende worde van de mijne gekent.

15

Ga naar margenoote Gelijckerwijs de Vader my kent, Ga naar margenoot26 [alsoo] kene ick oock den Vader: ende ick Ga naar margenoot27 stelle mijn leven voor de schapen.

16

Ick hebbe noch Ga naar margenoot28 andere schapen, die van desen Ga naar margenoot29 stal niet en zijn: dese moet ick oock toebrengen: ende sy sullen mijne Ga naar margenoot30 stemme hooren, Ga naar margenootf ende het sal worden een Ga naar margenoot31 cudde, [ende] een herder.

17

Daerom heeft my de Vader lief, overmits ick Ga naar margenootg mijn leven aflegge, op dat ick 'tselve wederom neme.

18

Niemant en Ga naar margenoot32 neemt het selve van my, maer ick legge het Ga naar margenoot33 van my selven af: Ga naar margenooth ick hebbe macht het selve af te leggen, ende hebbe macht het selve Ga naar margenoot34 wederom te nemen. Dit gebodt hebbe ick van mijnen Vader ontfangen.

19

Ga naar margenooti Daer wiert dan wederom tweedracht onder de Ioden, om deser woorden wille.

20

Ende vele van haer seyden, Ga naar margenootk Hy heeft Ga naar margenoot35 den duyvel, ende is uytsinnich: wat hoort ghy hem?

21

Andere seyden, Dit en zijn geen woorden eens besetenen: Ga naar margenootl kan oock de duyvel der blinden oogen openen?

22

Ende het was het Ga naar margenoot36 feest der Ga naar margenootl vernieuwinge des tempels te Ierusalem, ende Ga naar margenoot37 het was winter.

23

Ende Iesus wandelde in den tempel, Ga naar margenootm in het Ga naar margenoot38 voorhof Ga naar margenoot39 Salomons.

24

De Ioden dan omringden hem, ende seyden tot hem, Hoe lange Ga naar margenoot40 houdt ghy onse ziele op? indien ghy de Christus zijt, seght het ons vry uyt.

25

Iesus antwoordde haer, Ga naar margenoot41 Ick heb't u geseght, ende ghy en gelooft het niet. Ga naar margenootn De wercken die ick doe in den name mijns Vaders, die getuygen van my.

26

Maer ghylieden en gelooft niet, want ghy en zijt niet Ga naar margenoot42 van mijne Ga naar margenoot43 schapen, gelijck ick u geseght hebbe.

27

Ga naar margenooto Mijne schapen hooren mijne stemme, ende ick kenne de selve, ende sy volgen my.

28

Ende ick geve haer het eeuwige leven: Ga naar margenootp ende sy en sullen niet verloren gaen inder eeuwicheyt, ende niemant en sal deselve uyt mijne Ga naar margenoot44 hant rucken.

29

Mijn Vader diese my gegeven heeft, is Ga naar margenoot45 meerder dan alle, ende niemant en canse rucken uyt de handt mijns Vaders.

30

Ga naar margenootq Ick ende de Vader zijn Ga naar margenoot46 een.

31

Ga naar margenootr De Ioden dan Ga naar margenoot47 namen Ga naar margenoot48 wederom steenen op, om hem te steenigen.

32

Iesus antoordde haer, Ick hebbe Ga naar margenoot49 u vele Ga naar margenoot50 treflijcke wercken getoont van mijnen Vader: om welck werck van die steenight ghy my?

33

De Ioden antwoordden hem, seggende, Wy en steenigen u niet over [eenigh] goet werck, Ga naar margenoots maer over Ga naar margenoot51 [Godts-]lasteringe, ende om dat ghy een mensche zijnde u selven Ga naar margenoot52 Godt maeckt.

34

Iesus antwoordde haer, En isser niet geschreven Ga naar margenoot53 in uw Wet, Ga naar margenoott Ick hebbe geseght, ghy zijt Goden?

35

Indien [de wet] die Goden genaemt heeft, Ga naar margenoot54 tot welcke het woort Godts geschiet is, ende de Schrift niet en kan Ga naar margenoot55 gebroken worden:

36

Seght ghylieden [tot my,] Ga naar margenootv dien de Vader Ga naar margenoot56 geheylight ende in Ga naar margenoot57 de werelt gesonden heeft, ghy lastert [Godt], om dat ick Ga naar margenootx geseght hebbe, ick ben Godts Sone?

37

Ga naar margenooty Indien ick niet en doe Ga naar margenoot58 de wercken mijns Vaders, so en gelooft my niet:

38

Maer indien ickse doe, ende so ghy my niet en geloovet, so gelooft de wercken: op dat ghy meught bekennen ende gelooven, Ga naar margenootz dat de Vader Ga naar margenoot59 in my is, ende ick in hem.

39

Ga naar margenoota Sy sochten dan wederom hem te grijpen, Ga naar margenoot60 ende hy ontginck uyt hare handt.

40

Ende hy ginck wederom over den Iordaan, tot de plaetse Ga naar margenoot61 Ga naar margenootb daer Ioannes eerst doopte, ende hy bleef aldaer.

41

Ende vele quamen tot hem ende Ga naar margenoot62 seyden, Ioannes en dede wel geen teecken: maer alles wat Ioannes van desen seyde, was waer.

42

Ende vele geloofden aldaer in hem.

margenoot1
D. door een wettige ende Goddelicke beroepinge vergeselschapt met de leere der waerheyt. Hebr. 5.4. Galat. 1.8, 9.
margenoot2
D. door onbehoorlicke middelen sich in de gemeente Godts indringt, ofte valsche leere invoert. Ier. 23.21. 2.Ioan. vers 10.
margenoot3
D. die doet gelijck de dieven ende moordenaren, die niet en komen om de schapen te bewaren, maer om deselve ofte met listicheydt, ofte met gewelt te rooven.
margenoot4
Gr. roover, ofte straet-schender.
margenoot5
D. een recht ofte deuchdelijck herder.
margenoot6
D. desen stelt Godt de Heere door sijnen Geest tot een herder sijner schapen, versekert hem daer van, ende segent sijnen dienst. Iesai. 61.1. Actor. 13.2. ende 20 28.
margenoot7
D. gehoorsamen, ende volgen sijne leere.
margenoot8
D. elck int bysonder. 2.Tim. 2.19.
margenoot9
N. op een goede weyde. Psal.23.1, 2.
margenoot10
N. om met eenen goeden voortganck in leere ende leven den rechten weg aen te wijsen, ende de perijkelen van haer af te keeren. Hebr. 12.2.
margenoot11
D. onderkennen, namelijck door den geest der onderscheydinge. 1.Cor. 2.15.
margenoot12
Gr. Paroemia, dat is, parabel, waer van siet Mat. 13.3.
margenoot13
D. wat Christus met dese gelijckenisse wilde seggen. Daerom verklaert hy haer de selve naerder in 't volgende.
margenoot14
N. door welcke so wel de herders als de schapen in de gemeente, ende tot het leven moeten ingaen. Ioan. 14.6.
margenoot15
N. ofte haer uytgevende voor dese deure, ofte eenen anderen inganck tot de salicheyt aenwijsende. Actor. 4.12.
margenoot16
D. de uytverkorene ende ware kinderen Godts.
margenoota
Ioan. 14.6.
margenoot17
D. in mijne gemeenschap met een geruste conscientie leven. Deut. 28.6. Psal. 121.6, 7, 8.
margenoot18
D. geestelijck voedtsel der ziele. Ezech. 34.14.
margenoot19
N. tot de schaepskoye.
margenoot20
N. van genade, ende van heerlickheyt, hier ende hier namaels. Ioa. 1.16. 2.Pet. 1.3, 4.
margenootb
Iesai. 40.11. Ezech. 34.23. Hebr. 13.20. 1.Pet. 5.4.
margenoot21
N. van Godt te voren belooft. Ezech. 34.23. Zach. 13.7. ende elders. Te voren heeft hy hem selven de deure genaemt, hier noemt hy hem den Herder: beyde past seer wel op hem ten verscheyden aensien.
margenoot22
Gr. ziele.
margenootc
Zach. 11.16.
margenoot23
D. die de schapen hoedt, alleen ofte voornamelick siende op den tijtlicken loon, ende niet op de behoudenisse ende welvaren der schapen. Ezech. 34. versen 2, 3, 8.
margenoot24
D. sorght meer voor hem selven als voor de schapen.
margenootd
2.Tim. 2.19.
margenoot25
N. schapen, dat is, mijne uytverkorene geloovige.
margenoote
Matth. 11.27. Luc. 10.22. Ioan. 6.46. ende 7.29.
margenoot26
Ofte, ende ick den Vader kenne.
margenoot27
Gr. mijn ziele, dat is, sal haest mijn leven voor haer in den doot overgeven, Matth. 20.28.
margenoot28
N. de uytverkorene uyt de heydenen.
margenoot29
N. der Ioodscher Gemeente. Ioan. 11.51, 52.
margenoot30
D. leere, van de Apostelen ende andere getrouwe dienaers des woorts haer voorgedragen.
margenootf
Ezech. 37.22.
margenoot31
D. een Gemeente, bestaende beyde uyt Ioden ende Heydenen. Eph. 2.13, 14.
margenootg
Iesa. 53.12.
margenoot32
N. tegen mijnen danck.
margenoot33
D. gewillichlick. Psal. 40.9. Hebr. 10.10.
margenooth
Ioan. 2.19.
margenoot34
D. my selven wederom uyt den dooden op te wecken door mijne Goddelicke kracht. Ioan. 2.19.
margenooti
Ioan. 7.12. ende 9.16.
margenootk
Ioan. 7.20. ende 8.48, 52.
margenoot35
Ofte, eenen onreynen geest.
margenootl
Exod. 4.11. Psal. 94.9. ende 146.8.
margenoot36
Gr. Egkainia. het welck een feest was van Iuda Machabeo ende de Ioden, ter gedachtenisse van de vernieuwinge des altaers ende reyninge des Tempels ingestelt, ten tijden des Conincks Antiochi, die den Tempel ende Godts-dienst hadde ontreynight, om acht dagen lanck jaerlicx gehouden te worden. Siet hier van 1.Mach. 4.59.
margenootl
Exod. 4.11. Psal. 94.9. ende 146.8.
margenoot37
Want dit feest begon van den vijf ende twintichsten dagh des maents Cisleu, welcke ten meesten deel met onsen December over een komt.
margenootm
1.Reg. 6.3. Actor. 3.11. ende 5.12.
margenoot38
Gr. galerye, ofte, pandt.
margenoot39
D. die om desen tweeden Tempel getimmert was, op de selve wijse ende plaetse als ende daer Salomon een galerije om den eersten Tempel gebouwt hadde: daer het volck plach in te wandelen. Siet 1.Reg. 6.3. Actor. 3.11. ende Ioseph. Antiq. lib. 8. cap. 2.
margenoot40
Gr. neemtse wech: dat is, houtse in twijffel wie ghy zijt?
margenoot41
N. wie ick ben.
margenootn
Ioan. 5.36.
margenoot42
Gr. uyt.
margenoot43
D. van de uytverkorene die my de Vader gegeven heeft.
margenooto
Ioan. 8.47.
margenootp
Ioan. 6.39. ende 17.12. ende 18.9.
margenoot44
D. macht ende bewaringe. Psal. 31.6.
margenoot45
Dat is, machtiger.
margenootq
Iesai. 54.5. Ioan. 5.19. ende 14.9. ende 17.5.
margenoot46
N. in wesen ende macht: gelijck de reden Christi klaerlick mede brenght, ende de Ioden het oock alsoo verstonden vers 33. ende Christus selve naerder verklaert vers 36.
margenootr
Ioan. 8.59. ende 11.8.
margenoot47
Gr. droegen.
margenoot48
N. voor de tweede mael, gelijck te voren Ioan. 8.59.
margenoot49
D. voor uwe oogen ende tot uwen goede.
margenoot50
Gr. schoone, goede, heerlicke.
margenoots
Ioan. 5.18.
margenoot51
N. die Godt bevolen heeft met steenigen gestraft te worden. Lev. 24.16.
margenoot52
N. om dat ghy seght dat ghy een met den Vader zijt.
margenoot53
D. in de heylige Schrifture des Ouden Testaments, die ghy voor Godts woort houdt.
margenoott
Psal. 82.6.
margenoot54
Ofte, tegen de welcke. Siet Psal. 82.6.
margenoot55
Gr. ontbonden, ofte los gemaeckt worden. Dat is, hare kracht ende waerheyt verliesen.
margenootv
Ioan. 6.27.
margenoot56
D. dien de Vader tot eenen Middelaer ende Coninck der Gemeynte afgesondert ende verordineert heeft, 't welck ampt van geen bloote creature kan aengenomen noch uytgevoert worden: maer alleen van de eeuwige Sone Godts. Iesai. 9.5, 6. Ier. 23.5, 6.
margenoot57
N. om de menschelijcke nature tot dien eynde aen te nemen. Phil. 2.6, 7.
margenootx
Ioan. 5.17.
margenooty
Ioan. 15.24.
margenoot58
D. de selve miraculeuse wercken, die Godt mijn Vader doet.
margenootz
Ioan. 14.11. ende 17.21.
margenoot59
D. dat ick ende de Vader een zijn gelijck vers 30.
margenoota
Luc. 4.29. Ioan. 8.59.
margenoot60
N. gelijck hy te voren meermaels gedaen hadde, om dat sijne uyre noch niet gekomen en was. Siet Ioan. 7.30. ende 8.59.
margenoot61
D. in Bethabara, daer Christus oock van hem gedoopt was. siet Ioan. 1.28.
margenootb
Ioan. 1.28. ende 3.23.
margenoot62
N. tegen malkanderen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken