Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

Christus vergelijckt hem selven by eenen Wijnstock, ende sijne Discipelen by de rancken, die in hem blijvende, door hem vele vruchten voortbrengen. 9 Betuyght van sijne bysondere liefde tegen haer, ende vermaentse tot onderhoudinge sijner geboden, ende onderlinge liefde. 13 welcke sijne liefde hy daer mede betoont, dat hy sijn leven voor haer stelt. 14 ende haer sijne vrienden ende uytverkorene noemt. 18 Troost'se tegen den haet der wereldt met sijn eygen exempel. 22 Toont dat door sijn woort ende wercken den Ioden alle voorwendinge van onschult benomen is. 26 ende dat den Heyligen Geest van hem sal getuygen, ende sy Apostelen mede.

1

Ga naar margenoot1 ICk ben de ware wijn-stock, ende mijn Vader is de Ga naar margenoot2 landt-man.

2

Ga naar margenoota Ga naar margenoot3 Alle rancke die in my geen Ga naar margenoot4 vrucht en draeght, die Ga naar margenoot5 neemt hy wech: ende alle die vrucht draeght, die Ga naar margenoot6 reynight hy, op dat sy meer vrucht drage.

3

Ga naar margenootb Ghy-lieden zijt nu Ga naar margenoot7 reyn, om het woort, dat ick tot u Ga naar margenoot8 gesproken hebbe.

4

Ga naar margenoot9 Blijvet in my, ende Ga naar margenoot10 ick in u. Gelijckerwijs de rancke geen vrucht en kan dragen Ga naar margenoot11 van haer selven, so sy niet in den

[Folio 53v]
[fol. 53v]

wijnstock en blijft: also oock ghy niet, so ghy in my niet en blijvet.

5

Ick ben de wijnstock, [ende] ghy de rancken: die in my blijft, ende ick in hem, die draeght veel vrucht: want Ga naar margenoot12 sonder my, en kont ghy Ga naar margenoot13 niets doen.

6

Ga naar margenootc So yemant in my niet en blijft, Ga naar margenootd die is Ga naar margenoot14 buyten geworpen gelijcker-wijs Ga naar margenoot15 de rancke, ende Ga naar margenoot16 is verdorret: ende men Ga naar margenoot17 vergadert deselve, ende men werptse in't Ga naar margenoot18 vyer, ende sy worden verbrandt.

7

Indien ghy in my blijvet, ende mijne woorden Ga naar margenoot19 in u blijven, Ga naar margenoote so Ga naar margenoot20 wat ghy wilt, sult ghy Ga naar margenoot21 begeeren, ende het sal u geschieden.

8

Hier in is mijn Vader verheerlickt, dat ghy veel Ga naar margenoot22 vrucht draeght: ende ghy sult mijne discipelen Ga naar margenoot23 zijn.

9

Gelijckerwijs de Vader my lief gehadt heeft, hebbe ick oock u lief gehadt: blijft in dese Ga naar margenoot24 mijne liefde.

10

Ga naar margenootf Indien ghy mijne geboden Ga naar margenoot25 bewaert, so sult ghy in mijne liefde blijven: gelijckerwijs ick de geboden mijns Vaders bewaert hebbe, ende blijve in sijne liefde.

11

Dese dingen hebbe ick tot u gesproken, op dat Ga naar margenoot26 mijne blijdschap in u Ga naar margenoot27 blijve, ende Ga naar margenoot28 uwe blijdtschap Ga naar margenoot29 vervult werde.

12

Ga naar margenootg Dit is mijn Ga naar margenoot30 gebodt, dat ghy malkanderen lief hebt, gelijckerwijs ick u lief gehadt hebbe.

13

Ga naar margenooth Niemant en heeft meerder liefde als dese, dat yemant Ga naar margenoot31 sijn leven Ga naar margenoot32 sette voor sijne vrienden.

14

Ga naar margenoot33 Ga naar margenooti Ghy zijt mijne vrienden, so ghy doet wat ick u gebiede.

15

Ick en Ga naar margenoot34 heete u niet meer dienstknechten: want de dienst-knecht Ga naar margenoot35 en weet niet wat sijn heere Ga naar margenoot36 doet: maer ick hebbe u vrienden genoemt, Ga naar margenootk want al wat ick van mijnen Vader Ga naar margenoot37 gehoort hebbe, [dat] hebbe ick u bekent gemaeckt.

16

Ga naar margenootl Ghy en hebt my niet Ga naar margenoot38 uytverkoren, maer ick hebbe u Ga naar margenoot39 uytverkoren, ende ick hebbe u Ga naar margenoot40 gestelt Ga naar margenootm dat ghy soudt Ga naar margenoot41 henen gaen ende vrucht dragen, ende [dat] uwe vrucht blijve: op dat soo Ga naar margenoot42 wat ghy van den Vader begeeren sult in mijnen name, hy u [dat] geve.

17

Dit gebiede ick u, Ga naar margenoot43 op dat ghy malkanderen lief hebt.

18

Ga naar margenootn Indien u Ga naar margenoot44 de werelt haet, so Ga naar margenoot45 weet dat sy my Ga naar margenoot46 eer dan u gehaet heeft.

19

Ga naar margenooto Indien ghy Ga naar margenoot47 van de werelt waert, so soude de werelt Ga naar margenoot48 het hare lief hebben: Doch om dat ghy Ga naar margenoot49 van de werelt niet en zijt, maer ick u uyt de werelt hebbe Ga naar margenoot50 uytverkoren, daerom haet u de werelt.

20

Gedenckt des woorts dat ick u Ga naar margenoot51 geseght hebbe, Ga naar margenootp Een dienst-knecht en is niet meerder dan sijn heere. Ga naar margenootq Indien sy my vervolght hebben, sy sullen oock u vervolgen: indien sy mijn woort bewaert hebben, sy sullen oock het uwe bewaren.

21

Ga naar margenootr Maer alle Ga naar margenoot52 dese dingen sullen sy doen Ga naar margenoot53 om mijns naems wille, om dat sy hem niet en kennen Ga naar margenoot54 die my gesonden heeft.

22

Ga naar margenoots Indien ick niet gekomen en ware, ende tot haer gesproken en hadde, sy en hadden Ga naar margenoot55 geen sonde: maer nu en hebben sy Ga naar margenoot56 geen voorwendsel voor hare sonde.

23

Die my haet, die haet oock mijnen Vader.

24

Ga naar margenoott Indien ick Ga naar margenoot57 de wercken onder haer niet en hadde gedaen, die Ga naar margenoot58 niemandt anders gedaen en heeft, sy en hadden Ga naar margenoot59 geen sonde: maer nu hebben syse gesien, ende beyde my ende mijnen Vader gehaet.

25

Maer [dit geschiet] op dat het woort vervult worde, dat in hare Ga naar margenoot60 Wet geschreven is, Ga naar margenootv Sy hebben my Ga naar margenoot61 sonder oorsaecke gehaet.

26

Ga naar margenootx Maer wanneer de Trooster sal gekomen zijn, Ga naar margenooty dien Ga naar margenoot62 ick u senden sal van den Vader, [namelick] de Geest der waerheyt, die van den Vader Ga naar margenoot63 uytgaet, die sal van my Ga naar margenoot64 getuygen.

27

Ga naar margenootz Ende ghy sult oock Ga naar margenoot65 getuygen, want ghy zijt van den Ga naar margenoot66 beginne met my geweest.

margenoot1
D. Ick mach met waerheyt by een wijnstock vergeleecken worden, mijn Vader by een wijngardenier, ende ghy mijne Discipelen by wijnrancken vers 5. Het schijnt dat Christus in 't uytgaen, eenige wijngaerden voor by ofte doorgaende, oorsake daer uyt genomen heeft dese gelijckenisse voor te stellen: gelijck hy meermaels gedaen heeft, by diergelijcke gelegentheden. Siet Ioan. 4.10, 32, 35.
margenoot2
D. de wijngaerdenier, die my daer toe geordineert, ende gelijck als geplant heeft, ende die de rancken besnoeyt, ende daer op acht heeft.
margenoota
Matth. 15.13.
margenoot3
Gr. alle rancke in my geen vrucht dragende. D. een yegelick die my uyterlick alleen belijdt, ende evenwel van herten niet en gelooft.
margenoot4
N. des geloofs in sijn leven niet voort en brenght.
margenoot5
D. hy snijdt'se af, ende werpt'se uyt sijne gemeenschap.
margenoot6
D. hy suyvert'se, namelick door sijn woort ende Geest, ende oock door kruys ende lijden.
margenootb
Ioan. 13.10.
margenoot7
Ofte, reyn door het woort. dat is, gereynight.
margenoot8
N. ende ghy met waren geloove hebt aengenomen.
margenoot9
N. met waren geloove my stantvastelick aenhangende.
margenoot10
D. ick sal in u blijven: ende volgens dien u meer ende meer mededeelen het sap des geestelicken levens, om te konnen vruchten voortbrengen.
margenoot11
D. uyt hare eygen kracht ofte natuere.
margenoot12
D. van my afgesondert zijnde, ofte sonder mijne kracht.
margenoot13
Gr. niet yets, dat is, gantschelick niet, namelick dat ter saligheydt vereyscht wort.
margenootc
Ezech. 15.2. etc.
margenootd
Matth. 3.10. ende 7.19. Coloss. 1.23.
margenoot14
N. buyten den wijngaert, dat is, buyten de gemeenschap der ware geloovige.
margenoot15
D. de onvruchtbare rancke.
margenoot16
D. van de geestelicke gaven meer ende meer ontbloot. 2.Pet. 2.20.
margenoot17
Dese vergaderinge sal geschieden door de Engelen, Matth. 13.41. uyt alle hoecken der werelt.
margenoot18
Daer door wort afgebeeldt het helsche vier.
margenoot19
D. indien ghy mijner geboden niet alleen gedachtich zijt, maer deselve oock geduerichlick onderhoudt. 1.Ioan. 3.versen 21, 22.
margenoote
Ierem. 29.12. Matth. 7.7. ende 21.22. Marc. 11.24. Luc. 11.9. Ioan. 14.13. ende 16.24. Iac. 1.5. 1.Ioan. 3.22. ende 5.14.
margenoot20
N. tot uwen troost ofte salicheydt noodigh.
margenoot21
Ofte, bidden, Namel. nae Godes wille. 1.Ioan. 5.14.
margenoot22
N. des geloofs, welcke zijn de goede wercken daer door Godt vereert wort. Matth. 5.16. Rom. 6.4.
margenoot23
D. metter daet betoonen, dat ghy het zijt. Ioan. 13.35.
margenoot24
N. die ick u toedrage.
margenootf
Ioan. 14.15, 21, 23. 1.Ioan. 5.3.
margenoot25
D. onderhoudt.
margenoot26
D. daer mede ick over u verblijdt ben.
margenoot27
D. niet vermindert ofte verandert worde, maer dat ick my over u altijdt mach verblijden.
margenoot28
D. daer mede ghy u in my verheught, als in uwen salichmaker. Ioan. 17.13. 1.Pet. 1.8, 9.
margenoot29
D. meer ende meer toeneme, ende hier nae volkomen werde.
margenootg
Levit. 19.18. Matth. 22.39. Ioan. 13.34. Ephes. 5.2. 1.Thess. 4.9. 1.Pet. 4.8. 1.Ioan. 3.23. ende 4.21.
margenoot30
N. 't welck ick u voornamelick wil bevolen ofte ingeprent hebben.
margenooth
Rom. 5.7. Ephes. 5.2. 1.Ioan. 3.16.
margenoot31
Gr. sijne ziele.
margenoot32
D. vrywillichlick overgeve.
margenoot33
D. ghy sult in mijne vrientschap blijven.
margenooti
Matth. 12.50. 2.Corinth. 5.16. Galath. 5.6. ende 6.15. Coloss. 3.11.
margenoot34
Gr. segge: dat is, ick en houde u voortaen niet als dienstknechten alleen, maer oock als vrienden.
margenoot35
D. en pleeght niet te weten.
margenoot36
D. voor heeft te doen: alsoo de heeren hare secreten niet en plegen aen hare dienstknechten te openbaren.
margenootk
Ioan. 8.26.
margenoot37
D. al wat my van den Vader bevolen is den menschen tot hare salicheyt te leeren ende openbaren.
margenootl
Ioan. 10.13. Ephes. 1.4.
margenoot38
Namel. eerst, om uwen Heere ende salighmaker te zijn.
margenoot39
Namel. uyt de werelt om mijne vrienden te zijn, ende saligh te maken, vers 19.
margenoot40
D. daer toe geroepen.
margenootm
Matth. 28.19. Marc. 16.15. Coloss. 1.6.
margenoot41
N. door de gantsche werelt, om met leeren ende goede exempelen de menschen te bekeeren.
margenoot42
N. noodigh ende dienstich tot voortbrenginge deser vruchten.
margenoot43
Ofte, dat ghy.
margenootn
1.Ioan. 3.13.
margenoot44
D. de wereltsche menschen.
margenoot45
Ofte, ghy weet.
margenoot46
Ofte, den eersten, D. den oversten van ulieden.
margenooto
Ioan. 17.14. Gal. 1.10.
margenoot47
Gr. uyt.
margenoot48
Gr. het eygene. D. dat haer eygen is, ofte, gelijck is.
margenoot49
Gr. uyt.
margenoot50
D. afgesondert om my gelijck te zijn, ende my te volgen. Rom. 8.29.
margenoot51
N. te voren. Ioan. 13.16.
margenootp
Matth. 10.24. Luc. 6.40. Ioan. 13.16.
margenootq
Matth. 24.9. Ioan. 16.2.
margenootr
Rom. 16.3. Matth. 10.22.
margenoot52
N. haten, vervolgen, 't woort verachten.
margenoot53
D. uyt haet van my ende mijne leere.
margenoot54
D. den Vader.
margenoots
Rom. 4.15. ende 5.20.
margenoot55
D. soo swaren sonde niet, als sy nu hebben: maer souden haer eenichsins op hare onwetentheyt konnen ontschuldigen. Ioan. 9.41.
margenoot56
Ofte, geenen deck-mantel.
margenoott
Ioan. 10.37.
margenoot57
D. de wonder-wercken, ofte mirakelen.
margenoot58
N. der gene die haer uytgegeven hebben voor den Messias: ofte, oock selfs niet der vorige Propheten.
margenoot59
Gelijck te voren vers 22.
margenoot60
D. in de schriften des Ouden Testaments, gelijck Ioan. 10.34. want dit staet geschreven in den Psal. 35.19. ende 69.5. het welck van David als een voorbeeldt Christi gesegt zijnde, in Christo vervult wort.
margenootv
Psal. 35.19. ende 69.5.
margenoot61
Gr. om niet.
margenootx
Ioan. 14.26. ende 16.7. Actor. 5.32.
margenooty
Luc. 24.49.
margenoot62
Namel. als de eenich geboren Sone Godts, wiens Geest hy oock is ende genaemt wort, Rom. 8.9. Galat. 4.6.
margenoot63
Namel. soo ten aensien sijns persoons, welckers eygenschap is van den Vader ende van den Sone van eeuwigheyt uyt te gaen, als ten aensien van sijne kracht ende werckinge.
margenoot64
N. door sijne wonderbaerlicke gaven, ende inwendige overtuyginge, dat ick de ware Salighmaker ben.
margenootz
Actor. 1.8, 21. ende 5.32.
margenoot65
Namel. met uwe leere, ende wonderwercken, die ghy in mijnen name doen sult.
margenoot66
N. mijnes predick-ampts. Matth. 4. versen 17, 18. hebt ghy mijne leere gehoort, ende mijne wonder-wercken gesien.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken