Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xi. Capittel.

1 Lazarus is kranck tot Bethanien, 3 waerom de susters aen Christum senden. 7 die nae Iudea gaet, 11 Lazarus sterft ondertusschen. 17 Ende Christus gaet nae Bethanien om hem op te wecken. 20 alwaer hem Martha ontmoet, met welcke hy spreeckt van de opstandinge haers broeders, ende aller geloovigen. 28 ende daerna oock Maria. 35 Christus weent ende komt aen 't graf. 39 vindt hem vier dagen begraven. 41 Bidt sijnen Vader, ende weckt hem op. 45 waer over vele in hem gelooven. 46 ende andere boodtschappen het den Overpriesters. 47 welcke daer over haren Raedt vergaderen. 50 waer Cajaphas onwetende Propheteert van de vrucht des doots Christi. 53 ende besloten wort, dat men hem sal dooden. 54 maer ontwijckt nae de stadt Ephraim. 55 Wort op het Feest van Pascha gesocht. 57 ende de Overpriesters geven een gebodt uyt, dat men hem sal aenbrengen.

1

ENde daer was een seker [man] kranck [genaemt] Lazarus, van Bethanien, uyt het vleck Ga naar margenoot1 Marie ende haers susters Marthe.

2

Ga naar margenoota (Maria nu was de gene die den Heere Ga naar margenoot2 gesalft heeft met salve, ende sijne voeten afgedrooght heeft met haren hayre: welcker broeder Lazarus kranck was.)

3

Sijne susters dan Ga naar margenoot3 sonden tot hem, seggende, Heere, siet, dien ghy lief hebt, is kranck.

4

Ende Iesus [dat] hoorende seyde, Dese kranckheyt en is niet Ga naar margenoot4 tot der doot, Ga naar margenootb maer Ga naar margenoot5 ter heerlicheyt Godts: op dat de Sone Godts door Ga naar margenoot6 de selve Ga naar margenoot7 verheerlickt worde.

5

Iesus nu hadde Martham, ende hare suster, ende Lazarum lief.

6

Als hy dan gehoort hadde dat hy kranck was, doe bleef hy [noch] twee dagen inde plaetse daer hy was.

7

Daerna seyde hy voorder tot de dis-

[Folio 51r]
[fol. 51r]

cipelen, Laet ons wederom Ga naar margenoot8 na Iudeam gaen.

8

De Discipelen seyden tot hem, Rabbi, Ga naar margenootc de Ioden hebben u Ga naar margenoot9 nu [onlanghs] gesocht te steenigen, ende gaet ghy wederom Ga naar margenoot10 derwaerts?

9

Iesus antwoordde, Zijnder niet Ga naar margenoot11 twaelf uyren Ga naar margenoot12 in den dagh? Indien yemandt inden Ga naar margenoot13 dagh wandelt, so en stoot hy hem niet: overmits hy het licht deser werelt siet:

10

Maer indien yemant in der nacht wandelt, so stoot hy hem: overmits het licht Ga naar margenoot14 in hem niet en is.

11

Dit sprack hy: ende daerna seyde hy tot haer, Lazarus onse vrient Ga naar margenootd slaept: maer ick gae henen om hem uyt den slaep op te wecken.

12

Sijne Discipelen dan seyden, Heere indien hy slaept, so sal hy Ga naar margenoot15 gesont worden.

13

Doch Iesus hadde gesproken van sijne doot: maer sy meynden dat hy sprack van Ga naar margenoot16 de ruste des slaeps.

14

Doe seyde dan Iesus tot haer vry uyt, Lazarus is gestorven:

15

Ende ick ben blijde om uwent wille, dat ick daer niet geweest en ben, op dat ghy Ga naar margenoot17 gelooven meught: doch laet ons tot hem gaen.

16

Thomas dan, genaemt Ga naar margenoot18 Didymus, seyde tot [sijne] mede-discipelen, Laet ons oock gaen, op dat wy met Ga naar margenoot19 hem sterven.

17

Iesus dan gekomen zijnde vondt dat hy nu vier dagen Ga naar margenoot20 in het graf geweest was.

18

(Bethania nu was na by Ierusalem, ontrent vijftien Ga naar margenoot21 stadien van [daer])

19

Ende vele uyt den Ga naar margenoot22 Ioden waren gekomen Ga naar margenoot23 tot Martham ende Mariam, op dat Ga naar margenoot24 sy haer vertroosten souden over haren broeder.

20

Martha dan, als sy hoorde dat Iesus quam, ginck hem te gemoete: doch Maria Ga naar margenoot25 bleef in huys sitten.

21

So seyde Martha dan tot Iesum, Heere waert ghy hier geweest, so en ware mijn broeder Ga naar margenoot26 niet gestorven:

22

Maer oock nu weet ick, dat Ga naar margenoot27 alles wat ghy van Godt begeeren sult, Godt u het geven sal.

23

Iesus seyde tot haer, Uw' broeder sal weder opstaen.

24

Martha seyde tot hem, Ick weet dat hy opstaen sal Ga naar margenoot28 inde Ga naar margenoote opstandinge ten Ga naar margenoot29 laetsten dage.

25

Iesus seyde tot haer, Ga naar margenoot30 Ga naar margenootf Ick ben de opstandinge ende het leven: Ga naar margenootg die in my gelooft sal Ga naar margenoot31 leven, al waer hy oock Ga naar margenoot32 gestorven:

26

Ga naar margenooth Ende een yegelijck die leeft, ende in my gelooft, sal Ga naar margenoot33 niet sterven inder eeuwicheyt. Gelooft ghy dat?

27

Sy seyde tot hem, Ia Heere: Ga naar margenooti ick hebbe gelooft, dat ghy zijt de Christus de Sone Godts, die inde werelt komen soude.

28

Ende dit geseght hebbende ginck sy henen, ende riep Mariam hare suster heymelijck, seggende, De Meester is daer, ende hy roeptu.

29

Dese als sy [dat] hoorde, stont haestelick op, ende ginck tot hem.

30

(Iesus nu en was noch in Ga naar margenoot34 het vleck niet gekomen: maer was in de plaetse, daer hem Martha te gemoet gekomen was)

31

De Ioden dan die met haer in het huys waren, ende haer vertroosteden, siende Mariam dat sy haestelick opstondt, ende uytginck, volghden haer, seggende, Sy gaet na Ga naar margenoot35 het graf, op dat sy aldaer weene.

32

Maria dan, als sy quam daer Iesus was, ende hem sach, viel aen sijne voeten, seggende tot hem, Heere, indien ghy hier geweest waert, so en ware mijn broeder niet gestorven.

33

Iesus dan als hy haer sagh weenen, ende de Ioden die met haer quamen, [oock] weenen, wert hy Ga naar margenoot36 zeer beweeght inden geest, ende Ga naar margenoot37 ontroerde hem selven.

34

Ende seyde, Waer hebt ghy hem geleght? Sy seyden tot hem, Heere, komt ende siet het.

35

Ga naar margenootk Iesus Ga naar margenoot38 weende.

36

De Ioden dan seyden, Siet, hoe lief hy hem hadde.

37

Ende sommige uyt haer seyden, En konde hy, Ga naar margenootl die de oogen des blinden geopent heeft, niet maecken dat oock dese niet gestorven en ware?

38

Iesus dan wederom in hem selven zeer beweeght zijnde, quam tot het graf: ende het was een speloncke, ende eenen steen was Ga naar margenoot39 daer op geleght.

39

Iesus seyde, Neemt den steen wech. Martha de suster des gestorvenen seyde tot hem, Heere, hy rieckt nu al, want hy heeft vier dagen Ga naar margenoot40 [aldaer gelegen].

40

Iesus seyde tot haer, Hebbe ick u niet geseght, dat, so ghy gelooft, ghy Ga naar margenoot41 de heerlickheyt Godts sien sult?

41

Sy namen dan den steen wech, daer de gestorvene Ga naar margenoot42 lagh. Ende Iesus hief de oogen opwaerts, ende Ga naar margenoot43 seyde, Vader, ick dancke u dat ghy my gehoort hebt.

42

Doch ick wist dat ghy my altijdt hoort: Ga naar margenootm maer om der schare wille, die rontom staet. hebbe ick [dit] geseght, op dat sy souden gelooven, dat ghy my gesonden hebt.

43

Ende als hy dit geseght hadde, riep hy met grooter stemme, Lazare komt uyt.

44

Ende de gestorvene quam uyt, gebonden aen handen ende voeten met Ga naar margenoot44 graf-doecken, ende sijn aangesicht was omwonden Ga naar margenootn met eenen sweet-doeck. Iesus seyde tot haer, Ontbindt hem, ende laet hem henen gaen.

45

Vele dan uyt de Ioden, die tot Mariam gekomen waren, ende aenschouwt hadden 't gene Iesus gedaen hadde, geloofden in hem.

46

Maer sommige van haer gingen tot de Phariseen, ende seyden tot haer 'tgene Iesus gedaen hadde.

47

Ga naar margenooto De Overpriesters dan ende de Phariseen vergaderden Ga naar margenoot45 den Raedt, ende seyden, Ga naar margenootp Wat sullen wy doen? want dese mensche doet vele teeckenen.

48

Indien wy hem alsoo Ga naar margenoot46 laten [geworden], sy sullen alle in hem gelooven, ende de Romeynen sullen Ga naar margenoot47 komen, ende wech nemen beyde Ga naar margenoot48 onse plaetse ende volck.

49

Ende een uyt haer, [namelick] Cajaphas, die Ga naar margenoot49 des selven jaers Hoogepriester was, seyde tot haer, Ghy en verstaet niets:

50

Noch ghy en [bedenckt] niet, Ga naar margenootq dat het ons nut is, Ga naar margenoot50 dat een mensche sterve voor het volck, ende het geheele volck niet verloren en gae.

[Folio 51v]
[fol. 51v]

51

Ende dit seyde hy niet uyt hem selven: maer zijnde Hoogepriester des selven jaers propheteerde hy, dat Iesus sterven soude voor Ga naar margenoot51 het volck:

52

Ende niet alleen voor dat volck, maer op dat hy oock Ga naar margenoot52 de kinderen Godts, die verstroyt waren, Ga naar margenootr tot Ga naar margenoot53 een soude vergaderen.

53

Van dien dagh dan af Ga naar margenoot54 raedslaeghden sy te samen, dat sy hem dooden souden.

54

Iesus dan en wandelde niet meer vryelick onder de Ioden: maer ginck Ga naar margenoot55 van daer na het landt by de woestijne, na de stadt genaemt Ga naar margenoot56 Ephraim: ende verkeerde aldaer met sijne Discipelen.

55

Ende het Ga naar margenoot57 Pascha der Ioden was na by, ende vele uyt dat landt gingen op na Ierusalem voor het Pascha, op dat sy haer selven Ga naar margenoot58 reynighden.

56

Ga naar margenoots Sy sochten dan Iesum, ende seyden onder malcanderen, staende in den Tempel, Wat dunckt u? [Dunckt u] dat Ga naar margenoot59 hy niet komen en sal tot het Feest?

57

De Overpriesters nu ende de Phariseen hadden een gebodt Ga naar margenoot60 gegeven, dat so yemandt wiste waer hy was, hy het soude te kennen geven, op dat sy hem mochten Ga naar margenoot61 vangen.

margenoot1
D. is, daer Maria ende Martha woonden. Luc. 10.38. Ioan. 12.1. Van de gelegentheyt deses vlecks, Siet vers 18.
margenoota
Matth. 26.6. Marc. 14.3. Luc. 7.37. Ioan. 12.3.
margenoot2
Siet hier van in 't volgende cap. vers 3.
margenoot3
N. nae Bethabara over den Iordaen, daer hy doen was. Siet Ioan. 10.40.
margenoot4
N. om daer in te blijven. N. tot den tijdt der algemeyne opstandinge.
margenootb
Ioan. 9.3. ende 11.40.
margenoot5
Gr. voor de eere Godts.
margenoot6
N. kranckheyt, gelijck het Griecksch woort klaerlick uytwijst.
margenoot7
N. als hy hem wederom van den dooden sal opwecken.
margenoot8
Namel. daer hy uytgeweecken was, om dat de Ioden hem wilden steenigen. Ioan. 10.40.
margenootc
Ioan. 8.59. ende 10.31.
margenoot9
Want het ontrent twee maenden geleden was.
margenoot10
N. om u daer in perijkel te begeven.
margenoot11
Dit moet verstaen worden na de rekeninge der Ioden die de uren telden van den opganck der Sonne tot den nederganck, ende deelden den dach altijt af in twaelf uren. Siet oock, Matth. 20.3.
margenoot12
Gr. Des daeghs.
margenoot13
Christus vergelijckt hier sijn leven by den dagh ende sijn sterven by den nacht, gelijck oock Ioan. 9.4. ende wil daermede seggen, dat gelijck de dach sekere uyren heeft, namelick so lange het licht der werelt D. de Sonne schijnt, dat oock alsoo sijn leven op aerden een seker perck ofte tijdt heeft van sijnen Vader gestelt, voor welcke de menschen hem niet en sullen het leven konnen benemen, ofte verhinderen de wercken sijns beroeps uyt te voeren. Maer als die tijt sal overstreken zijn, datse alsdan macht sullen krijgen om hem te dooden.
margenoot14
D. in sijne oogen niet en schijnt.
margenootd
Matth. 9.24. Marc. 5.39. Luc. 8.52.
margenoot15
Gr. behouden worden. D. dat is een goet teecken dat hy van de sieckte sal genesen.
margenoot16
D. van den natuerlicken ende eygentlick genaemden slaep.
margenoot17
D. in uw' geloove door sijne opweckinge gesterckt worden.
margenoot18
D. tweelingh, met welck Griecx woort 't Hebreeusch woort Thomas uytgelegt wort, gelijck Cephas door 't woort Petrus. Ioan. 1.43.
margenoot19
N. Christo onsen meester, dewijle hy immers hem in perijkel wil begeven. Siet vers 8.
margenoot20
Gr. in 't graf hadde, dat is, gelegen hadde.
margenoot21
Een stadie houdt hondert en vijf ende twintigh schreden, ende vijftien stadien maken wat meer als een half uyre gaens. Siet Luc. 24.13.
margenoot22
N. die te Ierusalem ende daer ontrent, gelijck 't voorgaende vers uytwijst, woonden.
margenoot23
Gr. tot de vrouwen ontrent Martham ende Mariam zijnde.
margenoot24
N. de Ioden.
margenoot25
Gr. sat in 't huys.
margenoot26
D. ick vertrouwe dat ghy hem van sijne kranckheyt sout genesen hebben.
margenoot27
N. selfs oock dat mijn broeder weder levendigh worde.
margenoot28
D. in de algemeene opstandinge aller menschen.
margenoote
Dan 12.2. Luc 14.14. Ioan. 5.29.
margenoot29
Namelick, deser werelt.
margenoot30
D. ick ben de autheur ende oorsake der opstandinge ende des levens.
margenootf
Ioan. 1.4. ende 5.24. ende 14.6.
margenootg
Ioan. 3.16, 36. ende 6.47. 1.Ioan. 5.10.
margenoot31
D. sal tot den eeuwigen leven weder opgeweckt worden.
margenoot32
N. na den lichame.
margenooth
Ioan. 6.51.
margenoot33
N. den eeuwigen ende tweeden doot. Apoc. 20.6.
margenooti
Matt. 16.16. Marc. 8.29. Luc. 9.20. Ioan. 6.69.
margenoot34
N. van Bethanien.
margenoot35
N. dat buyten het vleck was, nae de gewoonte der Ioden.
margenoot36
Ofte, seer gestoort, in sijn gemoet. Siet oock vers 38.
margenoot37
N. door medelijden ende droefheyt. Hebr. 4.15.
margenootk
Luc. 19.41.
margenoot38
Ofte, liet tranen.
margenootl
Ioan. 9.6.
margenoot39
Ofte, daer tegen.
margenoot40
N. in het graf, gelijck blijckt uyt het 17. vers Gr. hy is vierdagigh.
margenoot41
D. de wonderbaerlicke opweckinge uwes broeders, waer door de kracht Godts gesien, ende sijne eere verbreydt wort.
margenoot42
Gr. was liggende.
margenoot43
Christus bidt synen Vader, niet om dat hy als Sone Godts de macht niet en soude hebben om doode te verwecken. Ioan. 5.21. maer om dat hy als Middelaer hem in 't gebruyck deser macht den wille des Vaders hadde onderworpen. Phil. 2.7, 8. Hebr. 10.7.
margenootm
Ioan. 12.30.
margenoot44
Ofte windel-banden, daer hy mede begraven was, nae de gewoonte der Ioden. Ioan. 20.6, 7.
margenootn
Ioan. 20.7.
margenooto
Psal. 2.2. Matth. 26.3. Marc. 14.1. Luc. 22.2. Actor. 4.27.
margenoot45
Gr. Synedrion, van welcke siet Matth. 5.22.
margenootp
Ioan. 12.19.
margenoot46
Gr. aflaten.
margenoot47
N. tegen ons als tegen rebellen.
margenoot48
De stadt ende Tempel van Ieruzalem uytroeyen.
margenoot49
Het Hoogepriesterampt wiert doen van de Romeynen vergeven voor sekeren tijt, somwijlen oock van jaer tot jaer, Luc. 3.2. Actor. 4.6. tegen de ordonnantie Godts. Siet Num. 35.28. Iosu. 20.6. Hebr. 7.23.
margenootq
Ioan. 18.14.
margenoot50
Hy verstont dit wel van den wereltlijcken standt des Ioodschen volcks, maer Godt heeft sijne tonge alsoo gestiert, dat hy onwetende gepropheteert heeft van de vrucht des doodts Christi, tot versoeninge ende behoudinge der uytverkorene kinderen Godts.
margenoot51
N. der Ioden.
margenoot52
D. de uytvercorene uyt alle volcken door de gantsche werelt. Apoc. 5.9.
margenootr
Ephes. 2.14, 15, 16.
margenoot53
Namel. lichaem, kudde, ofte Gemeente, gelijck Ioan. 10.16. Ephes. 2.14.
margenoot54
D. besloten in haren raedt.
margenoot55
N. van Ierusalem, ende daer ontrent.
margenoot56
And. Ephrem, welcke sommige meenen te wesen de stadt Ephraim ofte Ephron, daer van men leest, 2.Chron. 13.19.
margenoot57
Dit was het laetste Pascha, dat Christus gehouden heeft, in 't welck hy gecruycight is.
margenoot58
N. volgens het bevel Godts, Num. 9.6. ende 2.Chron. 30.15.
margenoots
Ioan. 7.11.
margenoot59
N. Iesus.
margenoot60
D. laten afkondigen.
margenoot61
Gr. grijpen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken