Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiiii. Capittel.

1 Christus vertroost sijne Discipelen over sijn wechgaen tot den Vader, dewijle hy ginck om haer in sijns Vaders huys woonplaetse te bereyden. 5 Verklaert aen Thomas dat hy de wegh, de waerheyt, ende 't leven is. 7 ende aen Philippus, dat die hem siet den Vader siet. 12 Belooft haer datse groote wonderwercken sullen doen, ende verkrijgen watse in sijnen name bidden sullen. 16 ende datse den Trooster den Heyligen Geest sullen ontfangen. 18 ende geen weesen gelaten worden. 21 Vermaentse tot sijne liefde, ende tot gehoorsaemheyt sijner geboden, met belofte van sijne ende des Vaders bywooninge. 26 ende dat de Heylige Geest haer alles sal indachtigh maken. 27 Laet haer sijnen vrede. 28 Verklaert datse haer behooren te verblijden, dat hy tot den Vader gaet. 30 Toont sijne gewillicheyt om den Vader oock in't lijden te gehoorsamen.

1

UW' herte en worde niet Ga naar margenoot1 ontroert: Ga naar margenoot2 ghy-lieden gelooft in Godt, gelooft oock in my.

2

In Ga naar margenoot3 het huys mijns Vaders zijn vele Ga naar margenoot4 wooningen: Ga naar margenoot5 andersins so soude ick het u Ga naar margenoot6 geseght hebben: ick gae henen om u plaetse te bereyden.

3

Ende so wanneer ick henen sal gegaen zijn, ende u plaetse sal bereyt hebben, so Ga naar margenoot7 kome ick weder, ende sal u tot my nemen, Ga naar margenoota op dat ghy oock Ga naar margenoot8 zijn meught Ga naar margenoot9 daer ick ben.

4

Ende waer ick henen gae Ga naar margenoot10 weet ghy, ende Ga naar margenoot11 den wegh weet ghy.

5

Thomas seyde tot hem, Heere, wy en weten niet waer ghy henen gaet: ende hoe konnen wy den wegh weten?

6

Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot12 Ga naar margenootb Ick ben de

[Folio 53r]
[fol. 53r]

wegh, Ga naar margenootc ende de waerheyt, Ga naar margenootd ende het leven. Ga naar margenoote Niemandt en komt tot den Vader dan door my.

7

Indien ghy lieden my Ga naar margenoot13 gekent haddet, so soudet ghy oock mijnen Ga naar margenoot14 Vader gekent hebben: ende Ga naar margenoot15 van nu Ga naar margenoot16 kennet ghy hem, ende hebbet hem gesien.

8

Philippus seyde tot hem, Heere, toont ons den Vader, ende het is ons genoech.

9

Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot17 Ben ick so langen tijdt met u lieden, ende en hebt ghy my niet gekent Philippe? Ga naar margenootf Die my Ga naar margenoot18 gesien heeft, die heeft Ga naar margenoot19 den Vader gesien: ende hoe seght ghy, Toont ons den Vader?

10

Gelooft ghy niet Ga naar margenootg dat ick in den Vader [ben], ende de Vader in my is? Ga naar margenoot20 Ga naar margenooth De woorden die ick tot u-lieden spreke, en spreke ick van my selven niet, Ga naar margenooti maer de Vader die in my Ga naar margenoot21 blijft, deselve Ga naar margenoot22 doet de wercken.

11

Geloovet my, dat ick in den Vader [ben], ende de Vader in my is, ende Ga naar margenoot23 indien niet, so geloovet my Ga naar margenoot24 om de wercken selve.

12

Ga naar margenootk Voorwaer, voorwaer segge ick u lieden, die in my gelooft, de wercken die ick doe, sal hy Ga naar margenoot25 oock doen, ende sal Ga naar margenoot26 meerder doen dan dese. Want ick gae henen Ga naar margenoot27 tot mijnen Vader:

13

Ga naar margenootl Ende Ga naar margenoot28 so wat ghy begeeren sult Ga naar margenoot29 in mijnen name, dat sal ick doen: op dat de Vader Ga naar margenoot30 inden Sone verheerlickt worde.

14

So ghy yet begeeren sult in mijnen name, ick sal't doen.

15

Ga naar margenootm Indien ghy my lief hebt, soo bewaert mijne geboden.

16

Ende ick sal den Vader bidden, ende hy sal u eenen anderen Ga naar margenoot31 trooster geven, op dat hy by u Ga naar margenoot32 blijve inder eeuwicheyt.

17

[Namelick] den Geest Ga naar margenoot33 der waerheyt, welcken Ga naar margenoot34 de werelt niet en kan ontfangen, want sy en Ga naar margenoot35 siet hem niet, noch en kent hem niet: maer ghy kent hem, want hy Ga naar margenoot36 blijft Ga naar margenoot37 by u lieden, ende Ga naar margenoot38 sal in u zijn.

18

Ga naar margenootn Ick en sal u Ga naar margenoot39 geen weesen laten: ick kome [weder] tot u.

19

Noch eenen kleynen [tijdt], ende de werelt Ga naar margenoot40 en sal my niet meer sien: maer Ga naar margenoot41 ghy sult my sien: want ick Ga naar margenoot42 leve, ende Ga naar margenoot43 ghy sult leven.

20

In dien Ga naar margenoot44 dagh sult ghy Ga naar margenoot45 bekennen, Ga naar margenoot46 dat ick in mijnen Vader [ben], ende ghy in my, ende ick in u.

21

Die mijne geboden heeft, ende deselve bewaert, die ist die my lief heeft: ende die my lief heeft sal van mijnen Vader gelievet worden: ende ick sal hem lief hebben, ende ick sal my selven aen hem Ga naar margenoot47 openbaren.

22

Ga naar margenoot48 Iudas, niet de Iscariot, seyde tot hem, Heere Ga naar margenoot49 wat is het, dat ghy u selven aen ons sult openbaren, ende niet aen de werelt?

23

Iesus antwoordde ende seyde tot hem, So yemant my lief heeft, die sal mijn woort bewaren: ende myn Vader sal hem lief hebben, ende wy sullen tot hem komen, ende sullen Ga naar margenoot50 wooninge by hem maken.

24

Die my niet lief en heeft, die en bewaert mijne woorden niet. Ga naar margenooto Ende het woort dat ghy lieden hoort, Ga naar margenoot51 en is het mijne niet, maer des Vaders, die my gesonden heeft.

25

Dese dingen hebbe ick tot u gesproken, Ga naar margenoot52 by u blijvende.

26

Ga naar margenootp Maer de trooster de heylige Geest, welcken de Vader senden sal in mijnen name, Ga naar margenootq die sal u alles leeren, ende sal u Ga naar margenoot53 indachtich maken alles wat ick u geseght hebbe.

27

Ga naar margenoot54 Ga naar margenootr Vrede late ick u, Ga naar margenoot55 mijnen vrede geve ick u: niet gelijckerwijs de werelt [hem] geeft, geve ick [hem] u. Uw' herte en worde niet Ga naar margenoot56 ontroert, noch en zy niet vertsaeght.

28

Ga naar margenoots Ghy hebt gehoort dat ick tot u geseght hebbe, Ick gae henen, ende Ga naar margenoot57 kome [weder] tot u. Ga naar margenoot58 Indien ghy my lief haddet, so soudet ghy u verblijden, om dat ick geseght hebbe, Ick gae henen tot den Vader: want mijn Vader is Ga naar margenoot59 meerder dan ick.

29

Ende nu hebbe ick het u geseght eer het geschiet is, Ga naar margenoott op dat wanneer het geschiet sal zijn, ghy Ga naar margenoot60 gelooven meught.

30

Ick en sal Ga naar margenoot61 niet meer veel met u spreken: Ga naar margenootv want Ga naar margenoot62 de overste deser werelt Ga naar margenoot63 komt, ende en heeft Ga naar margenoot64 aen my niets.

31

Maer op dat de werelt wete dat ick den Vader lief hebbe, ende Ga naar margenoot65 alsoo doe gelijckerwijs my de Vader Ga naar margenootx geboden heeft. Staet op, laet ons van hier gaen.

margenoot1
N. met de groote droefheyt ofte vreese. over mijn wechgaen tot den Vader.
margenoot2
Ofte, geloovet ghy in Godt? geloovet oock in my. Ofte, Geloovet in Godt, ende geloovet in my. Ofte, ghy gelooft in Godt, ende ghy gelooft in my.
margenoot3
D. in den hemel.
margenoot4
Ofte, blyvingen, ofte, blijf-plaetsen, dat is, daer is ruymte genoech niet alleen voor my, maer oock voor u-lieden ende voor alle geloovige.
margenoot5
Gr. ende in dien niet, Namel. het soo en ware.
margenoot6
D. ick en soude u met geen ydele hope opgehouden hebben.
margenoot7
D. sal komen, namelick, ten laetsten dage. Hebr. 9.28.
margenoota
Ioan. 12.26. ende 17.24.
margenoot8
Namel. niet alleen nae de ziele terstont nae de doodt, maer oock nae lichaem ende ziele nae het uyterste oordeel. Luc. 23.43. 2.Cor.5.1, 8. Philip. 1.23. 1.Thess. 4.17.
margenoot9
D. daer ick zijn sal.
margenoot10
D. kondt ghy uyt mijn woorden genoech weten.
margenoot11
N. daer door ick moet henen gaen, ende daer door ghy my moet volgen.
margenoot12
Christus noemt hem selven den wegh, om dat niemant ten hemel en kan comen, dan door sijne verdiensten ende kracht, Act. 4.12. De waerheyt, om dat alle de beloften Godts, ende de schaduwen des Ouden Testaments, die den wegh tot de saligheyt afbeeldden, in hem vervult zijn, 2.Corinth. 1.20. Ioan. 1. vers 17. ende het leven, om dat hy een auteur ende gever des eeuwigen levens is. Ioan. 11.25. Hebr. 5.9.
margenootb
Hebr. 9.8.
margenootc
Ioan. 1.17.
margenootd
Ioan. 1.4. ende 11.25.
margenoote
Ioan. 10.9.
margenoot13
N. recht als 't behoort.
margenoot14
N. also ick eenes wesens met den Vader ben, ende het uytgedruckt beeldt sijner selfstandicheydt. Coloss. 1.15. Hebr. 1.3.
margenoot15
Ofte, nu alreede.
margenoot16
N. voor soo veel als ghy my kennet. vers 9.
margenoot17
N. met mijn leere ende wercken soo dickwijls getoont hebbende wie ick ben.
margenootf
Ioan. 10.30.
margenoot18
D. recht gekent heeft.
margenoot19
N. in mijnen persoon, dewijle de Vader ende ick van een wesen ende macht zijn. Ioan. 10.30.
margenootg
Ioan. 10.38.
margenoot20
D. mijn leere. Siet Ioan. 7.16.
margenooth
Ioan. 7.16. ende 8.28. ende 10.38. ende 12.49. ende 14.24. ende 16.13. ende 17.21.
margenooti
Ioan. 5.17.
margenoot21
Ofte, woont: namelick als zijnde eenes wesens met my.
margenoot22
N. in my ende door my.
margenoot23
D. indien ghy mijne woorden niet en soudet gelooven.
margenoot24
N. overmits de selve niet en konnen dan door een Goddelicke kracht gedaen worden.
margenootk
Matth. 21.21. Luc. 17.6. Actor. 5.12. ende 19.11.
margenoot25
N. door mijne kracht. Marc. 16.20. Actor. 3.12. de waerheyt van dese voorsegginge blijckt Act. 3.7. ende 5.15. ende 19.12. ende doorgaens in de handelinge der Apostelen.
margenoot26
N. als sommige mirakelen zijn, die Christus in de dagen sijns vleeschs gedaen heeft, gelijck daer zijn, door oplegginge der handen den Heyligen Geest te geven, de kennisse der talen, ende de wonderbaerlijcke bekeeringe der werelt, ende andere. Siet oock Marc. 16.17, etc.
margenoot27
N. om van daer den H. Geest, ende dese kracht u te senden. Actor. 2.33.
margenootl
Ierem. 29.12. Matth. 7.7. ende 21.22. Marc. 11.24. Luc. 11.9. Ioan. 15.17. ende 16.24. Iacob. 1.5. 1.Ioan. 3.22.
margenoot28
N. noodigh tot uyt-voeringe uwes ampts, ende tot uwe salicheyt.
margenoot29
D. steunende op mijne beloften ende verdiensten.
margenoot30
D. door den Sone.
margenootm
Ioan. 14.21, 23. ende 15.10. 1.Ioan. 5.3.
margenoot31
Ofte, Advocaet ende voorsprake, namelick den H. Geest, die u niet alleen sal troosten ende stercken, maer oock in geven, hoe ghy u verantwoorden sult in tijdt van benauwtheyt ende vervolginge. Luc. 12.11, 12. ende hoe ghy den Vader sult aenroepen in uwen noot. Rom. 8.15, 26. die hier een ander genaemt wort, niet om dat hy een ander wesen heeft als de Vader ende de Soon, maer om dat hy een ander persoon is. 1.Ioan. 5.7.
margenoot32
N. sonder immermeer van u te scheyden, gelijck ick met mijne lichamelicke tegenwoordicheyt voor eenen tijt sal doen.
margenoot33
Soo wort de H. Geest genaemt om dat hy de waerheyt der salighmakende leere openbaert, leert, ende in de herten der uytverkorene versegelt.
margenoot34
D. de wereltsche menschen, die noch natuerlick en onwedergeboren zijn. 1.Corinth. 2.14.
margenoot35
D. noch en verstaet noch en gevoelt zijne werckinge niet.
margenoot36
Ofte, woont.
margenoot37
D. in uwe herten.
margenoot38
N. om u te onderwijsen, vertroosten, verstercken, ende versekeren van uwe saligheyt. Rom. 8. versen 15, 16, 26. 1.Cor. 2.12.
margenootn
Matth. 28.20.
margenoot39
Dat is, niet hulpeloos noch troosteloos.
margenoot40
Gr. en siet my niet meer.
margenoot41
Gr. ghy siet my.
margenoot42
D. sal haest weder levendigh worden.
margenoot43
D. ick sal u noch levendigh vinden. Andere setten het over om dat ick leve, soo sult ghy oock leven: Namel. een geestelick ende eeuwich leven.
margenoot44
N. nae mijne opstandinge ende hemelvaert.
margenoot45
N. door de H. Geest klaerder onderwesen zijnde.
margenoot46
D. dan sult ghy mijne eenicheyt met den Vader in wesen, ende mijne geestelicke vereeninge met u, naerder verstaen. Siet oock hier voor vers 10.11.
margenoot47
D. meer ende meer door mijne kennisse verlichten, ende mijne salighmakende werckingen ende genade laten gevoelen, gelijck het volgende 23 vers uytwijst. Siet oock 2.Cor. 3.18.
margenoot48
N. de broeder Iacobi, toegenaemt Lebbeus. Matt. 10.3.
margenoot49
Gr. wat isser geschiet, dat is, wat is de oorsake? ofte, wat beduydt het?
margenoot50
Gr. blijvinge: gelijck oock van den Heyligen Geest geseght wort vers 17.
margenooto
Ioan. 7.16. ende 8.28. ende 12.49. ende 14.10. ende 16.13.
margenoot51
D. en is mijn alleen niet, ghelijck Ioan. 6.38. ende 7.16.
margenoot52
D. met u verkeerende.
margenootp
Luc. 24.49. Ioan. 15.26. ende 16.7. Actor. 2.4.
margenootq
Ioan. 16.13.
margenoot53
D. en sal u niet nieuws leeren, maer 't selve dat ick u geleert hebbe, ende ghy niet wel onthouden en hebt, wederom in gedachtenisse brengen. Matth. 28.19, 20. Ioan. 15.15.
margenoot54
D. een ware ende vaste gerustheydt des ghemoets in Godt, ontstaende uyt eene versekertheyt van de vergevinge uwer sonden.
margenootr
Philip. 4.7.
margenoot55
D. die ick door mijne doodt ende opstandinge u sal verwerven ende toebrengen. Rom. 5.1.
margenoot56
N. over mijn wechgaen.
margenoots
Ioan. 14.3.
margenoot57
N. nae mijne verrijsenisse.
margenoot58
N. met rechte wetenschap ende verstant, waerom ick van u gaen sal.
margenoot59
N. in majesteyt ofte heerlickheydt als ick ben in desen staet mijner vernederinge. Ende daerom behoort ghy u te verblijden, dat ick henen gae, om het gebruyck der selve heerlickheyt weder aen te nemen, die ick by hem gehadt hebbe eer de werelt was, dewijle 't selve oock tot uwe saligheyt sal strecken. Ioan. 17.5, 24.
margenoott
Ioan. 13.19. ende 16.4.
margenoot60
Dat is, in uw' geloove meught versterckt worden.
margenoot61
Namel. voor mijne doodt.
margenootv
Ioan. 12.31. ende 16.11. Ephes. 2.2.
margenoot62
D. den Duyvel. Ioan. 12.31.
margenoot63
N. om door sijne instrumenten my te vangen ende dooden.
margenoot64
Gr. in my, dat is, sal door mijn doodt tot sijn voornemen niet komen, maer daer en tegen alle sijn macht verliesen. Hebr. 2.14.
margenoot65
D. dat ick my gewillichlick in den doot overgeve, om den Vader te gehoorsamen, die my bevolen heeft op sulcke wijse de menschen te verlossen. Philip. 2.8.
margenootx
Ioan. 10.18. Hebr. 10.5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken