Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

1 Christus gaet met sijne Discipelen in een hof. 2 alwaer Iudas komt met de bende, om hem te vangen. 4 welcke bende op Christi aensprake ter aerden valt. 10 Petrus houwt Malchus de oore af, waer over hem Christus bestraft. 13 Christus wort gevangen ende eerst tot Annas, ende van daer tot Caiaphas gebracht. 15 Wort van Petro gevolght, ende daer nae verloochent. 19 van Caiaphas ondervraeght over sijne Discipelen ende leere. 22 van een der dienaren geslagen, welcken hy daer over bestraft. 25 Wort van Petro noch tweemael verloochent. 28 Voor Pilatus in 't Richt-huys gebracht, die nae sijne beschuldinge vraeght, ende hem het oordeel der Ioden wil overgeven. 33 Wort van Pilato ondervraeght nae sijn Coninckrijck, 't welck hy betuyght van dese wereldt niet te zijn. 38 Pilatus verklaert hem onschuldigh, ende wil hem los laten. 40 maer de Ioden begeeren Barabbam.

1

Ga naar margenoota IEsus dit geseght hebbende Ga naar margenoot1 ginck uyt met sijne Discipelen over de beke Ga naar margenoot2 Cedron, daer een hof was, in welcken hy ginck ende sijne Disipelen.

2

Ende Iudas, die hem verriet, wist oock die plaetse, dewijle Iesus aldaer dickwils Ga naar margenoot3 vergadert was geweest met sijne Discipelen.

3

Ga naar margenootb Iudas dan genomen hebbende Ga naar margenoot4 de bende [crijghsknechten], ende [eenige] dienaers Ga naar margenoot5 van de Overpriesters ende Phariseen, quam aldaer met lanteernen, ende Ga naar margenoot6 fackelen, ende wapenen.

4

Iesus dan wetende alles wat over hem komen soude, Ga naar margenoot7 ginck uyt, ende seyde tot haer, Wien soeckt ghy?

5

Sy antwoorden hem, Iesum den Nazarener. Iesus seyde tot haer, Ick

[Folio 55r]
[fol. 55r]

ben 't. Ende Iudas die hem verriet, stondt oock by haer.

6

Als hy dan tot haer seyde, Ick ben 't, gingen sy achterwaerts, ende Ga naar margenoot8 vielen ter aerde.

7

Hy vraeghde haer dan Ga naar margenoot9 wederom, Wien soeckt ghy? Ende sy seyden, Iesum den Nazarener.

8

Iesus antwoordde, Ick hebbe u geseght dat ick't ben. Indien ghy dan my soeckt, so laet Ga naar margenoot10 dese Ga naar margenoot11 henen gaen.

9

Ga naar margenoot12 Op dat het woordt vervult soude worden, dat Ga naar margenoot13 hy geseght hadde: Ga naar margenootc uyt den genen die ghy my gegeven hebt, en hebbe ick niemandt verloren.

10

Ga naar margenootd Simon Petrus dan Ga naar margenoot14 hebbende een sweert, trock 't selve [uyt], ende sloegh des Hoogen-Priesters dienstknecht, ende hieuw sijne rechter oore Ga naar margenoot15 af. Ende de name des dienstknechts was Malchus.

11

Iesus dan seyde tot Petrum, Ga naar margenoot16 Steeckt uw' sweerdt in de scheede. Ga naar margenoot17 Den Ga naar margenoote drinck-beker die my de Vader gegeven heeft, sal ick dien niet drincken?

12

De bende dan, ende de Overste over duysent, ende de dienaers Ga naar margenoot18 der Ioden namen Iesum gesamentlick, ende bonden hem.

13

Ga naar margenootf Ende leydden hem henen, Ga naar margenoot19 eerst tot Ga naar margenootg Annam: want hy was des wijfs vader van Cajaphas, welcke des selven jaers Hooge-priester was.

14

Ga naar margenooth Cajaphas nu was de gene die den Ioden geraden hadde, dat het nut was dat een mensche voor het volck storve.

15

Ga naar margenooti Ende Simon Petrus Ga naar margenoot20 volghde Iesum, ende Ga naar margenoot21 een ander discipel. Dese discipel nu was den Hoogenpriester bekent, ende ginck met Iesu in des Hoogenpriesters Ga naar margenoot22 sale.

16

Ende Petrus stont buyten aen de deure. De ander discipel dan, die den Hoogenprister bekent was, ginck uyt, ende Ga naar margenoot23 sprack met de deur-waerster, ende bracht Petrum in.

17

De dienstmaeght dan die de deurwaerster was, Ga naar margenoot24 seyde tot Petrum, En zijt oock ghy niet uyt de discipelen van desen mensche? Hy seyde, Ick en ben niet.

18

Ende de dienstknechten ende Ga naar margenoot25 de dienaers stonden, hebbende een kool-vyer gemaeckt, om dat het Ga naar margenoot26 koudt was, ende warmden haer. Ga naar margenootk Petrus stont by haer ende warmde hem.

19

De Hooge-priester dan vraeghde Iesum Ga naar margenoot27 van sijne discipelen, ende Ga naar margenoot28 van sijne leere.

20

Iesus antwoordde hem, Ga naar margenootl Ick hebbe vry uyt gesproken Ga naar margenoot29 tot de werelt: ick hebbe alle tijdt geleert inde Synagoge ende inden Tempel, daer de Ioden Ga naar margenoot30 van alle plaetsen t'samen komen: ende Ga naar margenoot31 in't verborgen en hebbe ick niets gesproken.

21

Wat ondervraeght ghy my? ondervraeght de gene die't gehoort hebben, wat ick tot haer gesproken hebbe: siet, dese weten wat ick geseght hebbe.

22

Ende als hy dit seyde, een van de dienaren die daer by stondt, Ga naar margenootm gaf Iesu Ga naar margenoot32 eenen kinneback-slagh, seggende, Antwoordt ghy alsoo den Hoogenpriester?

23

Iesus antwoordde hem, Indien ick qualick gesproken hebbe, Ga naar margenoot33 betuyght van het quade: ende indien wel, waerom slaet ghy my?

24

( Ga naar margenootn Annas dan hadde hem gebonden Ga naar margenoot34 gesonden tot Cajaphas den Hoogenpriester.)

25

Ga naar margenooto Ende Simon Petrus stont ende warmde hem: Ga naar margenoot35 sy seyden dan tot hem, En zijt oock ghy niet uyt sijne discipelen? Hy loochende het, ende seyde, Ick en ben niet.

26

Een van de dienstknechten des Hoogenpriesters, die maeghschap was van den genen dien Petrus de oore afgehouwen hadde, seyde, Hebbe ick u niet gesien inden hof met hem?

27

Petrus dan loochende het wederom. Ga naar margenootp Ende terstont Ga naar margenoot36 craeyde de haen.

28

Ga naar margenootq Sy dan leydden Iesum Ga naar margenoot37 van Cajapha in het Ga naar margenoot38 Recht-huys. Ende het was Ga naar margenoot39 smorgens vroech: ende sy en gingen niet in het Recht-huys, Ga naar margenootr op dat sy niet Ga naar margenoot40 verontreynicht en souden worden, maer op dat sy Ga naar margenoot41 het Pascha eten mochten.

29

Pilatus dan ginck tot haer Ga naar margenoot42 uyt, ende seyde, Wat beschuldinge brenght ghy tegen desen mensche?

30

Sy antwoordden ende seyden tot hem, Indien dese geen quaet-doender en ware, so en souden wy hem u niet overgelevert hebben.

31

Pilatus dan seyde tot haer, Neemt ghy hem, ende oordeelt hem na uwe wet. De Ioden dan seyden tot hem, Het en is ons Ga naar margenoot43 niet geoorloft yemandt te dooden.

32

Ga naar margenoots Op dat het woordt Iesu vervult wierde, dat hy Ga naar margenoot44 geseght hadde, beteeckenende hoedanigen doot hy sterven soude.

33

Ga naar margenoott Pilatus dan ginck wederom in het Recht-huys, ende riep Iesum, ende seyde tot hem, Zijt ghy de Coninck der Ioden?

34

Iesus antwoordde hem, Seght ghy dit Ga naar margenoot45 van u selven, of hebben't u Ga naar margenoot46 andere van my geseght?

35

Pilatus antwoordde, Ben ick Ga naar margenoot47 een Iode? uw' volck ende de Overpriesters hebben u aen my overgelevert: wat hebt ghy gedaen?

36

Iesus antwoordde, Ga naar margenootv Mijn Coninckrijck en is niet Ga naar margenoot48 van dese werelt: Indien mijn Coninckrijck van dese werelt ware, so souden mijne dienaers gestreden hebben, op dat ick den Ioden niet en ware overgelevert: maer nu en is mijn Coninckrijck niet Ga naar margenoot49 van hier.

37

Pilatus dan seyde tot hem, Ga naar margenoot50 Zijt ghy dan een Coninck? Iesus antwoordde, Ga naar margenoot51 Ghy seght dat ick een Coninck ben. Hier toe ben ick geboren, ende hier toe ben ick in de werelt gecomen, op dat ick der waerheyt Ga naar margenoot52 getuygenisse geven soude. Een yegelijck Ga naar margenoot53 die uyt de waerheyt is, Ga naar margenoot54 hoort mijne stemme.

38

Pilatus seyde tot hem, Ga naar margenoot55 Wat is waerheyt? Ende als hy dat geseght hadde ginck hy wederom Ga naar margenoot56 uyt tot den Ioden, ende seyde tot haer, Ga naar margenootx Ick en vinde geen Ga naar margenoot57 schult in hem.

39

Doch ghy hebt Ga naar margenooty een gewoonte, dat

[Folio 55v]
[fol. 55v]

ick u op het Pascha eenen los late. Wilt ghy dan dat ick u den Coninck der Ioden los late?

40

Sy dan riepen alle wederom, seggende, Ga naar margenootz Niet desen, maer Barabbam: Ga naar margenoota Ende Barabbas was een Ga naar margenoot58 moordenaer.

margenoota
Matth. 26.36. Marc. 14.32. Luc. 22.39. 2.Sam. 15.23.
margenoot1
D. ginck voort henen. want dat hy uyt het huys ende stadt al gegaen was schijnt te blijcken uyt Ioan. 14.31. Siet vers 4.
margenoot2
Dit was een beke vlietende door een donckere valleye tusschen de stadt Ierusalem, ende den olijfbergh. waer van oock vermelt wort. 2.Sam. 15. vers 23. 2.Reg. 23. versen 6, 12. Ierem. 31.40. ende elders.
margenoot3
N. derwaerts tegen den nacht met sijne Discipelen uyt de stadt Ierusalem vertreckende. Luc. 21.37. daer hy oock somwijlen sijne Discipelen in 't besonder onderwees Matt. 24.3.
margenootb
Matt. 26.47. Marc. 14.43. Luc. 22.47.
margenoot4
N. die van des Keysers wegen voor den Tempel plachten de wacht te houden, ende ten dienste van de Overpriesters dickwils gebruyckt te worden. Siet Matth. 27.65.
margenoot5
Gr. uyt.
margenoot6
Gr. Lampades, 't welck oock lampen die met olye plegen voorsien te worden beteeckent. Matth. 25.1, etc.
margenoot7
N. van de plaetse des hofs daer hy was haer in 't gemoet, om te toonen dat hy hem selven gewillichlick over gaf in den doodt.
margenoot8
Namel. door sijne Goddelicke kracht nedergeslagen zijnde, om te toonen dat hy hare handen lichtelick hadde konnen ontkomen, indien hy gewilt hadde.
margenoot9
N. na datse weder op-gestaen waren.
margenoot10
N. mijne Discipelen.
margenoot11
N. sonder haer leet te doen: gelijck sy alle hem verlaten hebben, ende gevlucht zijn Matth. 26.56.
margenoot12
N. Heeft hy dit geseght; ofte, is dit geschiet.
margenoot13
N. Christus. Ioa. 17.12. alwaer hy spreeckt van hare bewaringe ter salicheyt. Doch Ioannes spreeckt hier van hare bewaringe in dit leven, also 't selve voor dien tijdt oock tot hare salicheyt voorderlick, ende eenichsins noodich was, om de swackheyt hares geloofs. Siet diergelijcke toepassinge. Matth. 8.17.
margenootc
Ioan. 6.39. ende 10.28. ende 17.12.
margenootd
Matth. 26.51. Marc. 14.47. Luc. 22.50.
margenoot14
N. gelijck de reysende lieden somwijlen plachten sweerden mede te dragen tegen de straet-schenders ende andere particuliere geweldigers: 'twelck in hem selven niet ongeoorloft en is, alsmen blijft binnen de palen van noodige bescherminghe. Doch Petrus heeft hier sijn sweert mis bruyckt, tegen de gene, die van de Overheyt gesonden waren: waerom hy oock daer over van Christo bestraft wort. Siet hier van oock Luc. 22.38.
margenoot15
Doch Christus heelde de selve wederom. Luc. 22.51.
margenoot16
Gr. werpt, dat is, steeckt haestelick. Siet hier van de reden Matth. 26.52.
margenoot17
D. dit bitter lijden, het welck my de Vader opgeleght heeft, sal ick dat niet lijden? siet Mat. 20. vers 22.
margenoote
Matth. 20.22. ende 26.39.
margenoot18
D. der Overste der Ioden. Siet vers 3.
margenootf
Matth. 26.57. Marc. 14.53. Luc. 22.54.
margenoot19
Ende daer nae tot Cajapham, gelijck blijckt vers 24. So dat het gene hier nae inden text volgt, niet in het huys van Annas, maer van Cajaphas, geschiet is.
margenootg
Luc. 3.2.
margenooth
Ioan. 11.50.
margenooti
Matth. 26.58. Marc. 14.54. Luc. 22.54.
margenoot20
N. van verre, na het huys van Cajaphas. Matt. 26.58.
margenoot21
Sommige meynen dat dese discipel Ioannes selve geweest is. Doch dit en is niet seker.
margenoot22
Ofte, paleys.
margenoot23
Ofte, seyde tot de deurwaerster: N. datse hem soude willen inlaten.
margenoot24
Namel. als sy hem daerna by het vyer sach staen. Luc. 22.56.
margenoot25
Dese schijnen geweest te zijn de dienaers van het gerichte, ofte van den Raedt der Ioden.
margenoot26
Gr. koude.
margenootk
Matth. 26.67. Marc. 14.69. Luc. 22.55.
margenoot27
D. wie sy waren, hoe vele, ende waer toe hy Discipelen vergaderde: of het niet en was om oproer ende aenhanck te maken.
margenoot28
Namel. of die niet en verschilde van de leere Mosis: ofte der Phariseen.
margenootl
Ioan. 7.26.
margenoot29
D. tot de menichte van al het volck.
margenoot30
Andere lesen alle tijdt, ende sommige alle.
margenoot31
N. gelijck plachten te doen die oproer willen maken, ofte het volck met valsche leere verleyden.
margenootm
Ierem. 20.2. Actor. 23.2.
margenoot32
Ofte, eenen slach met eenen stock, ofte gaerde.
margenoot33
D. bewijst waerinne ick qualick gesproken hebbe.
margenootn
Matth. 26.57. Marc. 14.53. Luc. 22.54.
margenoot34
Siet hier voren vers 13.
margenooto
Matth. 26.71. Marc. 14.69. Luc. 22.58.
margenoot35
N. die daer tegenwoordigh waren: 't welck van een dienst-maecht eerst is begonnen, vers 17. ende daerna van eenige andere mede geschiet is. siet Marc. 14.69.
margenootp
Ioan. 13.38.
margenoot36
N. voor de tweede-mael, tegen het aenkomen des dageraets. Marc. 14.72.
margenootq
Matth. 27.1. Marc. 15.1. Luc. 22.66. ende 23.1.
margenoot37
D. van het huys Cajaphe.
margenoot38
Gr. Praitorion, welck was de woonplaetse des Stadt-houders Pilati, daer hy oock 't gerechte hield.
margenoot39
Ofte, morgenstont.
margenootr
Actor. 10.28. ende 11.3.
margenoot40
N. nae haer gemeyn gevoelen: Act. 10.28. ende 11.3. want andersins en leestmen niet dat het in de wet verboden is in eens heydens huys te gaen.
margenoot41
D. het Paesch-lam, 't welck sy dien aenstaenden avondt eerst souden slachten ende eten, ende dat van de onreyne niet en mocht gegeten worden. Num. 9.10. De reden hier van siet op de aenteeck. Matth. 26.20.
margenoot42
Namel. buyten het Recht-huys, om haer te gelieven.
margenoot43
N. ofte om niet onreyn ende alsoo onbequaem te worden om het Pascha te eten: ofte veel meer om dat haer de macht was genomen van de Romeynen, om yemant met der doot te straffen, sonder consent van den Roomschen Stadt-houder.
margenoots
Matth. 20.19. Ioan. 12.33.
margenoot44
N. Mat. 20.19. ende elders, te weten, dat hy den Heydenen soude over-gelevert worden, ende van haer gegeesselt ende gekruyst worden: met welcke soorte des doodts de Romeynen plachten te straffen de gene, die soodanige misdaden begaen hadden daer Christus mede beschuldight wierd, namelick van hem tot Coninck op te werpen, ende oproer te maken.
margenoott
Matth. 27.11. Marc. 15.2. Luc. 23.3.
margenoot45
N. om van my naerder onderricht te worden.
margenoot46
N. om my daermede by u te beschuldigen.
margenoot47
N. dat ick, gelijck de Ioden, begeerich soude zijn om te weten, wat van den Coninck, ofte Messias is, dien de Ioden verwachten.
margenootv
Ioan. 6.15. 1.Tim. 6.13.
margenoot48
Gr. uyt. D. ick ben wel de beloofde Coninck der Ioden, maer dat en streckt niet tot nadeel van de heerschappye des Roomschen Keysers, alsoo mijn Coninckrijck niet en bestaet in een wereltsche, maer in een geestelicke macht ende regeringe.
margenoot49
D. gelijck der wereltscher Coningen heerschappye hier op aerden is.
margenoot50
Ofte, zijt ghy dan niet een Coninck? ofte, soo zijt ghy dan een Coninck.
margenoot51
Van dese maniere van spreken siet d'aenteeck. Matt. 26.25.
margenoot52
D. vrymoedelick belijde ende leere.
margenoot53
Dat is, die door het woort der waerheyt weder-geboren is, ende volgens dien, de salighmakende waerheyt lief heeft.
margenoot54
N. geerne, ende alsoo dat hy deselve aenneemt ende gelooft.
margenoot55
Aldus spreeckt hy, niet om van Christo onderwesen te zijn, maer als Christi woorden met verachtinge verwerpende.
margenoot56
N. uyt het Rechthuys daer hy wederom ingegaen was, om Christum te ondervragen.
margenootx
Matth. 27.24. Luc. 23.4.
margenoot57
Gr. sake, ofte, oorsake, die hem des doots soude schuldigh maken.
margenooty
Matt. 27.15. Mar. 15.6. Luc. 23.17.
margenootz
Actor. 3.14.
margenoota
Matth. 27.16. Marc. 15.7. Luc. 23.19.
margenoot58
Ofte, straetschender, ende oproer-maker. Luc. 23. vers 25.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken