Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxv. Capittel.

1 Festus komt in de plaetse van Felix, van welcken de Hooge-priester ende Ioodsche Raedt versoecken, dat hy Paulum wilde na Ierusalem doen komen, meynende hem onder wege te dooden. 4 Maer Festus wil dat'se voor hem te Cesareen verschijnen. 7 't welck sy doen, ende beschuldigen hem swaerlick, doch sonder bewijs. 9 Paulus merckende dat Festus genegen was om hem na Ierusalem te senden, beroept hem op den Keyser. 13 De Coninck Agrippa ende Bernice komen te Cesareen, dien Festus de saecke Pauli verhaelt. 22 Agrippa begeert hem te mogen hooren, 't welck geschiet des anderen daeghs. 24 ende Festus verhaelt voorder wat hy in de saecke Pauli gedaen, ende hoe hy in hem geen schult gevonden hadde.

1

FEstus dan in de Ga naar margenoot1 provincie gecomen zijnde, ginck na dry dagen van Ga naar margenoot2 Cesareen op na Ga naar margenoot3 Ierusalem.

2

Ende de Hoogepriester, ende Ga naar margenoot4 de voornaemste Ga naar margenoot5 der Ioden verschenen voor hem tegen Paulum, ende baden hem:

3

Begeerende gunste tegen Ga naar margenoot6 hem, op dat hy hem soude doen komen te Ierusalem: [ende] leggende eene lage, om hem op den wegh om te brengen.

4

Doch Festus antwoordde, dat Paulus te Cesareen bewaerdt wierd, ende dat hy selve haest Ga naar margenoot7 [derwaerts] soude verreysen.

5

Die dan, seyde hy, onder u connen, dat sy mede Ga naar margenoot8 afreysen, ende so daer yet onbehoorlicks in desen man is, dat sy hem beschuldigen.

6

Ende als hy onder haer Ga naar margenoot9 niet meer als tien dagen overgebracht en hadde, quam hy af na Cesareen, ende des anderen daeghs op den Richter-stoel geseten zijnde beval hy dat Paulus soude [voort] gebracht worden.

7

Ende als hy daer gekomen was, stonden de Ioden, die van Ierusalem afghekomen waren rondtom [hem], Ga naar margenoot10 vele ende sware beschuldingen tegen Paulum voortbrengende, die sy niet en konden bewijsen.

8

Dewijle hy verantwoordende seyde, Ga naar margenoota Ick en hebbe noch tegen de Wet der Ioden, noch tegen den Tempel, noch tegen den Keyser yet gesondight.

9

Maer Festus willende den Ioden

[Folio 74r]
[fol. 74r]

Ga naar margenoot11 gunste bewijsen, antwoordde Paulo ende seyde, Wilt ghy na Ierusalem opgaen, ende aldaer Ga naar margenoot12 voor my over dese dingen geoordeelt worden?

10

Ende Paulus seyde, Ick stae voor den Rechter-stoel Ga naar margenoot13 des Keysers, daer ick geoordeelt Ga naar margenoot14 moet worden: den Ioden en hebbe ick geen onrecht gedaen, Ga naar margenoot15 gelijck ghy oock zeer wel weet.

11

Ga naar margenootb Want indien ick onrecht doe, ende yet des doodts weerdich gedaen hebbe, ick en weygere niet te sterven: maer indiender niet en is van 't gene daer van dese my beschuldigen, so en kan niemandt my haer uyt gunste overgeven. Ga naar margenoot16 Ick beroepe my op den Keyser.

12

Doe antwoordde Festus als hy Ga naar margenoot17 met den Raedt gesproken hadde, Hebt ghy u op den Keyser beroepen? Ghy sult tot den Keyser gaen.

13

Ende als eenige dagen voorby gegaen waren, quamen de Coninck Ga naar margenoot18 Agrippa ende Ga naar margenoot19 Bernice te Cesareen, om Festum Ga naar margenoot20 te begroeten.

14

Ende doe sy aldaer vele dagen overgebracht hadden, heeft Festus de saecken Pauli aen den Coninck verhaelt, seggende, Ga naar margenootc [Hier] is een seker man van Felix gevangen gelaten:

15

Om wiens wille, als ick te Ierusalem was, de Over-priesters ende de Ouderlingen der Ioden verschenen, begeerende Ga naar margenoot21 vonnisse tegen hem.

16

Aen de welcke ick antwoordde, dat de Romeynen de gewoonte niet en hebben Ga naar margenootd eenigen mensche Ga naar margenoot22 uyt gunste Ga naar margenoot23 ter doodt over te geven, eer de beschuldighde de beschuldigers Ga naar margenoot24 tegenwoordich heeft, ende plaetse van verantwoordinge gekregen heeft over de beschuldinge.

17

Als sy dan gesamentlijck alhier gekomen waren, so ben ick, geen uytstel Ga naar margenoot25 nemende, des [daeghs] daer aen op den Rechterstoel geseten, ende beval dat de man soude [voort] gebracht worden.

18

Over welcken, de beschuldigers [hier] staende, geen Ga naar margenoot26 saecke en hebben voortgebracht, daer van ick vermoedde:

19

Maer hadden tegen hem eenige Ga naar margenoot27 vragen van haren Ga naar margenoot28 Godtsdienst, ende van sekeren Iesus die gestorven was, welcken Paulus seyde te leven.

20

Ende als ick over de ondersoeckinge van dese saecke Ga naar margenoot29 in twijfelinge was, seyde ick, of hy wilde gaen na Ierusalem, ende aldaer over dese dingen geoordeelt worden.

21

Ende als Paulus hem beriep, datmen hem tot de kennisse Ga naar margenoot30 des Keysers bewaren soude, so hebbe ick bevolen, dat hy bewaert soude worden ter tijdt toe, dat ick hem tot den Keyser senden soude.

22

Ende Agrippa seyde tot Festum, Ick wilde oock selve dien mensche [wel] hooren. Ende hy seyde, Morgen sult ghy hem hooren.

23

Des anderen daeghs dan als Agrippa gekomen was, ende Bernice met groote Ga naar margenoot31 pracht, ende als sy ingegaen waren in het Ga naar margenoot32 Richt-huys met de Overste over duysent, ende de mannen die de voornaemste der stadt waren, wiert Paulus door Festi bevel [voort] gebracht.

24

Ende Festus seyde, Agrippa Coninck, ende ghy mannen alle die met ons [hier] tegenwoordich zijt, ghy siet desen, van welcken my de gansche menichte der Ioden heeft aengesproken, beyde te Ierusalem ende hier, roepende dat hy niet meer en behoort te leven.

25

Maer ick bevonden hebbende Ga naar margenoote dat hy niet des doots weerdigh gedaen en hadde, ende dewijle hy oock selve hem op den Keyser beroepen heeft, hebbe besloten hem te senden.

26

Van welcken ick niet sekers en hebbe aen Ga naar margenoot33 den Heere te schrijven: daerom hebbe ick hem voor u lieden voort gebracht, ende meest voor u, Coninck Agrippa, op dat ick, na gedaene ondersoeckinge, wat hebbe te schrijven.

27

Want het dunckt my tegen reden, eenen gevangenen te senden, [ende] niet oock de beschuldingen die tegen hem zijn, te kennen te geven.

margenoot1
Also noemden de Romeynen een landtschap 't welck sy met de wapenen gewonnen, ende onder haer gebied gebracht hadden, ende door eenige afgesondene Stadt-houders van wegen het Roomsche Rijck lieten regeren: hoedanich oock Iudea was. Siet oock cap. 23.34.
margenoot2
Welcke stadt te dier tijt de stoel was van de Romeynsche Stadthouders, van wegen hare sterckte ende gelegentheydt. Siet Actor. 23.23.
margenoot3
Die de hooftstadt was van de geheele Provincie, ende daer de geestelicke ende wereltlicke regeringe der Ioden was, doch onder het opsicht des Stadthouders.
margenoot4
Gr. de eerste.
margenoot5
D. uyt den Raedt der Ioden. Act. 24.1.
margenoot6
N. Paulum.
margenoot7
N. na Cesareen, gelijck hy oock gedaen heeft, vers 6.
margenoot8
N. na Cesareen: so spreeckt hy om dat Ierusalem hooger in 't landt, ende op bergen lagh. Siet oock vers 7.
margenoot9
And. meer dan tien dagen.
margenoot10
Welcke dese beschuldingen geweest zijn, blijckt uyt de verantwoordinghe Pauli, in 't volgende vers.
margenoota
Actor. 24.12. ende 28.17.
margenoot11
Gelijck oock te voren Felix dede Act. 24.27.
margenoot12
Namel. van den Raedt der Ioden, in mijne tegenwoordigheyt, ofte onder mijn beleydt.
margenoot13
N. wiens Stadthouder ghy zijt.
margenoot14
N. als een burger van Roomen.
margenoot15
Nam. so uyt het rapport dat Felix u van my gedaen heeft, als uyt dese mijne verantwoordinge, die ghy nu gehoort hebt.
margenootb
Actor. 18.14.
margenoot16
D. ick appellere tot den Keyser, Namel. als een burger van Roomen, die dit recht van appel, ofte beroepinge op den Keyser in sulcke gelegentheydt toekomt, gelijck blijckt vers 12. ende Actor. 26.32.
margenoot17
Niet der Ioden, maer der gene die hy als stadt-houder by hem hadde geroepen.
margenoot18
Dese was de sone van dien Herodes die Iacobum hadde doen dooden. Actor. 12. versen 1, 2.
margenoot19
Een suster van Agrippa (gelijck oock Drusilla, Actor. 24.24.) oock een ontuchtige ende prachtige vrouwe, die weduwe zijnde, by desen Agrippa haren broeder gewoont heeft, niet sonder achterdencken van bloedt-schande. Iosephus Antiq. lib. 20. cap. 5.
margenoot20
Ofte, te wellekomen, ende geluck te wenschen over sijne komste in dese nieuwe Provincie ende bedieninge.
margenootc
Actor. 24.27.
margenoot21
N. des doots, sonder ander forme van rechte, gelijck blijckt uyt het volgenve vers.
margenootd
Deut. 17.4.
margenoot22
Nam. van de beschuldigers, gelijck sy versocht hadden, vers 3.
margenoot23
Gr. ten verderve.
margenoot24
Gr. voor het aengesicht.
margenoot25
Gr. makende.
margenoot26
Ofte, beschuldinge.
margenoot27
Ofte, verschillen, questien.
margenoot28
Ofte, Superstitie, also noemt dese Heyden de Ioodsche Religie, uyt verachtinge, ende dat in tegenwoordigheyt van Agrippa ende sijne suster, die Ioden waren, maer alles gewent te verdragen om dese Roomsche Stadthouders niet te mishagen.
margenoot29
Dit seght hy tegen waerheyt om sijn saecke te verschoonen: want hy hadde dit aen Paulum also geverght om de Ioden gunste te bewijsen, vers 9.
margenoot30
Gr. Sebastou, voor 't welck de Latynen gebruycken het woort Augustus, beteeckent eygentlick eenen die de voornaemste eere toekomt: ende het woort Sebas, daer dit van komt, wordt vele genomen voor Goddelicke eere, welcke de Heydenen hare Keysers oock aendeden, ofte oock voor het gene, dat Goddelicke eere aengedaen wort. Siet Actor. 17.23. ende 27.1.
margenoot31
Gr. met veel phantasie, dat is, luyster ofte schijn, niet alleen van kostelicke kleederen, maer oock van groot gevolgh ofte gesleep, 't welck wy pracht ofte pompe plegen te noemen.
margenoot32
Gr. Acroaterion, 't welck eygentlick beteeckent een saele ofte plaetse, daermen audientie geeft, ofte de recht-saecken hoort ende bepleyt.
margenoote
Actor. 23.9. ende 26.31.
margenoot33
D. den Keyser: welcken tijtel van Heere de eerste Keysers niet en hebben willen aennemen, om dat'se een heerschappye over de ondersaten, als over slaven, mede-brengt: Doch de Keyser Nero onder welcken dit is geschiet, heeft hem dien tijtel laten geven, gelijck oock vele andere Keysers nae hem.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken