Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

Christus voorseght sijnen Discipelen datse sullen vervolght worden. 5 ende vertroost haer met de belofte des Heyligen Geests, die de werelt sal overtuygen van sonde, gerechticheyt, ende oordeel. 12 ende haer in alle waerheyt leyden. 16 Verklaert dat hy haest van haer wechgenomen, doch wederom eenen kleynen tijt sal gesien worden. 20 ende dat hare droefheyt haest in blijdtschap sal verandert worden, gelijck de ween van een vrouwe alsse gebaert heeft. 23 Vermaent haer in sijnen name te bidden, met belofte van verhoort te sullen worden. 28 ende verklaert vry uyt, sonder gelijckenisse, dat hy de werelt verlaet. 19 't welck de Discipelen verstaen, ende worden in haer geloove versterckt. 31 Hy waerschouwt haer, datse verstroyt sullen worden, ende belooft haer sijnen vrede.

1

Ga naar margenoot1 DEse dingen hebbe ick tot u gesproken, op dat ghy niet Ga naar margenoot2 ge-ergert en wort.

2

Ga naar margenoota Sy sullen u Ga naar margenoot3 uyt de Synagogen werpen: ja de uyre komt, dat een yegelijck die u sal dooden, sal meynen Gode Ga naar margenoot4 eenen dienst te doen.

3

Ga naar margenootb Ende dese dingen sullen sy u doen, om dat sy den Vader niet gekent en hebben, nochte my.

4

Ga naar margenootc Maer dese dingen hebbe ick tot u gesproken, op dat wanneer de uyre sal gekomen zijn, ghy der selver meught gedencken dat ickse u gesegt hebbe: doch dese dingen en hebbe ick u van 't begin Ga naar margenoot5 niet geseght, om dat ick by u lieden Ga naar margenoot6 was.

5

Ende Ga naar margenoot7 nu gae ick henen tot den genen die my gesonden heeft, ende niemandt van u Ga naar margenoot8 en vraeght my, Waer gaet ghy henen?

6

Maer om dat ick dese dingen tot u gesproken hebbe, so heeft Ga naar margenoot9 de droefheyt uw' herte vervult.

7

Doch ick segge u de waerheyt, het is u nut dat ick wech gae: want indien ick niet wech en gae, so en sal Ga naar margenoot10 de Trooster tot u Ga naar margenoot11 niet komen: Ga naar margenootd maer indien ick henen gae, so sal ick hem tot u senden.

8

Ende die gekomen zijnde, sal de werelt Ga naar margenoot12 overtuygen van sonde, ende van gerechtigheyt, ende van oordeel.

[Folio 54r]
[fol. 54r]

9

Ga naar margenoot13 Van sonde, om dat sy Ga naar margenoot14 in my niet en gelooven:

10

Ende Ga naar margenoot15 van gerechtigheyt, Ga naar margenoot16 om dat ick tot mijnen Vader henen gae, ende ghy en sult my Ga naar margenoot17 niet meer sien:

11

Ende Ga naar margenoot18 van oordeel, Ga naar margenoote om dat Ga naar margenoot19 de Overste deser werelt Ga naar margenoot20 geoordeelt is.

12

Noch Ga naar margenoot21 vele dingen hebbe ick u te seggen, doch ghy en kont die Ga naar margenoot22 nu niet dragen.

13

Maer wanneer die Ga naar margenoot23 sal gekomen zijn, [namelijck] de Geest der waerheyt, Ga naar margenootf hy sal u in Ga naar margenoot24 alle de waerheyt leyden. Ga naar margenootg Want hy en sal Ga naar margenoot25 van hem selven niet spreken, maer so wat hy sal Ga naar margenoot26 gehoort hebben, sal hy spreken, ende de toekomende dingen sal hy u verkondigen.

14

Die sal my Ga naar margenoot27 verheerlicken: want hy sal't Ga naar margenoot28 uyt het mijne nemen, ende sal't u vercondigen.

15

Ga naar margenoot29 Ga naar margenooth Al wat de Vader heeft, is mijne: daerom hebbe ick geseght, dat hy't uyt het mijne sal nemen, ende u verkondigen.

16

Ga naar margenooti Eenen Ga naar margenoot30 kleynen [tijdt], ende ghy en sult my niet sien: ende wederom, eenen Ga naar margenoot31 kleynen [tijdt], ende ghy sult my sien, want ick gae henen tot den Vader.

17

[Sommige] dan uyt sijne discipelen seyden tot malkanderen, Ga naar margenoot32 Wat is dit dat hy tot ons seght, Eenen kleynen [tijdt], ende ghy en sult my niet sien: ende wederom, eenen kleynen [tijdt], ende ghy sult my sien: ende, Want ick gae henen tot den Vader?

18

Sy seyden dan, Wat is dit dat hy seght, Eenen kleynen [tijdt]? Wy en weten niet wat hy seght.

19

Iesus dan Ga naar margenoot33 bekende dat sy hem wilden vragen, ende seyde tot haer, Vraeght ghy daer van onder malkanderen, dat ick geseght hebbe, Eenen kleynen [tijdt], ende ghy en sult my niet sien: ende wederom, eenen kleynen [tijdt], ende ghy sult my sien?

20

Voorwaer, voorwaer ick segge u, dat ghy Ga naar margenoot34 sult schreyen, en klaeglijck weenen, maer de werelt sal haer verblijden: ende ghy sult bedroeft zijn, maer uwe droefheyt Ga naar margenoot35 sal tot blijdschap worden.

21

Ga naar margenoot36 Ga naar margenootk Een vrouwe wanneer sy baert, Ga naar margenoot37 heeft droefheyt, dewijle hare uyre gekomen is: maer wanneer sy het kindeken gebaert heeft, Ga naar margenoot38 so en gedenckt sy de benautheyt niet meer, om de blijdschap dat een mensche ter werelt geboren is.

22

Ende ghy dan hebt nu wel droefheyt, maer ick sal u Ga naar margenoot39 wederom sien, Ga naar margenootl ende uw' herte sal hem Ga naar margenoot40 verblijden ende niemandt en sal uwe blijdtschap van u Ga naar margenoot41 wech nemen.

23

Ende in dien dagh en sult ghy my Ga naar margenoot42 niets vragen. Ga naar margenootm Voorwaer, voorwaer ick segge u, al wat ghy Ga naar margenoot43 den Vader sult bidden in mijnen name, [dat] sal hy u geven.

24

Ga naar margenoot44 Tot noch toe en hebt ghy Ga naar margenoot45 niet gebeden in mijnen name: Ga naar margenoot46 bidt ende ghy sult ontfangen, op dat uwe blijdtschap Ga naar margenoot47 vervult zy.

25

Dese dingen hebbe ick door gelijckenissen tot u gesproken: maer de uyre komt, dat ick niet meer Ga naar margenoot48 door gelijckenissen tot u spreken en sal, maer sal u Ga naar margenoot49 vry uyt Ga naar margenoot50 van den Vader verkondigen.

26

Ga naar margenoot51 In dien dagh sult ghy in mijnen name bidden, ende ick en Ga naar margenoot52 segge u niet dat ick den Vader voor u bidden sal.

27

Want de Vader selve heeft u lief, Ga naar margenoot53 dewijle Ga naar margenoot54 ghy my lief gehadt hebt, Ga naar margenootn ende hebt gelooft dat ick van Godt Ga naar margenoot45[] ben uytgegaen.

28

Ga naar margenooto Ick ben van den Vader uytgegaen, ende ben inde werelt gekomen: wederom Ga naar margenoot55 verlate ick de werelt, ende gae henen tot den Vader.

29

Sijne discipelen seyden tot hem, Siet, nu spreeckt ghy vry uyt, ende en seght geen gelijckenisse.

30

Nu weten wy Ga naar margenootp dat ghy Ga naar margenoot56 alle dingen weet, ende ghy en hebt niet van noode dat u yemandt vrage. Ga naar margenoot57 Hierom gelooven wy dat ghy van Godt uytgegaen zijt.

31

Iesus antwoordde haer, Ga naar margenoot58 Gelooft ghy nu?

32

Ga naar margenootq Siet, de uyre komt, ende is nu gekomen, dat ghy sult Ga naar margenoot59 verstroyt worden, een yegelijck Ga naar margenoot60 na het sijne, ende ghy my alleen sult laten. Ga naar margenootr Ende [nochtans] en ben ick niet alleen: want de Vader is met my.

33

Dese dingen hebbe ick tot u gesproken, Ga naar margenoots op dat ghy Ga naar margenoot61 in my Ga naar margenoot62 vrede hebbet. Inde werelt sult ghy verdruckinge hebben: maer hebbet goeden moedt, ick hebbe Ga naar margenoot63 de werelt Ga naar margenoot64 overwonnen.

margenoot1
N. van den haet ende vervolginge der werelt tegen u.
margenoot2
D. daer door als door een onverwachte sake in uw' geloove niet en soudt geswackt, ofte wanckelmoedich gemaeckt worden.
margenoota
Ioan. 9. versen 22, 34. ende 12.42.
margenoot3
Siet hier van Ioan. 9.22.
margenoot4
Ofte, een offerande toe te brengen, te offeren.
margenootb
Ioan. 15.21. 1.Corinth. 2.8.
margenootc
Ioan. 13.19. ende 14.29.
margenoot5
N. soo bescheydelick ende opentlick.
margenoot6
N. ende niet soo haest van u en soude scheyden, als ick nu sal doen.
margenoot7
D. nu genaeckt de tijd dat ick de werelt verlaten sal.
margenoot8
N. nu, gelijck ghy voor desen wel gedaen hebt. Ioan. 13.36. ende 14.5.
margenoot9
N. die u belet my te vragen, waer henen, waerom, ende tot wat eynde ick van u gae.
margenoot10
Ofte, de voorsprake, D. de Heylige Geest. siet Ioan. 14.16.
margenoot11
Namel. met sijne overvloedige ende wonderbaerlicke gaven ende werckingen.
margenootd
Luc. 24.49. Ioan. 14.26. ende 15.26.
margenoot12
Namel. soo door de predicatie der Apostelen, als door sijne inwendige werckinge.
margenoot13
D. dat sy swaerlick gesondight hebben.
margenoot14
Namel. als in den waren Messias, maer my als eenen godtloosen ghedoodt hebben.
margenoot15
D. dat ick ontschuldigh gedoodt ben, ende rechtveerdigh zijnde voor de onrechtveerdige geleden hebbe.
margenoot16
D. waer van mijne hemel-vaert een seker getuygenisse is.
margenoot17
Namel. nae mijne hemelvaert. Actor. 3.21.
margenoot18
D. dat ick macht hebbe om alles te regeren ende richten, oock om de ongeloovige tot de eeuwige doot te veroordeelen. Matth. 28.18. Act. 2.36.
margenoote
Ioan. 12.31. ende 14.30. Ephes. 2.2. Coloss. 2.15.
margenoot19
Dat is de Duyvel. Siet Ioan. 12.31. Ephes. 2.2.
margenoot20
D. veroordeelt. overmits hem door mijnen doodt sijne machte ende heerschappye benomen sal worden. Hebr. 2.14. Coloss. 2.15.
margenoot21
N. dienende tot versterckinge ende naerder verklaringe van het gene ick u te voren geseght hebbe. Ioan. 15.15.
margenoot22
Namel. overmits uwe tegenwoordige swackheyt ende bedroeftheyt.
margenoot23
D. nae mijne hemelvaert over u sal uytgestort zijn.
margenootf
Ioan. 14.26.
margenoot24
N. die u noodich sal zijn te weten tot uytvoeringe van u ampt, alsoo dat ghy de selve niet alleen en sult weten, maer oock in het leeren der selve niet en sult konnen dwalen. Matth. 28.19.
margenootg
Ioan. 12.49.
margenoot25
D. alleen, sonder de Vader ende my. Siet Ioan. 5.30.
margenoot26
N. van den Vader, ende van my. siet Ioan. 3.32. ende 15.15.
margenoot27
N. door sijn getuygenisse, gaven, ende wonder-wercken.
margenoot28
D. de selve leere der saligheyt, die ick u geleert hebbe, sal hy u mede openbaren, alsoo hy de selve van my sal ontfangen.
margenoot29
D. alle de Goddelicke eygenschappen, die de Vader heeft, hebbe ick mede, als zijnde sijnen eenich geboren Sone, eenes wesens met hem.
margenooth
Ioan. 17.10.
margenooti
Ioan. 7.33.
margenoot30
N. sal daer zijn, als ick in't graf sal liggen.
margenoot31
N. van veertich dagen, nae dat ick wederom sal opgestaen zijn, eer ick ten hemel sal opvaren.
margenoot32
D. wat verstaet hy daer mede.
margenoot33
Namel. door sijne alwetenheyt, die sy selve bekennen, vers 30.
margenoot34
N. geduerende den tijt mijns lijdens, ende afwesens van u.
margenoot35
Namel. als ghy my wederom levendigh sult sien.
margenoot36
Gr. de vrouwe.
margenootk
Iesai. 26.17.
margenoot37
N. van wegen de smerte ende weedom. Genes. 3.16.
margenoot38
D. soo en achtse niet meer.
margenoot39
Namel. nae mijne opstandinge.
margenootl
Ioan. 20.20.
margenoot40
N. my wederom levendigh by u siende. Luc. 24.41.
margenoot41
Namel. overmits de oorsake daer van altijt sal dueren, alsoo ick dan niet meer sterven en sal, maer in de eeuwige heerlickheyt altijt sal zijn, ende u oock aldaer een plaetse bereyden. Ioan. 14.2.
margenoot42
D. geen dinck behoeven te vragen, alsoo de H. Geest u in allen sal onderwijsen.
margenootm
Ierem. 29.12. Matth. 7.7. ende 21.22. Marc. 11.24. Luc. 11.9. Ioan. 14.13. ende 15.7. Iac. 1.5. 1.Ioan. 3.12. ende 5.14.
margenoot43
Ofte, vanden Vader sult begeeren.
margenoot44
D. ghy hebt wel tot noch toe, gelijck oock d'andere geloovige in het Oude Testament, in uwe gebeden gesien op den Messiam, die noch komen soude. Dan. 9.17. Maer voortaen als ick nu het werck der verlossinge sal hebben volbracht, sult ghy met meerder kennisse ende vertrouwen uwe gebeden doen siende op my, als den beloofden Messiam selve, ende mijne verdienste ende voorbiddinge.
margenoot45
Ofte, geen dinck, namelick, om dat ick selve by u was, ende u alles leerde, ende van alles versorghde.
margenoot46
Ofte, begeert.
margenoot47
D. meer ende meer toeneme door het verkrijgen van alle geestelicke gaven.
margenoot48
Gr. in gelijckenissen: dat is, door bedeckte manieren van spreken, gelijck van een vrouwe die in barens noodt is, vers 21. ende andersins.
margenoot49
D. rondt uyt, met klare woorden.
margenoot50
D. van 'tgene het Coninckrijcke Gods aengaet ende van de groote daden Godts, gelijck hy nae sijne verrijsenisse selve, ende nae sijne hemel-vaert door sijnen Heyligen Geest gedaen heeft, Actor. 1.3. ende 2.11.
margenoot51
N. nae het ontfangen des Heyligen Geests.
margenoot52
D. ick en wil u daer mede niet alleen troosten, dat ick den Vader voor u bidden sal: 'twelck ick nochtans oock doen sal. Rom. 8.34. 1.Ioan. 2.1.
margenoot53
Dit en moet alsoo niet verstaen worden, dat de liefde der Apostelen tot Christum een oorsake soude zijn, die de liefde des Vaders tot haer soude verdienen, alsoo de liefde Godts een oorsake is waerom wy Godt ende Christum lief hebben. 1.Ioan. 4.19. maer dat dese hare liefde tot Christum een vrucht ende ken-teecken is van de liefde, die de Vader haer toedraeght. Siet Luc. 7.47.
margenoot54
D. niet alleen geboren van den Vader, maer oock van hem gesonden in de werelt, om het werck der salichmakinge uyt te richten.
margenootn
Ioan. 17.8.
margenoot45[]
45[]
margenooto
Ioan. 13.3.
margenoot55
D. salse haest verlaten, namelic nae mijne lichamelicke tegenwoordigheyt. Want nae sijne Godtheyt blijft hy altijt by ons. Matth. 28.20.
margenootp
Ioan. 21.17.
margenoot56
N. alsoo ghy door uwe alwetenheyt onse gedachten, als wy u willen vragen, met uwe antwoorden voorkomt. vers 19.
margenoot57
Gr. hier in, dat is, hier door.
margenoot58
Dat is, seght ghy dat ghy soo vast gelooft?
margenootq
Matth. 26.31. Marc. 14.27. Zach. 13.7.
margenoot59
N. herwaerts ende derwaerts van my vluchtende.
margenoot60
Gr. in sijn eygen, namelick, plaetse, ofte huys.
margenootr
Ioan. 8.29. ende 14.10.
margenoots
Iesai. 9.5. Ioan 14.27. Rom. 5.1. Ephes. 2.13. Coloss. 1.20.
margenoot61
D. op my vertrouwende, ofte, door my.
margenoot62
D. gerustheyt uwes gemoets, niet tegenstaende alle de swaricheden die u sullen overkomen.
margenoot63
D. al wat inde werelt uwe saligheyt soude mogen tegen zijn.
margenoot64
N. niet alleen voor my, Ioan. 14.30. maer oock voor u, dewijle ghy door 't geloove met my vereenicht zijt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken