Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvj. Capittel.

1 Paulus verlof gekregen hebbende om hem te verantwoorden, verhaelt voor den Coninck Agrippa, ende den ganschen Raet, sijn leven voor sijne bekeeringe. 12 Sijne bekeeringe ende beroepinge tot het Apostel-ampt, hoe die geschiet is. 19 ende sijn leven nae sijne bekeeringe. 20 Wat hy gedaen, 21 geleden, 22 ende geleert heeft. 24 Welcke verantwoordinge gehoort zijnde, oordeelt Festus dat Paulus raesde, 't welck Paulus ontkent. 27 Agrippa wordt bewogen om by nae een Christen te worden. 30 ende hy ende de omstanders oordeelen dat hy onschuldigh is. 32 gelijck oock dat hy mochte los gelaten worden, hadde hy hem op den Keyser niet beroepen.

1

ENde Agrippa seyde tot Paulum, Het is u geoorlooft voor u selven te spreken. Doe streckte Paulus Ga naar margenoot1 de handt uyt, ende verantwoordde hem [aldus]:

2

Ick achte my selven geluckigh, O Coninck Agrippa, dat ick my heden voor u sal verantwoorden, van alles daer over ick van de Ioden beschuldight worde.

3

Allermeest dewijle ick weet, dat ghy Ga naar margenoot2 kennisse hebt van alle gewoonten ende Ga naar margenoot3 vragen, die onder de Ioden zijn. Daerom bidde ick u dat ghy my lanckmoedelijck hoort.

4

Ga naar margenoot4 Mijn leven dan van der jonckheyt aen, het welcke van den beginne onder mijn volck te Ierusalem geweest is, weten alle de Ioden:

5

Als die Ga naar margenoot5 van overlange my te voren gekent hebben (indien sy't wilden getuygen) dat ick na de Ga naar margenoot6 bescheydenste secte van onsen Godtsdienst, [als] een Phariseer geleeft hebbe:

6

Ende nu stae ick ende worde geoordeelt over Ga naar margenoota de hope Ga naar margenoot7 der belofte, die van Godt tot de vaderen geschiet is:

7

Ga naar margenoot8 Tot de welcke Ga naar margenoot9 onse twaelf geslachten Ga naar margenoot10 geduerichlijck nacht ende dagh [Godt] dienende Ga naar margenoot11 verhopen te komen: Ga naar margenoot12 over welcke hope ick, O Coninck Agrippa, van de Ioden worde beschuldight.

8

Ga naar margenoot13 Wat? Wort het by u lieden ongelooflijck geoordeelt, dat Godt de dooden opweckt?

9

Ga naar margenootb Ga naar margenoot14 Ick meynde waerlijck by my selven, dat ick tegen den name Iesu van Nazareth vele wederpartijdige dingen moeste doen.

[Folio 74v]
[fol. 74v]

10

'Twelck ick oock gedaen hebbe te Ierusalem: ende ick hebbe vele van Ga naar margenoot15 de heylige in de gevangenissen gesloten, de macht van de Overpriesters ontfangen hebbende: ende als sy omgebracht wierden, Ga naar margenoot16 stemde ick het toe.

11

Ende door alle de Synagogen hebbe ick'se Ga naar margenoot17 dickmael gestraft, ende Ga naar margenoot18 gedwongen te lasteren: ende boven maten tegen haer woedende, hebbe ick'se vervolght oock tot in de buyten[landsche] steden.

12

Ga naar margenoot19 Waer over oock als ick na Damascum reysde, met macht ende last, welcke [ick] van de Overpriesters [hadde],

13

Sach ick, ô Coninck, in't midden van den dagh op den wegh Ga naar margenootc een licht boven den glans der Sonne, van den hemel my ende de gene die met my reysden omschijnende.

14

Ende als Ga naar margenoot20 wy alle ter aerde neder-gevallen waren, hoorde ick eene stemme tot my sprekende, ende seggende in de Ga naar margenoot21 Hebreeusche tale, Saul, Saul wat vervolght ghy my? Het is u hardt tegen de prickels de versenen te slaen.

15

Ende ick seyde, Wie zijt ghy Heere? Ende hy seyde, Ick ben Iesus dien ghy vervolght.

16

Maer recht u op, ende staet op uwe voeten: Want hier toe ben ick u Ga naar margenoot22 verschenen om u te stellen tot een dienaer ende getuyge der dingen beyde die ghy gesien hebt, ende in welcke ick u [noch] sal verschijnen:

17

Verlossende u Ga naar margenoot23 van dit volck, ende [van] de Heydenen, tot de welcke ick u nu sende,

18

Ga naar margenootd Om hare Ga naar margenoot24 oogen te openen, ende [haer] te bekeeren Ga naar margenoot25 van de duysternisse tot het licht, ende [van] de macht des Satans tot Godt: op dat sy vergevinge der sonden ontfangen, ende Ga naar margenoot26 een erfdeel onder de geheylighde, door het geloove in my.

19

Daerom, ô Coninck Agrippa, en ben ick dat hemelsch gesichte niet ongehoorsaem geweest:

20

Ga naar margenootc[e] Maer hebbe eerst den genen die te Damascus waren, ende te Ierusalem, ende in't geheele landt van Iudea, ende den heydenen verkondight dat sy haer souden beteren, ende tot Godt bekeeren, wercken doende der bekeeringe Ga naar margenoot27 weerdigh.

21

Om deser saecken wille hebben my de Ioden Ga naar margenootf in den Tempel gegrepen, ende gepooght om te brengen.

22

Dan hulpe van Godt verkregen hebbende, Ga naar margenoot28 stae ick tot op desen dagh, betuygende beyde Ga naar margenoot29 cleyn ende groot: niets seggende buyten het gene de Propheten ende Moses gesproken hebben dat geschieden soude:

23

[Namelick] dat de Christus lijden moeste, ende dat hy Ga naar margenoot30 de eerste uyt de opstandinge der dooden zijnde, Ga naar margenoot31 een licht soude verkondighen desen volcke, ende den Heydenen.

24

Ende als hy dese dingen tot verantwoordinge sprack, seyde Festus met grooter stemme, Ga naar margenoot32 Ghy raest Paule: Ga naar margenoot33 de groote geleertheyt Ga naar margenoot34 brenght u tot raserie.

25

Maer hy seyde, Ick en rase niet, Machtichste Feste, maer ick spreke woorden van waerheyt, ende Ga naar margenoot35 van een gesont verstant.

26

Want de Coninck weet van Ga naar margenoot36 dese dingen, tot welcken ick oock vrymoedicheyt gebruyckende spreke: want ick en geloove niet dat hem yet van dese dingen verborgen is, Ga naar margenootg want dit en is in geenen hoeck geschiet.

27

Gelooft ghy, ô Coninck Agrippa, de Propheten? Ick weet dat ghy'se Ga naar margenoot37 gelooft.

28

Ende Agrippa seyde tot Paulum, Ghy Ga naar margenoot38 beweeght my by na een Christen te worden.

29

Ende Paulus seyde, Ga naar margenooth Ick wenschte wel van Godt Ga naar margenoot39 dat, ende by na ende geheelijck, niet alleen ghy, maer oock alle die my heden hooren, soodanige wierden gelijck als ick ben, uyt-genomen Ga naar margenoot40 dese banden.

30

Ende als hy dit geseght hadde, stondt de Coninck op, ende de Stadt-houder, ende Bernice, ende die met haer geseten waren:

31

Ende aen ene zijde gegaen zijnde, spraken sy tot malkanderen, seggende, Ga naar margenooti Dese mensche en doet niet des doots ofte der banden weerdigh.

32

Ende Agrippa seyde tot Festum, Dese mensche conde los gelaten worden, Ga naar margenoot41 indien hy hem op den Keyser niet en hadde beroepen.

margenoot1
Namel. om stilte ende gehoor te verwecken.
margenoot2
Gr. een kenner zijt. Namel. als een Iode, ende in de Ioodtsche Religie onderwesen. Dit en seght hy niet om Agrippa te pluym-strijcken, maer om hem tot meerder aendacht ende leersaemheydt te bewegen.
margenoot3
Ofte, questien, geschillen.
margenoot4
D. hoe ick geleeft, ofte my gedragen hebbe.
margenoot5
Gr. van boven aen. D. van verleden tijden.
margenoot6
Ofte, scherpste, volkomenste, Siet Actor. 22.3. ende 23. vers 8.
margenoota
Genes. 3.15. ende 22.18. ende 26.4. ende 49.10. Deut. 18.15. 2.Sam. 7.12. Psal. 132.11. Iesai. 4.2. ende 7.14. ende 9.5. ende 40.10. Ierem. 23.5. ende 33.14. Ezech. 34.23. ende 37.24. Dan. 9.24. Mich. 7.20.
margenoot7
Dat is, der vervullinge der belofte, van de gerechticheyt ende salicheyt door den Messiam te verkrijgen. versen 22, 23.
margenoot8
N. hope, dat is, gehoopte saecke, ofte, belofte, dat is beloofde sake.
margenoot9
Namel. de Godtvruchtige Ioden uyt de twaelf geslachten Israels, niet alleen in Iudea woonachtigh, maer oock door de geheele werelt verstroyt. Iacob. 1.1.
margenoot10
Gr. in geduerigheyt, ofte in vyericheyt.
margenoot11
Welcke hope namelick in haer selven wel goet is, maer hier in gebrecklick, dat sy noch hopen ofte verwachten 't gene in Christo Iesu alreede is vervult.
margenoot12
D. over de vervullinge van welcke hope, etc. Waer in oock de hope der opstandinge der dooden ende voor al des Messie is begrepen: het welck hy sonder twijffel uyt de Schriften der Propheten hadde bewesen, gelijck hy doet Actor. 13.33. ende volgens: gelijck de navolgende reden Pauli verclaert.
margenoot13
Dit schijnt hy gesproken te hebben hem keerende tot Festum ende de andere Heydenen: want Agrippa de Propheten geloofde vers 27. ende derhalven oock de opstandinge der dooden. vers 7.
margenootb
Actor. 8.3. ende 9.1. ende 22.4. 1.Corinth. 15.9. Galat. 1.13. 1.Timot. 1.13.
margenoot14
N. gelijck de andere nu doen, met eenen blinden yver, sonder rechte wetenschap.
margenoot15
D. de gene die in Christum geloofden.
margenoot16
Gr. brocht ick mijn stemme daer toe. Van het Griecx woordt psephos siet Apoc. 2.17.
margenoot17
N. die volstandigh bleven in haer geloove.
margenoot18
D. met pijnigen ende dreygementen gedwongen Christum te verloochenen, jae selfs te vloecken, gelijck dit oock was de wijse der Heydenen in het vervolgen der Christenen. Siet Plin. Iun. in Epist. ad Trajanum.
margenoot19
Het gene in dit verhael verclaringe van noode heeft, daer van siet de aenteeckeninge op 't 9. cap.
margenootc
Actor. 9.3.
margenoot20
D. soo wel die met my reysden, als ick, hoe wel ick bleef liggen, ende sy terstont al verbaest opstonden. Actor. 9.7.
margenoot21
Hier uyt schijnt dat Paulus Agrippam ende Festum in't Hebreeusch niet en heeft aengesproken, maer in het Griecksch, ofte in 't Latijn, als haer beter bekent.
margenoot22
Ofte, van u gesien. Van de maniere van dese verschijninge siet d'aenteeck. Actor. 9.17.
margenoot23
Namel. der Ioden, die u sullen vervolgen.
margenootd
Iesai. 60.1.
margenoot24
D. haer verstant, N. door de predicatie mijnes Euangeliums.
margenoot25
Dat is, van de natuerlicke blintheyt ende wereltsche onwetentheyt tot de rechte ende ware kennisse Godts ter eeuwiger saligheyt.
margenoot26
Gr. een lot, om dat de erfdeelen veeltijts door het lot uytgedeelt worden.
margenootc[e]
Actor. 9.19, 28. ende 22.17, 21.
margenoot27
Siet hier van de verklaringe op Matth. 3.8.
margenootf
Actor. 21.30.
margenoot28
D. ben ick noch in't leven behouden, ende daerom niet trager geworden om het Euangelium te verkondigen.
margenoot29
D. een yegelick, van wat staet ofte conditie hy zy.
margenoot30
Namel. om eeuwelick te leven: want eenige die te voren opgestaen waren zijn wederom gestorven. Doch Paulus siet hier niet alleen op de ordre, maer insonderheydt op de kracht Christi als des hoofts, waer door de geloovige als sijne leden te sijner tijdt oock tot het eeuwige leven sullen opstaen. Siet 1.Cor- 15.22, 23. Col. 1.18.
margenoot31
Siet vers 18.
margenoot32
N. gelijck lieden die ydel van sinnen zijn van te veel studerens. Also oordeelt de natuerlicke mensche van de wijsheyt Godts. 1.Cor. 1.23. ende 2.14.
margenoot33
Gr. de vele letteren.
margenoot34
Gr. keert u om.
margenoot35
Ofte, van een gematight ende nuchter verstant.
margenoot36
N. die ick van Christo Iesu, ende 't gene hem geschiet is, verhaelt hebbe, dewijle het te Ierusalem opentlick geschiet, ende geheel Syrien door bekent is.
margenootg
Ioan. 18.20.
margenoot37
D. voor waerachtigh, ende voor Godts woort houdt.
margenoot38
Gr. overreedt.
margenooth
1.Cor. 7.7.
margenoot39
Gr. dat, ende in weynigh ende in veel.
margenoot40
D. is, dese keten, daer sijne handt ingesloten was. Siet Actor. 12. vers 6. ende 28.16.
margenooti
Actor. 23.9. ende 25.25.
margenoot41
Dit is maer een uytvlucht: want Pauli beroep op den Keyser en konde sijne los-latinge niet beletten, dewijle sy hem voor onschuldigh hielden, maer dit seggen sy om Paulum niet los te laten, ende om der Ioden ondanck te ontgaen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken