Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 67v]
[fol. 67v]

Het xv. Capittel.

1 Inde Gemeynte van Antiochien ontstaet verschil, aengaende de onderhoudinge der Besnijdenisse ende der Wet Mosis. 2 Waer over Paulus ende Barnabas nae Ierusalem gesonden worden. 3 daer sy bekeeringe der Heydenen ende de gelegentheyt der sake verhalen. 6 De Apostelen ende Ouderlingen komen te samen om hier van te handelen. 7 Petrus verklaert in de selve vergaderinge, dat de Heydenen met het jock der Wet niet en behooren beswaert te worden. 13 Het selve stemt Iacobus toe, ende bevestight het uyt de Heylige Schrifture. 19 ende besluyt datmen haer niet meer en behoort op te leggen, dan de onderhoudinge van vier noodige dingen. 22 't welck by de gantsche vergaderinge goetgevonden zijnde, aen de Gemeynten geschreven, ende beneffens Paulum ende Barnabam, door Barsabam ende Silam over-gesonden ende bekent gemaeckt wort. 31 die 't selve met blijdschap aengenomen hebben. 36 Paulus ende Barnabas, om Ioannis Marci wille in twistinge geraeckt zijnde, scheyden van malkanderen. 39 Barnabas ende Marcus nae Cypren. 40 ende Paulus met Silas nae Syrien ende Cilicien.

1

ENde Ga naar margenoot1 sommige, die afgekomen waren Ga naar margenoot2 van Iudea, leerden de broederen, [seggende], Ga naar margenoota Indien Ga naar margenoot3 ghy niet besneden en wort Ga naar margenootb na de wijse Mosis, so en kondt ghy niet saligh worden.

2

Als'er dan geen kleyne Ga naar margenoot4 wederstandt ende Ga naar margenoot5 twistinge geschiedde by Ga naar margenoot6 Paulus ende Barnabas tegen haer, so hebben Ga naar margenoot7 sy geordineert Ga naar margenootc dat Paulus ende Barnabas, ende eenige andere uyt haer, souden opgaen Ga naar margenoot8 tot de Apostelen ende Ouderlingen na Ierusalem, over dese Ga naar margenoot9 vrage.

3

Sy dan Ga naar margenoot10 van de Gemeynte uytgeleydt zijnde, reysden door Phenicien ende Samarien, verhalende Ga naar margenoot11 de bekeeringe der Heydenen: ende Ga naar margenoot12 deden alle den broederen groote blijdschap aen.

4

Ende te Ierusalem gekomen zijnde, wierden sy ontfangen van de Gemeynte, ende de Apostelen, ende de Ouderlingen: ende sy verkondighden wat groote dingen Godt Ga naar margenoot13 met haer gedaen hadde.

5

Maer, Ga naar margenoot14 [seyden sy], daer zijn sommige opgestaen van die van de Ga naar margenoot15 secte der Phariseen, Ga naar margenoot16 die geloovigh zijn geworden, seggende, datmen Ga naar margenoot17 haer moet besnijden, ende gebieden Ga naar margenoot18 de Wet Mosis te onderhouden.

6

Ende de Apostelen ende de Ouderlingen Ga naar margenoot19 vergaderden te samen Ga naar margenoot20 om op dese saecke te letten.

7

Ende als [daer over] groote Ga naar margenoot21 twistinge geschiedde, stondt Petrus op ende seyde tot haer, Ga naar margenootd Mannen broeders, ghy weet dat Godt van Ga naar margenoot22 overlangen tijdt onder ons [my] verkoren heeft, dat de Heydenen door mijnen mondt het woort des Euangeliums souden hooren, ende gelooven.

8

Ende Godt Ga naar margenoote de kenner der herten heeft haer Ga naar margenoot23 getuygenisse gegeven, haer gevende Ga naar margenoot24 den heyligen Geest gelijck als oock ons.

9

Ga naar margenootf Ende en heeft Ga naar margenoot25 geen onderscheyt gemaeckt tusschen ons ende haer, gereynight hebbende hare herten door het geloove.

10

Nu dan, wat versoeckt ghy Godt, Ga naar margenootg om Ga naar margenoot26 een jock op den hals der Discipelen te leggen, 't welck noch onse Vaders, noch wy en hebben konnen Ga naar margenoot27 dragen?

11

Ga naar margenooth Maer wy gelooven door Ga naar margenoot28 de genade des Heeren Iesu Christi saligh te worden, op sulcke wijse als oock Ga naar margenoot29 sy.

12

Ende alle Ga naar margenoot30 de menichte Ga naar margenoot31 sweech stil, ende hoorden Barnabam ende Paulum verhalen wat groote teeckenen ende wonderen Godt door haer onder de Heydenen gedaen hadde.

13

Ende na dat Ga naar margenoot32 dese swegen, Ga naar margenoot33 antwoordde Ga naar margenoot34 Iacobus, seggende, Mannen broeders hoort my.

14

Ga naar margenoot35 Symeon heeft verhaelt hoe Godt Ga naar margenoot36 eerst de Heydenen heeft Ga naar margenoot37 besocht, om uyt [haer] een volck aen te nemen Ga naar margenoot38 voor sijnen name.

15

Ende hier mede stemmen over een de woorden der Propheten: gelijck geschreven is,

16

Ga naar margenooti Na desen sal ick weder-keeren, ende weder op bouwen Ga naar margenoot39 den tabernakel Davids, die vervallen is, ende 't gene daer van Ga naar margenoot40 verbroken is weder-op-bouwen, ende ick sal den selven weder op rechten:

17

Op dat de Ga naar margenoot41 overblijvende menschen den Heere soecken, ende alle de Heydenen, over welcke mijnen naem Ga naar margenoot42 aengeroepen is: spreeckt de Heere, die dit alles doet.

18

Gode zijn alle sijne wercken Ga naar margenoot43 van eewicheyt bekent.

19

Daerom Ga naar margenoot44 oordeele ick, datmen den genen, die uyt de Heydenen haer tot Godt bekeeren, niet en Ga naar margenoot45 beroere.

20

Maer haer sal aenschrijven, dat sy haer onthouden Ga naar margenootk van de dingen Ga naar margenoot46 die door de afgoden besmet zijn, ende Ga naar margenootl van Ga naar margenoot47 hoererye, ende van het Ga naar margenoot48 verstickte, ende Ga naar margenootm van Ga naar margenoot49 bloedt.

21

Want Moses heefter van ouden Ga naar margenoot50 tijden in elcke stadt die hem prediken, ende Ga naar margenoot51 hy wordt op elcken Sabbath inde Synagogen gelesen.

22

Doe heeft het den Apostelen ende den Ouderlingen, Ga naar margenoot52 met de geheele Gemeynte, goet gedocht, [eenige] mannen uyt haer te verkiesen, ende met Paulo ende Barnaba te senden na Antiochien: [namelick] Iudam, die toegenaemt wort Barsabas, ende Ga naar margenoot53 Silam: mannen die Ga naar margenoot54 voorgangers waren onder de broeders:

23

Ende schreven Ga naar margenoot55 door haer dit [navolgende]. De Apostelen, ende de Ouderlingen, ende Ga naar margenoot56 de broeders [wenschen] den broederen uyt de Heydenen, die in Antiochien en Syrien, ende Cilicien zijn, Ga naar margenoot57 salicheyt.

24

Nademael wy gehoort hebben Ga naar margenootn dat sommige, Ga naar margenoot58 die van ons uytgegaen zijn, u met woorden ontroert hebben, ende uwe zielen Ga naar margenoot59 wanckelende gemaeckt, seggende dat ghy moet besneden worden, ende de Ga naar margenoot60 Wet onderhouden: welcken wy [dat] Ga naar margenoot61 niet bevolen en hadden.

25

So heeft het ons eendrachtelick te samen zijnde goet gedacht eenige mannen te verkiesen, ende tot u te senden, met onse geliefde Barnaba ende Paulo,

[Folio 68r]
[fol. 68r]

26

Menschen Ga naar margenooto die hare zielen Ga naar margenoot62 overgegeven hebben voor den name onses Heeren Iesu Christi.

27

Wy hebben dan Iudam ende Silam gesonden, die oock Ga naar margenoot63 met den monde het selve sullen vercondigen.

28

Want het heeft den heyligen Geest ende Ga naar margenoot64 ons goet gedocht u lieden Ga naar margenoot65 geenen meerderen last op te leggen dan dese Ga naar margenoot66 noodsaeckelicke dingen:

29

[Namelick] Ga naar margenootp dat ghy u onthoudet van Ga naar margenoot67 't gene den afgoden geoffert is, ende Ga naar margenootq van bloedt, ende van het verstickte, ende van Ga naar margenootr hoererye: van welcke dingen indien ghy u selven wacht, so sult ghy Ga naar margenoot68 wel doen. Ga naar margenoot69 Vaert wel.

30

Dese dan, haer afscheydt ontfangen hebbende, quamen te Antiochien: ende Ga naar margenoot70 de menichte vergadert hebbende, gaven sy den brief over.

31

Ende sy [dien] gelesen hebbende verblijdden haer over de Ga naar margenoot71 vertroostinge.

32

Iudas nu ende Silas, die oock selve Ga naar margenoot72 Propheten waren, Ga naar margenoot73 vermaenden de broeders met vele woorden, ende Ga naar margenoot74 versterckten'se.

33

Ende als sy [daer] Ga naar margenoot75 eenen tijt [lanck] Ga naar margenoot76 vertoeft hadden, lieten haer de broeders [wederom] gaen Ga naar margenoot77 met vrede, Ga naar margenoot78 tot de Apostelen.

34

Maer het docht Sile goet aldaer te blijven.

35

Ende Paulus ende Barnabas Ga naar margenoot79 onthielden haer tot Antiochien, leerende ende Ga naar margenoot80 vercondigende met noch vele andere het woort des Heeren.

36

Ende na eenige dagen seyde Paulus tot Barnabam, Laet ons nu wederkeeren, ende besoecken onse broeders in elcke stadt, in welcke wy het woordt des Heeren vercondight hebben, Ga naar margenoot81 hoe sy haer hebben.

37

Ende Barnabas Ga naar margenoot82 riedt dat sy Ioannem, die genaemt is Ga naar margenoots Marcus, souden mede nemen.

38

Maer Paulus Ga naar margenoot83 achtede billick datmen dien niet en soude mede nemen, die van Pamphylien aen van haer was Ga naar margenoot84 afgeweecken, ende met haer niet en was gegaen tot Ga naar margenoot85 dat werck.

39

Daer ontstont dan eene Ga naar margenoot86 verbitteringe, aloo dat sy van malcanderen gescheyden zijn, ende dat Barnabas Marcum mede nam, ende na Cypren afscheepte:

40

Maer Paulus Ga naar margenoot87 verkoos Silam, ende reysde henen, der genade Godts van de Broederen Ga naar margenoot88 bevolen zijnde.

41

Ende hy doorreysde Syrien ende Cilicien, versterckende Ga naar margenoot89 de Gemeynten.

margenoot1
N. die uyt de Ioden tot de Christelicke Religie haer begeven hadden. vers 5. onder welcke de oude leeraers meynen dat de ketter Cerinthus mede geweest is. Epiphan. haeres. 28.
margenoot2
Nam. tot Antiochien.
margenoota
Galat. 5.2.
margenoot3
N. die uyt de Heydenen tot de Christelicke Religie bekeert zijt, indien ghy daer en boven u niet en laet besnijden, ende de wet der Ceremonien niet en onderhoudt.
margenootb
Gen. 17.10. Levit. 12.3.
margenoot4
Ofte, als'er dan een oproer geschiedde, ende geen kleyne twistinge by, etc.
margenoot5
Gr. t'samenvraginge, dat is, disputeringe. vers 7.
margenoot6
Die haer tegen dese valsche leere stelden.
margenoot7
Namel. de voorstanders der Gemeynte tot Antiochien.
margenootc
Galat. 2.1.
margenoot8
Namel. Petrum, Iacobum, ende Ioannem. Galat. c. 2. vers 9.
margenoot9
Ofte, questie, geschil. Siet Actor. 18.15.
margenoot10
'T welck de Gemeynte dede om te toonen dat dese saecke niet alleen Paulum ende Barnabam, maer de geheele Gemeynte aenginck.
margenoot11
Namelick, tot de Christelicke Religie.
margenoot12
Gr. maeckten.
margenoot13
D. is, door haer. Siet Actor. 14.27.
margenoot14
Dese woorden zijn daer by gedaen, op datmen mach verstaen, dat dese woorden niet van Luca, maer van Paulo verhaelt worden.
margenoot15
Gr. ketterye. Siet van dit woordt de verklaringhe op Actor. 5. vers 17. ende van de Phariseen Matth. 3.7.
margenoot16
D. die de Christelicke Religie hadden aengenomen, doch, als het blijckt, den ouden suerdeessem der Phariseen niet t' eenemael afgeleydt en hadden.
margenoot17
N. die haer uyt het heydendom tot de Christelicke Religie begeven. Actor. 14.27.
margenoot18
N. der Ceremonien. vers 24. Hoe wel het oock verstaen kan worden, van de Wet der zeden, om daer door gerechtveerdight te worden.
margenoot19
Dit is de eerste vergaderinge, Concilie, ofte Synode, die over questien van de Religie in't Nieuwe Testament is gehouden.
margenoot20
Gr. om over dit woort te sien. Hebr.
margenoot21
Gr. t' samen-vraginge, dat is, disputeringe. Namel. tusschen beyde partien, die alle beyde moeten gehoort worden.
margenootd
Actor. 10.20. ende 11.12.
margenoot22
Gr. van oude dagen: welcken tijdt sommige verstaen van het begin der predicatie der Apostelen nae de hemel-vaert Christi: andere van den tijdt der bekeeringe Cornelij. Actor. 10. cap.
margenoote
1.Par. 28.9. ende 29.17. Psal. 7.10. Ierem. 11.20. ende 17.10. ende 20.12.
margenoot23
Namel. dat sy hem oock aengenaem waren. Actor. 10.28.
margenoot24
D. de gaven des Heyligen Geests, soo ordinarise, als extra-ordinarise.
margenootf
Actor. 10. versen 43, 44, etc.
margenoot25
Namel. aengaende de weldaden ende gaven die gemeyn zijn den genen die in Christum gelooven.
margenootg
Matth. 23.4.
margenoot26
N. de wet der Ceremonien. vers 5.
margenoot27
D. volkomelick onderhouden, noch daer door gerechtveerdight worden. Siet d' aenteeck. op cap. 13.39.
margenooth
Ephes. 2. versen 8. Tit. 3.4.
margenoot28
Dat is, door het lijden ende de gerechticheyt Iesu Christi, daer mede hy ons de genade Godts verdient heeft, waer van de Ceremonien der Wet een voorbeeldt waren. Ioan. 1.17.
margenoot29
N. onse vaders salich zijn geworden door de selve genade.
margenoot30
N. niet der Gemeynte, maer der Apostelen ende Ouderlingen. Siet vers 4.
margenoot31
Nam. daer mede betoonende hare toestemminge in 't gene van Petro geseght was.
margenoot32
N. Paulus ende Barnabas.
margenoot33
D. is, begon te spreken. Hebr.
margenoot34
N. Alphei sone, Iacobus de kleyne. Siet van hem Act. 12.17.
margenoot35
Namel. Petrus, die hem selven oock soo noemt 2.Pet. 1.1. anders oock Simon. Matth. 10.2.
margenoot36
D. over lange, vers 7.
margenoot37
Ofte, aengesien.
margenoot38
D. voor hem selven. Ofte, in sijnen name. Ofte, dat sijn volck soude genoemt worden. vers 17.
margenooti
Amos 9.11, 12.
margenoot39
Dat is, de Gemeynte, in welcke Christus de Sone Davids woont.
margenoot40
Gr. ondergraven, N. in de ongeloovige Ioden, in welcker plaetse de Heydenen als levendige steenen getimmert zijn.
margenoot41
D. niet alleeen de Ioden, maer oock de andere volckeren, welcke Amos Edom noemt. Siet Amos 9. versen 11, 12.
margenoot42
Gr. over haer aengeroepen, ofte, genaemt is. Siet Act. 11.26.
margenoot43
D. al wat Godt in den tijdt doet, dat heeft hy van eeuwicheyt besloten alsoo te doen.
margenoot44
D. dit is mijn gevoelen ende meyninge in dese sake.
margenoot45
Ofte, ongerust en make, ofte, datmen haer niet ongerust en moet maken.
margenootk
Exod. 20.3. 1.Corinth. 8.1. ende 10.20.
margenoot46
Gr. besmettingen der afgoden. dat is, van spijse ofte dranck den afgoden op-geoffert, ende die daer door besmet zijn, gelijck vers 29. verklaert wort.
margenootl
1.Thess. 4.3.
margenoot47
Dit verstaen sommige van de lichamelicke hoererie, die wel in sich selven niet middelmatich en is. Exo. 20.14. maer van de Heydenen voor geen sonde ende middelmatigh ghehouden wiert. 1.Cor. 6.13, 14, 15. Andere, van de geestelicke hoererie, dat is, afgoderie, die doorgaens vande propheten hoererie genaemt wort, Exod. 34.16. Lev. 20.5. Iud. 2.17. Psal. 106.39. Esa. 23.17. Ier. 3. versen 6, 8. Ezec. 16.15, 16. ende namentlick van die soorte van afgoderye, die sommige uyt de Heydenen bekeert zijnde, bedreven, etende in de Tempelen der afgoden 't gene den selven was opgeoffert: daer van d'Apostel spreeckt 1.Cor. 8.9, 10. ende 10.14. 21. het welck sy meynden haer door de Christelicke vryheyt geoorloft te zijn, ende sy dickwijls deden met grooten aenstoot der swacke.
margenoot48
D. van beesten die gestorven waren sonder bloet te laten: dat den Ioden een grouwel was. Siet Genes. 9.4. Levit. 3.17. Deut. 12.23.
margenootm
Genes. 9.4.
margenoot49
N. van het beest afgesondert, het zy geronnen gegeten, ofte ongeronnen gedroncken. Het welck Godt verboden hadde, om de menschen van alle wreetheyt ende bloetstortinge af te schricken. Genes. 9.4.
margenoot50
Gr. geslachten.
margenoot51
D. sijne schriften. Nehem. 8.1. Luc. 16.29.
margenoot52
N. die het besluyt der Apostelen ende Ouderlingen voor goet gekent hadde.
margenoot53
Dese is de selve, die Silvanus genaemt wort. 1.Thess. 1.1. ende 2.Thess. 1.1.
margenoot54
D. die onder de voornaemste waren van aensien, kennisse, ende beleyt onder de Kercken-dienaren aldaer.
margenoot55
Gr. door hare hant, dat is, dienst. Hebr. Actor. 7.25. N. om van haer gedragen te worden aen de Gemeynte te Antiochien.
margenoot56
N. de andere gemeene broeders der Gemeynte van Ierusalem, die het selve oock hadden goet gevonden.
margenoot57
Gr. blijde te zijn: het welck was een gemeyne wijse van groetenisse in het begin der brieven by de Griecken gebruycklick. Siet Actor. 23.26.
margenootn
Galat. 2.4.
margenoot58
Siet vers 1. ende 1.Ioan. 2.19.
margenoot59
D. de vastigheyt uwes geloofs, ende de gerustheyt uwes gemoets gelijck als los ende onvast makende.
margenoot60
Siet de aenteeck. op vers 5.
margenoot61
D. geenen last gegeven hebben sulcks te leeren, hoewel sy onsen name misbruycken.
margenooto
Actor. 13.50. ende 14.19.
margenoot62
D. die met groot perijkel haers levens het Euangelium vrymoedelick gepredickt hebben.
margenoot63
Gr. met. ofte, door den woorde.
margenoot64
D. ons door ingeven des heyligen Geests.
margenoot65
Siet hier van de verclaringe vers 10.
margenoot66
N. voor desen tijt: de welcke hoe wel'se niet eygentlick tersalicheyt nootwendigh en zijn (uytgenomen het vlieden van hoererie ende afgoderie) so zijn'se nochtans noodigh onderhouden te worden tot noodtsakelicken vrede ende stichtinge der Gemeynte, om der swack-geloovigen Ioden wille.
margenootp
Exod. 20.3. 1.Cor. 8.1.
margenoot67
Siet hier van 1.Cor. 8. door 't geheele cap.
margenootq
Genes. 9.4. Levit. 17.14.
margenootr
1.Thess. 4.3.
margenoot68
Ofte, wel varen.
margenoot69
Gr. zijt, ofte, wort gesterckt. Een wijse van spreken by de Griecken gebruyclick, in't sluyten van de brieven. Siet Actor. 23.30.
margenoot70
D. de gantsche Gemeynte.
margenoot71
Ofte, vermaninge.
margenoot72
D. leeraers des woorts, begaeft met de gave van de Heylige Schrifture bequamelick uyt te leggen, die gesonden waren om hare vermaninghen daer by te doen. vers 27.
margenoot73
Ofte, vertroosteden.
margenoot74
N. in het Christen geloove.
margenoot75
D. eenen sekeren ende geruymen tijdt, Actor. 18.23.
margenoot76
Gr. gemaeckt hadden, dat is, verbleven waren. Siet Iac. 4.13.
margenoot77
D. met verlof van de broeders, ende met toe-wenschinge van allen segen enende geluck. Hebr.
margenoot78
Namel. nae Ierusalem, daer noch eenige Apostelen waren.
margenoot79
Gr. versleten daer. N. den tijdt.
margenoot80
Gr. Euangelizerende.
margenoot81
D. om te vernemen hoe het met haer staet, aengaende het geloove.
margenoot82
Ofte, wilde.
margenoots
Actor. 12.12, 25. Coloss. 4.10. 2.Tim. 4.11. Philem. vers 24.
margenoot83
Ofte, begeerde.
margenoot84
Gr. af-gestaen. Siet Actor. 13.13.
margenoot85
Namel. om den Heydenen het Euangelium te prediken, waer toe de Heylige Geest haer, geroepen hadde, om dat te volbrengen. Actor. 13.2.
margenoot86
Ofte, hevicheyt. welcke dese heylige mannen overkomen is door menschelicke swackheydt, daer mede toonende waer te zijn, 't gene sy van haer selven seggen Actor. 14.15. Doch Godt heeft dit ten besten gekeert, alsoo sy aldus van malkandren gescheyden zijnde, het Euangelium van haer in meer plaetsen seffens is verkondight geworden.
margenoot87
Ofte, nam tot hem.
margenoot88
Gr. overgegeven zijnde.
margenoot89
Namel. die in die landen vergadert waren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken