Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvij. Capittel.

1 Paulus wort door den Hooft-man Iulius gesonden na Roomen, met andere gevangens. 2 ende met de selve in een Adramyttenisch schip gegaen zijnde, vergeselschapt met Aristarcho, 3 komt tot Sidon. 4 Vaert voor-by Cppren. 5 komt tot Myra. 6 Van daer varen sy met een schip van Alexandrien, voor-by Cnidus ende Creta, tot Schoone-havens. 9 alwaer Paulus den Hooft-man raedt voor eenen tijdt te verblijven om de ongelegentheyt des tijdts. 11 Maer de Hooft-man den schipper ende stierman meer geloovende, vaert voort. 13 Sy varen voor-by Creta, ende krijgen een groot tempeest. 16 komen aen 't eyland Clauda. 17 ende worden genootsaeckt door tempeest het goet uyt het schip te werpen. 21 Paulus vermaent haer goets moets te zijn, also Godt door eenen Engel hem te kennen gegeven hadde, dat niemand van haer en soude vergaen. 29 Sy werpen vier anckers uyt. 30 De schippers soecken uyt het schip met den boodt te vluchten. 31 het welck Paulus verhindert. 33 Het volck lange gevast hebbende nuttight op de vermaninge Pauli spijse. 38 ende werpt het kooren over boort. 41 Het schip vergaet. 42 De soldaten willen de gevangens dooden, het welck de Hooftman verhindert. 43 ende het volck swemt aen lant.

1

ENde als het Ga naar margenoot1 besloten was, dat Ga naar margenoot2 wy na Italien souden afvaren, leverden sy Paulum, ende eenige andere gevangene over, aen eenen Hooftman over hondert, met name Iulius, van de Ga naar margenoot3 Keyserlijcke Ga naar margenoot4 bende.

2

Ga naar margenoota Ende wy in een Ga naar margenoot5 Adramyttenisch schip gegaen zijnde, alsoo wy de plaetsen langhs Ga naar margenoot6 Asien Ga naar margenoot7 bevaren souden, voeren wy af: ende Ga naar margenoot8 Aristarchus de Macedonier van Ga naar margenoot9 Thessalonica was met ons.

3

Ende des anderen [daeghs] quamen wy aen te Ga naar margenoot10 Sidon. Ende Iulius Ga naar margenootb vriendelijck met Paulo handelende, liet [hem] toe tot Ga naar margenoot11 de vrienden te gaen, om [van haer] Ga naar margenoot12 besorght te worden.

4

Ende van daer afgevaren zijnde, voeren wy Ga naar margenoot13 onder Cypren henen, om dat de winden [ons] tegen waren.

5

Ende de Zee die langhs Ga naar margenoot14 Cilicien ende Ga naar margenoot15 Pamphylien is, doorgevaren zijnde,

[Folio 75r]
[fol. 75r]

quamen wy aen tot Ga naar margenoot16 Myra in Lycien.

6

Ende de Hooftman aldaer een schip gevonden hebbende van Ga naar margenoot17 Alexandrien, dat na Italien voer, dede ons in het selve overgaen.

7

Ende als wy vele dagen lancksamelijck voort voeren, ende nauwlijcks tegen over Ga naar margenoot18 Cnidus gekomen waren, overmits het ons de windt niet toe en liet, so voeren wy onder Ga naar margenoot19 Creta henen tegen over Ga naar margenoot20 Salmone.

8

Ende het selve nauwlijcks voor by zeylende, quamen wy in een seker plaetse genaemt Ga naar margenoot21 Schoone-havens, daer de stadt Lasea Ga naar margenoot22 na by was.

9

Ende als vele tijdt verloopen, ende de vaert nu sorgelijck was, om dat oock Ga naar margenoot23 de vasten nu voor by was, vermaende'se Paulus,

10

Ende seyde tot haer, Mannen, ick Ga naar margenoot24 sie dat de vaert sal geschieden met hinder ende groote schade niet alleen van de ladinge ende van het schip, maer oock Ga naar margenoot25 van ons leven.

11

Doch de Hooftman Ga naar margenoot26 geloofde meer den stierman ende den schipper, dan 'tgene van Paulo geseght wierdt.

12

Ende alsoo de haven ongelegen was om te overwinteren, vondt het meerder [deel] geraden oock van daer te varen, of sy eenichsins te Phenix conden aencomen om te overwinteren, Ga naar margenoot27 zijnde een haven in Creta, Ga naar margenoot28 streckende Ga naar margenoot29 tegen het suydt-westen ende tegen het noordt-westen.

13

Ende alsoo den suyden-windt sachtelijck waeyde, meynden sy haer voornemen vercregen te hebben, ende af-gevaren zijnde zeylden sy dicht voor-by Creta henen.

14

Maer niet lange daer na sloegh Ga naar margenoot30 tegen het selve eenen Ga naar margenoot31 storm-windt genaemt Ga naar margenoot32 Euroclydon.

15

Ende als het schip daer mede wech geruckt wiert, ende niet en konde tegen de windt Ga naar margenoot33 opseylen, Ga naar margenoot34 gaven wy het op, ende dreven henen.

16

Ende loopende onder een seker eylandeken, genaemt Ga naar margenoot35 Clauda, en konden wy nauwlijcks des boots machtigh worden.

17

Den welcken opgehaelt hebbende, gebruyckten sy [alle] behulpselen, het schip Ga naar margenoot36 ondergordende: ende alsoo sy vreesden dat sy op Ga naar margenoot37 de [drooghte] Syrtis vervallen souden, streken sy Ga naar margenoot38 het zeyl, ende dreven alsoo henen.

18

Ende alsoo wy van't onweder geweldelijck geslingert wierden, deden sy des volgenden [daeghs] Ga naar margenoot39 eenen uytworp:

19

Ende den derden [dagh] wierpen wy met onse eygene handen des schips Ga naar margenoot40 gereetschap uyt.

20

Ende als noch Sonne noch gesternten en verschenen in vele dagen, ende geen cleyn onweder Ga naar margenoot41 [ons] druckte, so wiert [ons] voorts alle hope, van behouden te worden, benomen.

21

Ende als men Ga naar margenoot42 langen tijdt Ga naar margenoot43 sonder eten geweest was, doe stondt Paulus [op] in't midden van haer, ende seyde, O mannen, men behoorde my wel gehoor gegeven te hebben, ende van Creta niet afgevaren te zijn, ende dit hinder, ende dese schade Ga naar margenoot44 verhoedt te hebben.

22

Doch als nu vermane ick u lieden goets moets te zijn: want daer en sal geen verlies geschieden van [yemants] Ga naar margenoot45 leven onder u, maer alleen van het schip.

23

Want desen selven nacht heeft by my gestaen een Engel Godts, Ga naar margenoot46 wiens ick ben, welcken oock ick diene,

24

Seggende, En vreest niet Paule, ghy moet voor den Keyser Ga naar margenoot47 gestelt worden: ende siet, Ga naar margenoot48 Godt heeft u geschoncken alle die met u varen.

25

Daerom zijt goets moets, mannen: want ick geloove Gode, dat het alsoo zijn sal, gelijckerwijs het my geseght is.

26

Doch wy moeten op een seker Ga naar margenootc eylandt vervallen.

27

Als nu de veertiende nacht gekomen was, Ga naar margenoot49 also wy in de Ga naar margenoot50 Adriatische zee herwaerts ende derwaerts gedreven wierden, ontrent het midden des nachts, vermoedden de schiplieden dat haer eenich landt naerderde.

28

Ende het dieploot uytgeworpen hebbende, vonden sy Ga naar margenoot51 twintigh vademen: ende een weynigh voortgevaren zijnde, wierpen sy wederom het dieploot uyt, ende vonden vijftien vademen.

29

Ende vreesende dat sy ergens op Ga naar margenoot52 harde plaetsen vervallen mochten, wierpen sy vier anckers van het achterschip uyt, ende wenschten dat het dagh wierde.

30

Maer als de schiplieden sochten uyt het schip te vlieden, ende den boot Ga naar margenoot53 nederlieten inde zee, onder den schijn als of sy uyt Ga naar margenoot54 het voorschip de anckers souden Ga naar margenoot55 uyt brengen,

31

Seyde Paulus tot den hooftman, ende tot de krijghs-knechten, Indien dese in het schip niet en blijven, Ga naar margenoot56 ghy en kondt niet behouden worden.

32

Doe hieuwen de krijghsknechten de touwen af van den boot, ende lieten hem afvallen.

33

Ende ondertusschen dat het dagh soude worden, vermaende Paulus [haer] alle, dat sy souden Ga naar margenoot57 spijse nemen: ende seyde, Het is heden de veertiende dagh dat ghy verwachtende blijft sonder eten, ende Ga naar margenoot58 niet en hebt genomen:

34

Daerom vermane ick u spijse te nemen: want dat dient Ga naar margenoot59 tot uwer behoudinge: want niemanden van u Ga naar margenootd en sal Ga naar margenoot60 een hayr van den hoofde vallen.

35

Ende als hy dit geseght ende broodt genomen hadde, Ga naar margenoote Ga naar margenoot61 danckte hy Godt in aller tegenwoordicheyt: ende ['tselve] gebroken hebbende begon hy te eten.

36

Ende sy alle goets moets geworden zijnde, namen oock selve Ga naar margenoot62 spijse.

37

Wy waren nu in het schip in alles twee hondert ses ende tseventich Ga naar margenoot63 zielen.

38

Ende als sy met spijse versadight waren, lichteden sy het schip, ende wierpen het coren uyt in de zee.

39

Ende doe het dagh wierdt en kenden sy het landt niet: maer sy merckten Ga naar margenoot64 eenen sekeren inham die eenen Ga naar margenoot65 oever hadde, tegen den welcken sy geraden vonden, so sy konden, het schip aen te setten.

40

Ende als sy Ga naar margenoot66 de anckers opgehaelt hadden, gaven sy [het schip] de zee over, met

[Folio 75v]
[fol. 75v]

eenen Ga naar margenoot67 de roer-banden los makende: ende het ra-seyl nae den windt op-gehaelt hebbende, hielden sy het na den oever toe.

41

Ga naar margenootf Maer vervallende op Ga naar margenoot68 een plaetse die de zee aen beyde zijden hadde, setteden sy het schip daer op: ende het voorschip vast sittende bleef onbewegelick, maer het achterschip brack van 't gewelt Ga naar margenoot69 der baren.

42

De Ga naar margenoot70 raedtslach nu der crijghsluyden was, dat sy de gevangene souden dooden, op dat niemandt ontswommen zijnde en soude ontvlieden.

43

Maer de Hooftman, willende Paulum behouden, belettede haer dat voornemen, ende beval dat de gene die swemmen conden, haer eerst souden afwerpen, ende te lande komen:

44

Ende Ga naar margenoot71 de andere, sommige op plancken, ende sommige op eenige [stucken] van 't schip. Ende alsoo is 't geschiet dat sy alle behouden aen't landt gecomen zijn.

margenoot1
Nam. van Festo, ende sijnen Raedt, Actor. 25.12.
margenoot2
Hier uyt, ende uyt het volgende verhael, blijckt dat oock Lucas, die dese handelingen heeft beschreven, in Pauli geselschap op dese geheele reyse geweest is.
margenoot3
Gr. sebastes, dat is, Augustische.
margenoot4
Van dit woordt siet Actor. 10.1. Dese Iulius wordt geseght een Hooftman van dese bende te zijn, om dat hy over een compagnie bevel hadde, die onder des Keysers garde behoorde, die daerom hier toe oock schijnt vercoren te zijn, op dat de gevangene onder zijn opsicht te beter bewaert, ende in des Keysers handen gelevert souden worden.
margenoota
2.Cor. 11.25.
margenoot5
N. dat te Adramytten te huys behoorde: welck is een stadt in Mysien tegen over Mytilenen.
margenoot6
Namel. kleyn Asien, in het welck Misien oock gelegen was.
margenoot7
Namel. volgens het voornemen: hoewel sy om de tegen winden eenen anderen cours hebben moeten nemen, gelijck uyt het volgende verhael blijckt.
margenoot8
Dese was een aensienlick man, die Paulum van daer is gevolght, welcke oock in vele reysen met Paulo groote swarigheden heeft uytgestaen, gelijck te sien is Actor. 19.29. ende 20.4. die oock Paulo in dese gevangenisse tot Roomen toe geselschap gehouden heeft, als mede gevangen soo het schijnt, ofte die te Roomen gekomen zijnde nevens Paulum is gevangen geset, gelijck blijckt Coloss. 4.10.
margenoot9
Van dese stadt siet Actor. 17.1.
margenoot10
Een stadt in Phenicien: waer van siet Matth. 11.21. Actor. 12.20.
margenootb
Actor. 24.23. ende 28.16.
margenoot11
Dat is, de Discipelen ofte eenige onder haer.
margenoot12
D. alle gemack ende verquickinge aengedaen te worden, ofte oock van eenige dingen voorsien tot meerder gemack op de reyse noodigh.
margenoot13
Ofte, beneden Cypren. Van dit eylant siet Actor. 11.19. ende 13.4.
margenoot14
Dit was een landtschap in kleyn Asien, gelegen aen de Middelandtsche zee tusschen Syrien ende Pamphylien. Actor. 6.9. ende 15. versen 23, 41.
margenoot15
Van dit landtschap siet oock Actor. 2.10. ende 13.13. ende 14.24.
margenoot16
Een stadt in het landt van Lycien, het welck aen Pamphylien paelde, daer dit eerste schip schijnt sijn reyse voldaen te hebben.
margenoot17
De hooft-stadt van Egypten ende Libyen, welck schip uyt Egypten tot Myra was gekomen, om van daer voort nae Italien te varen.
margenoot18
Een eylandt in de Middelandtsche zee, tegen over Carien: andere nemen't voor eenen uyt-steeckenden hoeck van Carien, tegen over Creta.
margenoot19
Een eylandt in de selve zee, hedendaeghs Candien genaemt. Siet van 't selve Tit. 1.5.
margenoot20
Een uytstekende hoeck van Creta tegen het oosten.
margenoot21
Ofte, goede havens, heden noch Boniporto genaemt, een stadt in Creta, van de bequaemheyt harer haven also geheeten.
margenoot22
Maer wat meerder landwaerts in, gelijck Plinius getuyght, lib. 4. cap. 12. Doch hy noemt die Lasos.
margenoot23
N. de jaerlicksche vasten der Ioden, op welcke de versoeninge des geheelen volcks door den Hoogen-priester in het Heylige der heyligen geschiedde, gelijck te sien is, Levit. 16.29. ende 23.27. welcke dagh was de tiende der sevender maent, die ten deele met onsen September, ten deele met onsen October over een quam: soo dat den tienden dagh quam ontrent het begin van October, nae welcke maent de zee by de oude niet en wiert bevaren, tot het beginsel van Martius toe, om de kortheydt der dagen ende de tempeesten, die tusschen dien tijt veel zijn. Siet Veget. de re milit. lib. 4. cap. 39. het welck dan geen gemeynschap en heeft met de vastentijden die sommige hedens-daeghs houden, die lange na der Apostelen tijden in de oude Kercke niet bekent en zijn geweest.
margenoot24
N. niet alleen uyt de gelegentheydt des tijdts, maer insonderheydt door ingevinge van Godts Geest.
margenoot25
Gr. van onse zielen.
margenoot26
N. die schijnen gemeynt te hebben datter noch eenige dagen over waren, om binnen de selve in een ander haven te konnen komen: insonderheyt alsoo de windt haer diende.
margenoot27
Dit wordt hier by gevoeght, op datmen niet en soude meynen dat hy van Phenicien in Syrien sprack.
margenoot28
Gr. siende.
margenoot29
D. krom gelegen gelijck een halve mane, ende daerom bevrijdt van alle winden.
margenoot30
Namel. eylant Creta: het schip van het selve door desen wint afgedreven zijnde.
margenoot31
Ofte, draey-wint, wervel-wint.
margenoot32
D. een Oostelicke wint, die geweldige baren verweckt.
margenoot33
Gr. tegen oogen.
margenoot34
D. lieten wy het drijven op Godts genade, daer het de windt henen dreef.
margenoot35
Een eylandeken aen 't eynde van Creta tegen 't Westen, nu Gozo genaemt.
margenoot36
N. met cabels ende touwen, die sy onder den kiel door-brachten, om de zijden van 't schip te vaster aen malkanderen te binden, tegen het gewelt der baren.
margenoot37
Een sorgelicke droochte, ofte plate, van wel-sant, ende vol draeyingen, onder Africa inde Middelansche zee gelegen.
margenoot38
Gr. het vat, gelijck Act. 10.11. Waer door het zeyl met den spriet ende de aenhangende touwen verstaen wort.
margenoot39
N. van den last, ofte de koopmanschap, die in het schip was, om het schip te lichten.
margenoot40
N. van ballast, touwen, kabels, riemen, kisten, etc. het gene overtolligh in 't schip was. Want dat sy het noodtsakelicke noch behouden hebben, blijckt uyt versen 28, 29, 30, etc.
margenoot41
Gr. op ons lagh.
margenoot42
N. ontrent veertien dagen. vers 33.
margenoot43
D. sonder ordinaris mael te houden, van wegen de vreese des doots, ende het slingeren van het schip.
margenoot44
Gr. gewonnen te hebben. D. voor gekomen te hebben.
margenoot45
Gr. ziele.
margenoot46
N. Godts Apostel, ofte dienstknecht ick ben.
margenoot47
Ofte, staen, u stellen.
margenoot48
D. heeft haer het leven gegeven om uwent wille. Siet diergelijcke, Genes. 18.32. ende 19.21.
margenootc
Actor. 28.1.
margenoot49
Ofte, dat wy.
margenoot50
Gr. Adria, welcke is eygentlick die zee, die heden-daeghs Golfo di Venetia genaemt wordt: maer wort oock dickwils by de oude, gelijck oock hier, breeder genomen, voor dat deel der Middelandtsche zee, 't welck oock boven dien de zee van Sicilien ende Ionien begrijpt. Siet Strab. lib. 7.
margenoot51
N. diepte tot de gront.
margenoot52
Ofte, scherpe, klipachtige.
margenoot53
N. die sy te voren in't schip opgehaelt hadden. vers 17.
margenoot54
D. het voorste deel des schips.
margenoot55
Gr. uytstrecken.
margenoot56
Want hoe wel Godt Paulo door sijnen Engel belooft hadde, dat niemant uyt het schip en soude vergaen, vers 24. nochtans en worden daer mede de middelen niet wech genomen, daer door Godt dese sijne belofte wilde uytvoeren. Ende die daer in nae-latigh is, die en gelooft Godt niet, maer versoeckt Godt.
margenoot57
Gr. voedsel.
margenoot58
D. als niet, zeer weynigh: ofte, geen mael en hebt gehouden, gelijck vers 21. want anders en can een gesont mensche (gelijck de Medicijns getuygen) over de seven dagen niet wel vasten sonder sterven.
margenoot59
N. om sterckte te hebben in't regeeren van 't schip, ende om u selven te konnen helpen, als wy ons sullen moeten salveren.
margenootd
Matth. 10.30.
margenoot60
D. en sal eenige schade lijden aen sijn leven ofte gesontheyt. Hebr. Siet 1.Reg. 1.52.
margenoote
1.Sam. 9.13. Ioan. 6.11. 1.Timot. 4.3.
margenoot61
N. voor de weldaet die haer Godt noch dede van spijse te hebben, ende die te konnen genieten tot versterckinge van hare krachten, ghelijck oock Christus gewent was te doen Mat. 14.19. Ioan. 6.11. ende Paulus alle Christenen vermaent. 1.Timot. 4. versen 4, 5.
margenoot62
Gr. voedsel.
margenoot63
D. menschen, persoonen. Actor. 2.41. ende 7.14. Rom. 13.1.
margenoot64
Gr. eenen schoot, ofte, boesem.
margenoot65
Ofte, strandt.
margenoot66
Ofte, de anckers afgehouwen hadden, lieten sy die in de zee.
margenoot67
N. met welcke sy te voren het roer vast gemaeckt hadden, doe het schip op Godts genade dreef, tegen het slingeren van de zee.
margenootf
2.Cor. 11.25.
margenoot68
D. eenen uytstekenden oever ofte punct, die nochtans voor aen onder water lagh, daer sy het schip op stierden.
margenoot69
Die tegen het achterschip geweldelick aensloegen.
margenoot70
D. raedt, advijs, voornemen. So lichtelick hadden sy vergeten, dat sy door Paulum 't leven behouden hadden, het welck een groote ondanckbaerheyt was, die de Hooft-man met rechte heeft wederstaen.
margenoot71
Namel. beval hy te lande te komen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken