Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xii. Capittel.

1 Christus tot Bethanien met Lazaro aen tafel sittende, 3 wort van Maria gesalft, 4 waer over sy van Iuda berispt, 7 maer van Christo verdedight wort. 9 Vele Ioden komen om Lazarum te sien. 10 waerom de Overpriesters hem oock soecken te dooden. 12 Christus rijdt nae Ierusalem op eenen esel, ende wort van de schare, met blijdtschap ende geluckwenschinge, als de Coninck Israels ontfangen. 20 Eenige Griecken begeeren Iesum te sien, ende sy spreken Philippum daer over aen. 23 waer uyt Christus oorsake neemt te handelen van de vrucht sijns doots, door de gelijckenisse van een terwen-graen. 27 Wort in sijn ziele beroert, ende bidt sijnen Vader, ende wort door een stemme uyt den hemel verklaert. 29 Onderrecht de schare wederom van de vrucht ende maniere sijns doots: ende vermaentse in sijn licht te wandelen. 37 De Ioden blijven verhardt, gelijck door Iesaiam was voorgeseght. 42 Doch vele uyt de Overste gelooven in hem, maer derven hem niet belijden. 44 Hy vermaent wederom tot geloove, ende tot de belijdenisse des selven.

1

Ga naar margenoota IEsus dan quam Ga naar margenoot1 ses dagen voor het Pascha te Bethanien, daer Lazarus was, die gestorven was geweest, welcken hy opgeweckt hadde uyt den dooden.

2

Sy bereydden hem dan Ga naar margenoot2 aldaer een avontmael, ende Martha diende: ende Lazarus was een van de gene die met hem aensaten.

3

Maria dan genomen hebbende een pondt salve van Ga naar margenoot3 onvervalschste zeer kostelicke Nardus, heeft de voeten Iesu gesalft, ende met haren hayre sijne voeten afgedrooght, ende het huys wiert vervult van den reuck der salve.

4

So seyde dan een van sijne Discipelen, [namelick] Iudas Simonis Iscariot die hem verraden soude,

5

Ga naar margenootb Waerom en is dese salve niet verkocht voor drie hondert Ga naar margenoot4 penningen, ende den armen gegeven?

6

Ende dit seyde hy, niet om dat hy besorght was voor den armen, maer om dat hy een dief was, Ga naar margenootc ende hadde de burse, ende droegh het gene Ga naar margenoot5 gegeven wiert.

7

Iesus dan seyde, Ga naar margenoot6 Laet af van haer: Sy heeft dit bewaert Ga naar margenoot7 tegen Ga naar margenootd den dagh mijner begravenisse.

8

Want de Ga naar margenoote arme hebt ghy lieden Ga naar margenoot8 altijt met u, maer my en hebt ghy Ga naar margenoot9 niet altijdt.

9

Een groote schare dan der Ioden verstondt dat hy aldaer was: ende quamen niet alleen om Iesus wille, maer op dat sy oock Lazarum souden sien, Ga naar margenootf dien hy uyt den dooden opgeweckt hadde.

10

Ende de Overpriesters Ga naar margenoot10 beraedslaeghden, dat sy oock Lazarum dooden souden.

11

Want vele van de Ioden gingen Ga naar margenoot11 henen om sijnen't wille, ende geloofden in Iesum.

12

Ga naar margenootg Des anderen daeghs een groote schare, die tot het Feest gekomen was, hoorende dat Iesus na Ierusalem quam,

13

Ga naar margenoot12 Namen de tacken van palm-boomen, ende gingen uyt hem te gemoete, ende riepen, Ga naar margenoot13 Hosanna, Ga naar margenooth Gesegent Ga naar margenoot14 [is] hy die komt inden name des Heeren, [hy die is] de Coninck Israëls.

14

Ende Iesus Ga naar margenoot15 vondt eenen jongen ezel, ende sat daer op: gelijck geschreven is,

15

Ga naar margenooti Ga naar margenoot16 En vreest niet ghy dochter Sion: siet, uw' Coninck komt, sittende op het veulen eener eselinne.

16

Doch Ga naar margenoot17 dit en verstonden sijne discipelen in't eerste niet: maer Ga naar margenoot18 als Iesus verheerlickt was, doe wierden sy indachtigh dat dit van hem geschreven was, ende [dat] sy hem dit gedaen hadden.

17

Ga naar margenoot19 De schare dan die met hem was, getuyghde dat hy Lazarum uyt het graf geroepen, ende hem uyt den dooden opgeweckt hadde.

18

Daerom ginck oock de schare hem te gemoete, overmits sy gehoort hadde, dat hy dat teecken gedaen hadde.

19

De Phariseen dan seyden onder malcanderen, Ga naar margenootk Siet ghy [wel] dat ghy Ga naar margenoot20 gantsch niet en voordert? siet, Ga naar margenoot21 de [geheele] werelt gaet hem na.

20

Ende daer waren sommige Ga naar margenoot22 Griecken uyt de gene Ga naar margenootl die op gekomen waren, op dat sy op het Feest souden aanbidden:

21

Dese dan gingen tot Philippum, Ga naar margenootm die van Bethsaida in Galilea was, ende baden hem, seggende, Heere, wy Ga naar margenoot23 willen Iesum [wel] Ga naar margenoot24 sien.

22

Philippus quam, ende seyde 't Andree: ende Andreas ende Philippus wederom seyden 't Iesu.

23

Maer Iesus antwoordde haer, seggende, De uyre is gekomen, Ga naar margenootn dat de Sone des menschen sal Ga naar margenoot25 verheerlickt worden.

24

Voorwaer, voorwaer segge ick u, Ga naar margenooto Indien Ga naar margenoot26 het terwen graen in de aerde niet en valt ende sterft, so blijft het selve alleen: maer indien het sterft, so brenght het veel vrucht voort.

25

Ga naar margenootp Die sijn Ga naar margenoot27 leven Ga naar margenoot28 lief heeft sal 't selve verliesen: ende die sijn leven Ga naar margenoot29 haet in dese werelt, sal 't selve bewaren tot het eeuwige leven.

26

So yemandt my dient, die volge my: ende Ga naar margenootq daer ick ben, aldaer sal oock mijn dienaer zijn. Ende so yemandt my dient, de Vader sal hem eeren.

27

Ga naar margenootr Nu is mijn ziele Ga naar margenoot30 ontroert: ende wat sal ick seggen? Vader, verlost my uyt dese Ga naar margenoot31 uyre. Maer hierom ben ick in dese uyre gekomen.

28

Vader, Ga naar margenoot32 verheerlickt uwen name. Daer quam dan een stemme uyt den hemel, [seggende], Ende ick hebbe [hem] Ga naar margenoot33 verheerlickt, ende ick Ga naar margenoot34 sal [hem] wederom verheerlicken.

29

De schare dan die daer stondt, ende

[Folio 52r]
[fol. 52r]

[dit] hoorde, seyde datter Ga naar margenoot35 een donderslagh geschiet was. Andere seyden, Een Engel heeft tot hem gesproken.

30

Iesus antwoordde ende seyde, Ga naar margenoots Niet om mijnent wille is dese stemme geschiet, maer Ga naar margenoot36 om uwent wille.

31

Ga naar margenoott Nu is het Ga naar margenoot37 oordeel deser werelt: Ga naar margenootv nu sal de Ga naar margenoot38 overste deser werelt buyten geworpen worden.

32

Ga naar margenootx Ende ick, Ga naar margenoot39 so wanneer ick van der aerde sal verhooght zijn, salse Ga naar margenoot40 alle tot my Ga naar margenoot41 trecken.

33

(Ende dit seyde hy beteeckenende hoedanigen doodt hy sterven soude)

34

De schare antwoordde hem, Wy hebben uyt Ga naar margenoot42 de Wet gehoort, Ga naar margenooty dat de Christus blijft inder eeuwicheyt: ende hoe seght ghy dat de Sone des menschen moet verhooght worden? Wie is dese Sone des menschen?

35

Iesus dan seyde tot haer, Noch eenen kleynen tijdt Ga naar margenootz is Ga naar margenoot43 het licht by u lieden: Ga naar margenoota wandelt terwijle ghy het licht hebt, op dat Ga naar margenoot44 de duysternisse u niet en bevange. Ende die in de duysternisse wandelt, en weet niet waer hy henen gaet.

36

Terwijle ghy het licht hebt, gelooft in het licht, op dat ghy kinderen des lichts meucht zijn. Dese dingen sprack Iesus: ende Ga naar margenoot45 wech gaende verberghde hy hem van haer.

37

Ende hoe wel hy so vele teeckenen voor haer gedaen hadde, [nochtans] en geloofden sy in hem niet:

38

Op dat het woordt Esaie des propheten vervult wierde, dat hy gesproken heeft, Ga naar margenootb Heere, Ga naar margenoot46 wie heeft onse Ga naar margenoot47 predikinge gelooft? ende wien is de Ga naar margenoot48 arm des Heeren Ga naar margenoot49 geopenbaert?

39

Daerom en Ga naar margenoot50 konden sy niet gelooven, dewijle Esaias wederom geseght heeft,

40

Ga naar margenoot51 Ga naar margenootc Hy heeft hare oogen verblindt, ende haer herte verhardt: op dat sy met de oogen niet en sien, ende met het herte [niet] en verstaen, ende sy bekeert worden, ende ick haer genese.

41

Ga naar margenootd Dit seyde Esaias, doe hy Ga naar margenoot52 sijne heerlickheyt Ga naar margenoot53 sach, ende van hem sprack.

42

Ga naar margenoote Nochtans geloofden oock selfs vele uyt den Oversten Ga naar margenoot54 in hem: maer om der Phariseen wille en beleden sy 't niet, Ga naar margenootf op dat sy Ga naar margenoot55 uyt de Synagoge niet en souden geworpen worden.

43

Ga naar margenootg Want sy hadden de eere der menschen lief, meer dan de eere Godts.

44

Ende Iesus riep, ende seyde, Die in my gelooft, Ga naar margenoot56 en gelooft in my niet, maer in den genen die my gesonden heeft.

45

Ga naar margenooth Ende die my Ga naar margenoot57 siet, die siet den genen die my gesonden heeft.

46

Ga naar margenooti Ick ben Ga naar margenoot58 een licht in de werelt gekomen, op dat een yegelick die in my gelooft, in de duysternisse niet en blijve.

47

Ende indien yemant mijne woorden gehoort, ende niet gelooft en sal hebben, ick en Ga naar margenoot59 oordeele hem niet. Ga naar margenootk Want ick en Ga naar margenoot60 ben niet gekomen op dat ick de werelt Ga naar margenoot61 oordeele, maer op dat ick de werelt saligh maecke.

48

Ga naar margenootl Die my verwerpt, ende mijne woorden niet en ontfanght, heeft die hem oordeelt: Ga naar margenootm het woort dat ick gesproken hebbe, Ga naar margenoot62 dat sal hem oordeelen ten laetsten dage.

49

Ga naar margenootn Want ick en hebbe Ga naar margenoot63 uyt my selven niet gesproken: maer de Vader die my gesonden heeft, die heeft my een Ga naar margenoot64 gebodt gegeven, wat ick seggen sal, ende wat ick spreken sal.

50

Ende ick weet dat sijn gebodt Ga naar margenoot65 het eeuwige leven is. Het gene ick dan spreke, dat spreke ick alsoo, gelijck my de Vader geseght heeft.

margenoota
Matth. 26.6. Marc. 14.3. Luc. 7.37. Ioan. 11.2.
margenoot1
Dese ses dagen moeten verstaen worden vanden tijdt wanneer Christus eerst te Bethanien is gekomen. Mat. cap. 26.2. ende Marc. cap. 14.1. spreken maer van twee dagen: dan die sien op den tijt wanneer de Over-priesters raedt hebben genomen om hem te vangen ende dooden, gelijck oock afgenomen kan worden uyt het volgende 19 vers van dit Capittel.
margenoot2
N. in het huys van Simon de Melaetsche. Siet Mat. 26.6.
margenoot3
Gr. Pistikes, van dit woort siet Mar. 14.3.
margenootb
Marc. 14.5.
margenoot4
Gr. Denarien, van welcker weerde siet Matth. 18.28. ende Marc. 14.5.
margenootc
Ioan. 13.29.
margenoot5
Gr. geworpen wiert. dat is, ingeworpen, namelick van eenige Godtsalige vrouwen ende andere, tot onderhoudinge Christi, ende sijner Discipelen. Siet Luc. 8.3.
margenoot6
Ofte, laet haer geworden.
margenoot7
D. tot een voorbereydinge mijner begravenisse. Siet hier van de aenteeck. op Matth. 26.12.
margenootd
Marc. 14.8.
margenoote
Deut. 15.11. Matth. 26.11. Marc. 14.7.
margenoot8
N. om aen haer weldadicheyt te betoonen. Deut. 15.11.
margenoot9
N. lichamelick tegenwoordich.
margenootf
Ioan. 11.44.
margenoot10
D. besloten in haren Raedt.
margenoot11
N. nae Bethanien, om hem aldaer te sien.
margenootg
Matth. 21.8. Marc. 11.8. Luc. 19.36.
margenoot12
Van dese geheele Historie siet breeder Matth. 21.8, etc.
margenoot13
Siet oock van dit woort, Matth. 21.9.
margenooth
Psal. 118.26.
margenoot14
Ofte, zy hy.
margenoot15
Namel. door den dienst sijner Discipelen, die hy daer toe uytgesonden hadde, gelijck d' ander Euangelisten breeder verhalen.
margenooti
Iesai. 62.11. Zach. 9.9. Matth. 21.5.
margenoot16
Siet hier van Matth. 21.5.
margenoot17
Namel. dat dit de vervullinge was van die Prophetie.
margenoot18
Dat is, als sy na sijne opstandinge ende hemel-vaert den H. Geest ontfangen hadden.
margenoot19
Ofte, de schare dan die by hem was, doe hy Lazarum uyt het graf riep, ende hem uyt de dooden opweckte, gaf hem getuygenisse.
margenootk
Ioan. 11.47.
margenoot20
N. met all' uwen voorgaenden wederstant tegen hem: ende dat ghy daerom eenen anderen raedt moet nemen, om hem tegen te staen.
margenoot21
D. de meeste menichte des volcks hangt hem aen, ende volght hem als haren Leeraer.
margenoot22
Welcke geweest zijn, ofte onbesnedene Heydenen, die oock mochten komen in het voorste deel des Tempels, om te bidden. 1.Reg. 8.41, 42. ofte Ioden onder de Griecken woonende, ofte Iodengenooten uyt de heydenen bekeert, gelijck de Moorman was, Actor. 8.27, 28.
margenootl
Actor. 8.27.
margenootm
Ioan. 1.15.
margenoot23
Gr. willen.
margenoot24
D. begroeten ende aenspreken.
margenootn
Ioan. 13.32. ende 17.1.
margenoot25
Namel. door sijne doodt ende opstandinge, na welcke hy oock onder de Heydenen door de Predicatie des Euangeliums verheerlickt is geworden.
margenooto
1.Corint. 15.36.
margenoot26
Met dese gelijckenisse wil Christus seggen, dat hy eerst moet sterven ende daer na weder op staen, om de menschen, so Ioden als Griecken, ter saligheyt te brengen. siet 53.10, 11.
margenootp
Matth. 10.39 ende 16.25. Marc. 8.35. Luc. 9.24. ende 17.33.
margenoot27
Gr. Ziele.
margenoot28
D. liever heeft als my. siet hier van Matth. 10.37.
margenoot29
Dat is, bereyt is voor my te laten. siet Luc. 14.26.
margenootq
Ioan. 14.3. ende 17.24.
margenootr
Matth. 26.37, 38, 39. Marc. 14.34. Luc. 22.44.
margenoot30
Namel. door d'overdenckinge van van mijn swaer aenstaende lijden.
margenoot31
N. mijns swaren lijdens. Siet Matth. 26.39.
margenoot32
N. door mijnen doodt.
margenoot33
N. door vele mirakelen ende getuygenissen.
margenoot34
N. door de opstandinge uyt den dooden, ende 't gene daer op volgen sal.
margenoot35
Namel. alsoo dese stemme meerder was als een menschelicke stemme.
margenoots
Ioan. 11.42.
margenoot36
N. op dat ghy meucht gelooven, dat my de Vader gesonden heeft.
margenoott
Ioan. 16.11. Ephes. 2.2.
margenoot37
Dit woort oordeel wort in de heylige Schrifture genomen somtijdts in het goede voor verlossinge ende weder-oprechtinge. Psal. 138.18. ende 140.13. somtijts in 't quade voor veroordeelinge ofte verdoemenisse, Ioan. 3.17. ende 5.24. Doch het kan hier in beyde beteeckenissen wel genomen worden. N. dat nu de uytverkorene in de gantsche werelt van de macht des Duyvels sullen verlost ende weder opgherecht worden, ende dat nu de boose ende ongeloovige in de wereldt sullen veroordeelt ende verdoemt worden.
margenootv
Ioan. 14.30. Coloss. 2.15.
margenoot38
D. de Duyvel, sal nu sijne macht ende heerschappye, die hy door de sonde over de menschen heeft gekregen, in de gene die den Euangelio sullen gelooven, verliesen. Col. 2.15. Hebr. 2.14.
margenootx
Num. 21.9. 2.Reg. 18.4. Ioan. 3.14. ende 8.28.
margenoot39
Ofte, indien.
margenoot40
D. niet alleen de Ioden, maer oock de Heydenen, die in my sullen gelooven Ioan. 3. versen 14, 15. Siet oock aldaer de verklaringe.
margenoot41
D. niet tegenstaende den wederstant des Duyvels ende des vleeschs, tot mijne gehoorsaemheyt ende volgens tot de eeuwige heerlickheyt met my brengen.
margenoot42
D. de Schrifture, die dit wel segt. Psal. 102. versen 27, 28. ende 110.4. doch segt daer oock by, dat hy eerst moeste sterven, Iesa. 53. versen 8, 12. Dan. 9.26. ende alsoo in sijne heerlickheyt ingaen. Luc. 24.26.
margenooty
2.Sam. 7.16. 1.Par. 22.10. Psal. 45.7. ende 89.37. ende 110.4. Iesai. 9.5. Ierem. 23.6. Ezech. 37.26. Dan. 2.44. ende 7.14, 27. Mich. 4.7. Hebr. 1.8.
margenootz
Ioan. 1.9. ende 8.12. ende 9.5. ende 12.46.
margenoot43
Dat is, ick die het licht ben. Ioan. 8.12.
margenoota
Ierem. 13.16. Ephes. 5.8. 1.Thess. 5.4.
margenoot44
N. van onwetenheyt ende verstocktheyt.
margenoot45
N. nae Bethanien. Matth. 21.17. Marc. 11.11. Luc. 21.37.
margenootb
Iesa. 53.1. Rom. 10.16.
margenoot46
N. van dit volck, D. zeer weynige.
margenoot47
Gr. Gehoor: D. 't gene van ons gepredickt, ende van 't volck gehoort is.
margenoot48
D. het Euangelium, 't welck eene kracht Godts is ter salicheyt. Rom. 1. vers 16.
margenoot49
Namel. alsoo, dat hy het verstaen ende aengenomen heeft. Matth. 16.17.
margenoot50
N. overmits te voren geseght was, dat Godt haer door een rechtveerdigh oordeel, om hare wederspannicheyt, in hare blintheyt soude laten, ende daer in overgeven. 2.Thess. 2.11.
margenoot51
Siet van dese plaetse, Matth. 13.14, 15.
margenootc
Iesai. 6.9. Ezech. 12.2. Matth. 13.14. Marc. 4.12. Luc. 8.10. Actor. 28.26. Rom. 11.8.
margenootd
Iesai. 6.1.
margenoot52
N. Christi, als zijnde de eenige Godt met den Vader ende den H. Geest.
margenoot53
Namel. in 't gesichte der Godtlicker heerlickheyt, dat verhaelt staet Ies. 6.1, etc.
margenoote
Ioan. 7.13, 48.
margenoot54
Nam. dat hy de Messias was, gelijck Nicodemus bekent datter vele sulcke onder haer waren. Ioan. 3.2.
margenootf
Ioan. 9.22.
margenoot55
Namel. volgens het besluyt der Overste der Ioden, Ioan. 9.22.
margenootg
Ioan. 5.44.
margenoot56
Dat is, en gelooft niet alleen in my, gelijck Marc. 9.37. Ioan. 7.16.
margenooth
Ioan. 10.30. ende 14.9.
margenoot57
D. kent, ende in my gelooft.
margenooti
Ioan. 1.9. ende 8.12. ende 9.5. ende 12.35. Iesai. 42.6. ende 49.6. Actor. 13.47.
margenoot58
Siet Ioan. 9.5. ende te voren vers 35.
margenoot59
D. veroordeele.
margenootk
Ioan. 3.17. ende 9.39.
margenoot60
N. in desen mijnen nedrigen staet.
margenoot61
D. veroordeele, ofte verdoeme.
margenootl
Ioan. 3.18. ende 8.24.
margenootm
Marc. 16.16.
margenoot62
D. dat sal de regel zijn, na den welcken hy sal geoordeelt worden: ofte, dat sal een overtuyginge tegen hem wesen, dat hy rechtveerdelick veroordeelt wort.
margenootn
Deut. 18.18. Ioan. 3.11. ende 5.20. ende 7.16. ende 8.28. ende 14.10, 24. ende 16.13.
margenoot63
Siet Ioan. 7.16.
margenoot64
D. eene leere die hy my bevolen heeft te prediken.
margenoot65
D. de menschen tot het eeuwige leven brenght.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken