Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiii. Capittel.

1 Christus van het avontmael opstaende omgordt hem, ende wascht de voeten sijner Discipelen. 6 't welck Petrus in't eerste weygert, ende daer nae toelaet. 12 Christus vermaent haer dit exempel sijner nedricheyt ende gediensticheyt nae te volgen. 18 Voorseght dat een van haer hem verraden soude, waer tegen hy sijne Discipelen vertroost. 22 ende wijst Ioanni aen met het geven van een ingedoopte bete, dat het Iudas was. 27 die nae dat de Duyvel in hem gevaren was, uyt-gaet. 31 Christus spreeckt daer nae met sijne andere Discipelen van sijne verheerlickinge. 34 ende vermaentse tot onderlinge liefde. 37 Petrus wil sijn leven voor hem setten: maer Christus voorseght hem dat hy hem drymael verloochenen sal.

1

ENde Ga naar margenoot1 voor Ga naar margenoota het Feest van het Pascha, Iesus wetende dat sijne uyre gekomen was, dat hy uyt dese werelt soude Ga naar margenoot2 over gaen tot den Vader, alsoo hy de sijne, die inde werelt waren, lief gehadt hadde, so heeft hy'se lief gehadt Ga naar margenoot3 tot den eynde.

2

Ende als het Ga naar margenoot4 avontmael gedaen was ( Ga naar margenootb doe nu de duyvel in het herte van Iudas Simonis Iscariot Ga naar margenoot5 gegeven hadde, dat hy hem verraden soude),

3

Iesus, wetende Ga naar margenootc dat de Vader hem alle dingen Ga naar margenoot6 in de handen gegeven hadde, Ga naar margenootd ende dat hy van Godt uytgegaen was, ende tot Godt henen ginck,

4

Stont op van het avontmael, ende leyde [sijne] Ga naar margenoot7 cleederen af, ende nemende eenen lijnen doeck, Ga naar margenoot8 omgordde hem selven.

5

Daer na Ga naar margenoot9 goot hy water in het Ga naar margenoot10 becken, ende begon de voeten der Discipelen te wasschen, ende af te droogen met den lijnen doeck, daer mede hy omgordt was.

6

Hy dan quam tot Simon Petrus, ende die seyde tot hem, Heere, Ga naar margenoote sult Ga naar margenoot11 ghy my de voeten wasschen?

7

Iesus antwoordde ende seyde tot hem, Ga naar margenoot12 Dat ick doe en weet ghy nu niet, maer ghy sult het Ga naar margenoot13 na desen verstaen.

8

Petrus seyde tot hem, Ghy en sult mijne voeten niet wasschen Ga naar margenoot14 in der eeuwicheyt. Iesus antwoordde hem, Ga naar margenoot15 Indien ick u niet en wassche, ghy en hebt geen deel met my.

9

Simon Petrus seyde tot hem, Heere, niet alleen mijne voeten, maer oock de handen ende het hooft.

10

Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot16 Die gewas-

[Folio 52v]
[fol. 52v]

schen is en heeft niet van noode dan de voeten te wasschen, maer is geheel reyn. Ga naar margenootf Ende ghy lieden zijt Ga naar margenoot17 reyn, doch niet alle.

11

Ga naar margenootg Want hy wist wie hem verraden soude: daerom seyde hy, Ghy en zijt niet alle reyn.

12

Als hy dan hare voeten gewasschen, ende sijne cleederen genomen hadde, sat hy wederom aen, ende seyde tot haer, Verstaet ghy Ga naar margenoot18 wat ick u lieden gedaen hebbe?

13

Ga naar margenooth Ghy heet my Meester, ende Heere, ende ghy seght wel: want ick Ga naar margenoot19 ben't.

14

Indien dan ick, de Heere ende de Meester, uwe voeten gewasschen hebbe, Ga naar margenooti so zijt ghy oock schuldigh malcanders Ga naar margenoot20 voeten te wasschen.

15

Ga naar margenootk Want ick hebbe u een exempel gegeven, op dat gelijckerwijs ick u gedaen hebbe, ghy lieden oock doet.

16

Voorwaer, voorwaer segge ick u, Ga naar margenootl Een dienstknecht en is niet meerder dan sijn heere, noch Ga naar margenoot21 een gesante meerder dan die hem gesonden heeft.

17

Indien ghy Ga naar margenoot22 dese dingen weet, saligh zijt ghy so ghy de selve doet.

18

Ick en segge niet Ga naar margenoot23 van u allen: ick weet welcke ick Ga naar margenoot24 uytvercoren hebbe: maer [dit geschiet] op dat de Schrift vervult werde, Ga naar margenoot25 Ga naar margenootm Die met my het broodt eet, heeft tegen my sijn Ga naar margenoot26 verssen opgeheven.

19

Ga naar margenootn Van nu segge ick het u lieden, eer het geschiet is, op dat wanneer het geschiet sal zijn, ghy gelooven meught Ga naar margenoot27 dat ick 't ben.

20

Voorwaer, voorwaer segge ick u, Ga naar margenooto So ick yemandt sende, wie [dien] ontfangt, die ontfanght my: ende wie my ontfanght, die ontfanght hem die my gesonden heeft.

21

Ga naar margenootp Iesus dese dingen geseght hebbende, wiert ontroert Ga naar margenoot28 inden geest, ende betuyghde, ende seyde, Voorwaer, voorwaer ick segge u, dat een van u lieden my sal verraden.

22

De Discipelen dan sagen op malcanderen, twijfelende van wien hy [dat] seyde.

23

Ga naar margenootq Ende een van sijne Discipelen Ga naar margenoot29 was aensittende inden schoot Iesu, Ga naar margenoot30 welcken Iesus lief hadde.

24

Simon Petrus dan wenckte desen, dat hy vragen soude, wie hy doch ware van welcken hy [dit] seyde.

25

Ende dese Ga naar margenoot31 vallende op de borst Iesu, seyde tot hem, Heere, wie is't?

26

Iesus Ga naar margenoot32 antwoordde, dese is't dien ick de bete, als ick'se ingedoopt hebbe, geven sal: Ende als hy de bete ingedoopt hadde, gaf hy'se Iude Simonis Iscariot.

27

Ende Ga naar margenoot33 na de bete, Ga naar margenoot34 doe voer de Satan in hem. Iesus dan seyde tot hem, Dat ghy Ga naar margenoot35 doet, doet het haestelick.

28

Ende dit en verstondt niemandt der gene die aensaten, waer toe hy hem [dat] seyde.

29

Want sommige meynden, Ga naar margenootr Ga naar margenoot36 dewijle Iudas de burse hadde, dat hem Iesus seyde, Coopt't gene wy van noode hebben Ga naar margenoot37 tot het Feest: ofte, dat hy den armen wat geven soude.

30

Hy dan de bete genomen hebbende Ga naar margenoot38 ginck terstont uyt. Ende het was nacht.

31

Als hy dan uytgegaen was seyde Iesus, Ga naar margenoot39 Nu is de Sone des menschen verheerlickt, ende Godt is in hem verheerlickt.

32

Ga naar margenoot40 Indien Godt Ga naar margenoot41 in hem verheerlickt is, so sal oock Godt hem verheerlicken in hem selven, Ga naar margenoots ende hy sal hem terstont verheerlicken.

33

Kinderkens, noch eenen kleynen [tijdt] ben ick by u. Ga naar margenoott Ghy sult my Ga naar margenoot42 soecken, ende gelijck ick den Ioden geseght hebbe, Ga naar margenoot43 Daer ick henen gae en condt ghy niet komen, [alsoo] Ga naar margenoot44 segge ick u lieden nu oock.

34

Ga naar margenootv Een Ga naar margenoot45 nieuw' gebodt geve ick u, dat ghy malcanderen lief hebt. Gelijck ick u lief gehadt hebbe, dat oock ghy malcanderen lief hebt.

35

Ga naar margenootx Hier aen sullen sy alle bekennen, dat ghy Ga naar margenoot46 mijne Discipelen zijt, so ghy liefde hebt onder malcanderen.

36

Simon Petrus seyde tot hem, Heere, waer gaet ghy henen? Iesus antwoordde hem, Daer ick henen gae, en condt ghy my nu niet volgen: Ga naar margenooty maer ghy sult my Ga naar margenoot47 namaels Ga naar margenoot48 volgen.

37

Petrus seyde tot hem, Heere, waerom en can ick u nu niet volgen? Ga naar margenootz Ick sal mijn leven voor u setten.

38

Iesus antwoordde hem, Sult ghy u leven voor my setten? Ga naar margenoota Voorwaer, voorwaer segge ick u, de haen en sal niet Ga naar margenoot49 craeyen, tot dat ghy my driemael verloochent sult hebben.

margenoot1
Namel. 'savonts voor sijn lijden ende sterven. Want Christus heeft het Pascha gehouden op den rechten tijdt, nae de instellinge Godts, maer de Ioden stelden het doen ter tijde uyt, op den volgenden dach. De reden hier van siet in de aent. op Mat. 26.20.
margenoota
Matth. 26.2. Marc. 14.1. Luc. 22.1.
margenoot2
Namel. door sijne doodt, opstandinge, ende hemelvaert.
margenoot3
N. van sijn leven: ofte, sonder ophouden. Ioan. 17.12.
margenoot4
D. de maeltijdt, in welcke het Paeschlam van haer gegeten was, alsoo dat sy noch saten aen de tafel, die noch niet opgenomen en was. vers 12. nae welcke Christus daer na sijn Avontmael heeft ingestelt ende gehouden. Siet Luc. 22.15, etc. Andere setten het over als het Avontmael gehouden wiert.
margenootb
Luc. 22.3. Ioan. 13.27.
margenoot5
Gr. geworpen.
margenootc
Matth. 11.27. Ioan. 3.35.
margenoot6
D. in sijne macht gestelt. Matt. 28.18.
margenootd
Ioan. 16.28.
margenoot7
N. opper-kleederen, gelijck dit woort dickwils genomen wort. Siet Mat. 5.40. ende Luc. 6.29. Aldus plachten de dienstknechten hare heeren te dienen. siet Luc. 17.8.
margenoot8
N. om te veerdiger te zijn tot desen dienst, ende met dese dwale de voeten te droogen.
margenoot9
Gr. wierp.
margenoot10
Ofte, wasch-vat.
margenoote
Matth. 3.14.
margenoot11
N. die mijn Heere ende Meester zijt. Hoe wel hy dit seght uyt eerbiedinge, soo is daer nochtans onverstant mede gemengt, alsoo Christus wil dat wy hem gehoorsaemen, oock als 't ons dunckt dat hy wat vremts gebiedt.
margenoot12
D. waerom ick sulcks doe.
margenoot13
N. als ick het u sal verklaert hebben, gelijck hy doet vers 13, 14.
margenoot14
D. nimmermeer sal ick dat toelaten.
margenoot15
Christus neemt gelegentheydt van het uyterlick wasschen, om te spreken van het geestelick wasschen, ofte reynigen der sonden, door sijn bloet ende geest, 1.Corint. 6.11. Tit. 3.3. 1.Ioan. 1. versen 7.8. gelijck hy diergelijcke occasien meermaels waerneemt.
margenoot16
Christus leert hier, gelijck de gene die in de badt-stoven haer geheel lichaem gewasschen hebben, de voeten ook daer nae moeten wasschen, dat alsoo oock sijne Discipelen inwendelick door sijn bloedt ende geest gewasschen zijnde, uyterlick oock hare gangen ende haer doen moeten reynigen.
margenootf
Ioan. 15.3.
margenoot17
D. gereynight door my van de sonde, ende heerschappye der selve. Ro. 6.11, 12.
margenootg
Ioan. 6.64.
margenoot18
D. waer toe ick dit gedaen hebbe?
margenooth
Matth. 23.8, 10. 1.Cor. 8.6. ende 12.3. Philip. 2.11.
margenoot19
Namel. in der waerheyt.
margenooti
Galat. 6.1, 2.
margenoot20
D. veel meer allerley diensten der liefde des noot zijnde malkanderen te betoonen, oock die van de geringste anders plegen gedaen te worden, maer niet om sulcks als een Sacrament te gebruycken: alsoo dit Christi oogh-merck hier niet en is.
margenootk
1.Pet. 2.21. 1.Ioan. 2.6.
margenootl
Matth. 10.24. Luc. 6.40. Ioan. 15.20.
margenoot21
Ofte, gesondene. Gr. Apostolos.
margenoot22
N. die ick u met mijn exempel geleert hebbe, als liefde, nedricheyt, ende onderlinge gediensticheyt.
margenoot23
N. dat ghy alle dat sult naekomen. want Iudas en soude het niet doen, gelijck volght.
margenoot24
N. tot de eeuwige salicheydt. Ephes. 1.4.
margenoot25
D. die dagelicks aen mijn tafel is, ende met my omgaet:
margenootm
Psal. 41.10. Matth. 26.23. 1.Ioan. 2.19.
margenoot26
D. heeft hem vyandelick tegen my gestelt. Siet de aent. op Psal. 41.10.
margenootn
Ioan. 14.29. ende 16.4.
margenoot27
Namel. de ware Messias ende Sone Godts, die alles te voren weet.
margenooto
Matth. 10.40. Luc. 10.16.
margenootp
Matth. 26.21. Marc. 14.18. Luc. 22.21. Actor. 1.17. 1.Ioan. 2.19.
margenoot28
D. in sijn gemoet, door overdenckinge soo van de verraderye Iude, als vande straffe die hem daerom soude overkomen.
margenootq
Ioan. 20.2. ende 21.7, 20.
margenoot29
Gr. was gelegen, namelick nae de wijse der oude, die aen de tafel niet en saten als wy, maer lagen op beddekens, op den elleboogh: so dat Ioannes liggende naest Christum, bequamelick sijn hooft konde neygen nae de borst Christi.
margenoot30
D. Ioannes, dien de Heere Christus bysonderlick lief hadde: also beschrijft hy oock hem selven. Ioan. 21.20, 24.
margenoot31
D. neygende sijn hooft nae de borst Christi, om in 't stille ende secretelick te verstaen, wie de verrader soude zijn.
margenoot32
N. stillekens aen Ioannem alleen, gelijck blijckt vers 28.
margenoot33
N. van Iuda ontfangen.
margenoot34
D. nam hem voorts geheel in, om sijne verraderye uyt te voeren, die hy te voren door des Duyvels ingevinge belooft hadde aen de Overpriesters. Siet Luc. 22.3. ende hier vers 2.
margenoot35
D. voor hebt te doen. Met dese woorden en wil Christus niet gebieden dat Iudas in sijne verraderye soude voortgaen, maer geeft daer mede te kennen dat sijne verraderye hem bekent was, ende dat hy gewilligh was sulcks te lijden. Siet diergelicke wijse van spreken Apoc. 22.11.
margenootr
Ioan. 12.6.
margenoot36
D. 't gelt ontfingh, bewaerde ende uytgaf, dat Christo, tot zijn ende sijner Discipelen onderhoudt, van Godtsalige vrouwen ende andere gegeven wiert. Luc. 8.3.
margenoot37
D. tot de kosten om het feest voort uyt te houden.
margenoot38
N. nae de Overpriesters ende Hooftmannen, om de verraderye in het werck te stellen.
margenoot39
D. nu is de tijt nae by, dat ick door mijn lijden ende sterven den duyvel ende doot sal te niete doen, ende daer nae in mijne heerlickheydt ingaen.
margenoot40
Ofte, overmits.
margenoot41
D. door hem. Siet hier van de aenteeck. op Ioan. 17.1.
margenoots
Ioan. 12.23. ende 17.1.
margenoott
Ioan. 7.34. ende 8.21.
margenoot42
D. nae mijne tegenwoordigheyt verlangen.
margenoot43
N. inden hemel, daer ick binnen korten tijt sal opvaren, nae mijne doot ende opstandinge.
margenoot44
N. dat ghy voor desen tijdt met my niet en kondt daer gaen. Siet Ioan. 8.21. ende hier vers 36.
margenootv
Levit. 19.18. Matth. 22.39. Ioan. 15.12. Ephes. 5.2. 1.Thess. 4.9. 1.Pet. 4.8. 1.Ioan. 3.23. ende 4.21.
margenoot45
D. nieuwlijcks van my, door mijn leere ende exempel mijner bysondere liefde, verklaert ende versterckt. Ioan. 15.13. want hetselve gebodt oock in den Ouden Testamente geweest is. Siet 1.Ioan. 2.7, 8. ende 2.Ioan. vers 5.
margenootx
1.Ioan. 2.5. ende 4.20.
margenoot46
D. mijne rechte ende ware Discipelen, die ick daer voor erkenne.
margenooty
Ioan. 21.18. 2.Petr. 1.14.
margenoot47
N. als ghy uwen loop ende dienst sult volbracht hebben, ende in den geloove stercker sult zijn.
margenoot48
N. door een gelijcke doodt in mijne heerlickheyt. Ioan. 21.19.
margenootz
Matth. 26.33. Marc. 14.29. Luc. 22.33.
margenoota
Matth. 26.34. Marc. 14.30. Luc. 22.34.
margenoot49
D. sijn kraeyen desen nacht niet vol-eyndight hebben. Siet Matth. 26.34. ende Marc. 14.30.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken