Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

1 D’Apostel vermaent voorders de stercke datse haer voegen na de swackheyt harer broederen. 3 door het exempel Christi, die niet en heeft hem selven gesocht, maer ons’ voordeel, ’t welck hy uyt de Schriften des Ouden Testaments bevestight, die oock tot onsen troost geschreven zijn. 5 ende datse met eendrachtiger herten Gode en den Heere Christo dienen. 7 Verklaert breeder het exempel Christi, hoe hy gedient heeft, soo den Ioden, 9 als oock den Heydenen, ’t welck hy oock uyt de selve Schriften bewijst. 13 daer by voegende eenen wensch datse in alle Christelijcke deughden ende kennisse mogen toe-nemen. 14 Daerna begint hy te besluyten desen Sendt-brief, ontschuldigende sijne vryheyt in het schrijven. 17 ende verhalende hoe krachtelijck Godt sijnen dienst gesegent heeft, ende hoe getrouwelijck hy den selven bedient heeft. 22 Belooft dat hy tot Roomen, in’t reysen na Spanien, comen sal. 25 ende geeft te kennen, dat hy eerst na Ierusalem moeste reysen, om daer te brengen de aelmoessen der Gemeynten van Macedonien ende Achajen. 30 Versoeckt van haer datse voor hem ende sijnen dienst willen bidden. 33 Ende wenscht haer alles goets van Godt.

1

Ga naar margenoota MAer Ga naar margenoot1 wy Ga naar margenoot2 die sterck zijn, Ga naar margenoot3 zijn schuldigh Ga naar margenoot4 de swackheden Ga naar margenoot5 der onstercke Ga naar margenoot6 te dragen, ende niet Ga naar margenoot7 ons selven te behagen.

2

Dat dan Ga naar margenoot8 een yegelick van ons Ga naar margenoot9 [sijnen] naesten behage Ga naar margenoot10 ten goede, Ga naar margenoot11 tot stichtinge.

3

Want oock Ga naar margenoot12 Christus en heeft Ga naar margenoot13 hem selven niet behaeght, Ga naar margenoot14 maer, gelijck geschreven is, Ga naar margenootb Ga naar margenoot15 De smadingen der gene die u smaden, Ga naar margenoot16 zijn op my gevallen.

4

Ga naar margenootc Want al wat Ga naar margenoot17 te voren geschreven is, dat is tot onser Ga naar margenoot18 leeringe te voren geschreven: op dat wy door lijdtsaemheyt ende vertroostinge Ga naar margenoot19 der Schriften Ga naar margenoot20 hope hebben souden.

5

Doch de Godt Ga naar margenoot21 der lijdsaemheyt ende der vertroostinge geve u Ga naar margenootd dat ghy Ga naar margenoot22 eens gesint zijt onder malcanderen Ga naar margenoot23 na Christum Iesum.

6

Op dat ghy Ga naar margenoot24 eendrachtelijck met eenen monde meucht verheerlicken den Godt Ga naar margenoot25 ende Vader onses Heeren Iesu Christi.

7

Daerom Ga naar margenoot26 neemt Ga naar margenoot27 malcanderen aen, Ga naar margenoot28 ghelijck oock Christus ons Ga naar margenoot29 aenghenomen heeft Ga naar margenoot30 tot de heerlijckheydt Godts.

8

Ga naar margenoot31 Ende ick segge, dat Iesus Christus Ga naar margenoot32 een dienaer geworden is der Besnijdenisse Ga naar margenoot33 van wegen de waerheyt Godts, op dat hy bevestigen soude de beloftenissen Ga naar margenoot34 der Vaderen:

9

Ende Ga naar margenoot35 de Heydenen Godt Ga naar margenoot36 van wegen de barmherticheyt souden Ga naar margenoot37 verheerlijcken: Ga naar margenoot38 gelijck geschreven is, Ga naar margenoote Daerom sal ick u belijden onder de Heydenen, ende uwen name lof-singen.

10

Ende wederom seght hy, Ga naar margenootf Weest vrolijck ghy Heydenen met sijnen volcke.

11

Ende wederom, Ga naar margenootg Looft den Heere alle ghy Heydenen, ende prijst hem alle ghy volcken.

12

Ende wederom seght Esaias, Ga naar margenooth Daer sal zijn de wortel Iesse, ende die op-staet om over de Heydenen te gebieden: op hem sullen de Heydenen hopen.

13

De Godt nu Ga naar margenoot39 der hope vervulle u lieden Ga naar margenoot40 met alle blijdtschap ende vrede Ga naar margenoot41 in’t gelooven, op dat ghy overvloedich meucht zijn in de hope, Ga naar margenoot42 door de cracht des Heyligen Geests.

14

Ga naar margenoot43 Doch mijne broeders, oock ick selve Ga naar margenoot44 ben versekert van u, dat ghy oock selve vol zijt van Ga naar margenoot45 goetheyt, vervult met Ga naar margenoot46 alle kennisse, machtich om oock malcanderen te vermanen.

15

Maer ick hebbe u Ga naar margenoot47 eens-deels Ga naar margenoot48 te stoutelijcker geschreven, broeders, u als wederom [dit] Ga naar margenoot49 indachtigh makende, Ga naar margenoot50 om de genade die my van Godt gegeven is:

16

Op dat ick Ga naar margenoot51 een dienaer Iesu Christi zy Ga naar margenoot52 onder de Heydenen, het Euan-

[Folio 86v]
[fol. 86v]

gelium Ga naar margenoot53 Godts Ga naar margenoot54 bedienende, op dat Ga naar margenoot55 de offeranden der Heydenen Ga naar margenoot56 aengenaem worde, Ga naar margenoot57 geheylicht door den heyligen Geest.

17

So hebbe ick dan Ga naar margenoot58 roem Ga naar margenoot59 in Christo Iesu in die dingen Ga naar margenoot60 die Godt aengaen.

18

Want ick en soude Ga naar margenoot61 niet durven yet seggen, Ga naar margenoot62 ’t welck Christus door my niet gewrocht en heeft, Ga naar margenoot63 tot gehoorsaemheyt der Heydenen, Ga naar margenoot64 met woorden ende Ga naar margenoot65 wercken,

19

Door cracht van teeckenen ende wonderheden, [ende] door Ga naar margenoot66 de cracht des Geests Godts: soo dat ick van Ierusalem aen, ende Ga naar margenoot67 rontomme, tot Ga naar margenoot68 Illyricum toe Ga naar margenoot69 het Euangelium Christi vervult hebbe.

20

Ende alsoo Ga naar margenoot70 zeer begeerich geweest ben om het Euangelium te vercondigen, niet daer Ga naar margenoot71 Christus Ga naar margenoot72 genoemt was, op dat ick niet op Ga naar margenoot73 een anders fondament en soude bouwen:

21

Maer, gelijck geschreven is, Ga naar margenooti Den welcken van hem niet en was geboodtschapt, die sullen ’t sien: ende de welcke het niet gehoort en hebben, die sullen ’t verstaen.

22

Ga naar margenoot74 Waerom ick oock menichmael Ga naar margenootk verhindert geweest ben tot u te komen.

23

Maer nu Ga naar margenoot75 geen plaetse meer hebbende in dese Ga naar margenoot76 gewesten, ende van over vele jaren Ga naar margenootl groot verlangen hebbende om tot u te comen,

24

So wanneer ick Ga naar margenoot77 na Spanien reyse, Ga naar margenoot78 so sal ick tot u comen: want Ga naar margenoot79 ick hope Ga naar margenoot80 in ’t doorreysen u te sien, ende Ga naar margenoot81 van u derwaerts geleydt te worden: als ick eerst van u lieder [teghenwoordigheydt] Ga naar margenoot82 eens-deels Ga naar margenoot83 versadight sal zijn.

25

Ga naar margenootm Maer nu Ga naar margenoot84 reyse ick na Ierusalem, Ga naar margenoot85 dienende den heyligen.

26

Want het heeft Ga naar margenoot86 [dien van] Macedonien ende Achajen Ga naar margenoot87 goetgedocht Ga naar margenoot88 een gemeyne hantreyckinge te doen aen de arme onder Ga naar margenoot89 de heylige die te Ierusalem zijn.

27

Want Ga naar margenoot90 het heeft haer [so] goet gedocht: oock zijn sy Ga naar margenoot91 hare schuldenaers. Ga naar margenootn Want indien de Heydenen Ga naar margenoot92 harer geestelijcke [goederen] deelachtich zijn geworden, so zijn sy oock Ga naar margenoot93 schuldigh haer van Ga naar margenoot94 lichamelijcke [goederen] te dienen.

28

Als ick dan Ga naar margenoot95 dit volbracht, ende haer Ga naar margenoot96 dese vrucht Ga naar margenoot97 versegelt sal hebben, so sal ick Ga naar margenoot98 door u lieder [stadt] na Spanien afkomen.

29

Ga naar margenooto Ende Ga naar margenoot99 ick weet dat ick tot u comende, Ga naar margenoot100 met vollen segen des Euangeliums Christi comen sal.

30

Ende Ga naar margenoot1 ick bidde u, broeders, Ga naar margenoot2 door onsen Heere Iesum Christum, ende door Ga naar margenoot3 de liefde Ga naar margenoot4 des Geests, Ga naar margenootp dat ghy met my Ga naar margenoot5 strijdet Ga naar margenoot6 in de gebeden tot Godt voor my.

31

Ga naar margenootq Op dat ick magh bevrijdt worden Ga naar margenoot7 van de onghehoorsame in Iudea, ende dat Ga naar margenoot8 dese mijnen dienst, dien [ick] Ga naar margenoot9 aen Ierusalem [doe], aengenaem zy Ga naar margenoot10 den heyligen:

32

Ga naar margenootr Op dat ick met blijdtschap, Ga naar margenoot11 door den wille Godts, tot u magh comen, ende met u Ga naar margenoot12 verquickt worden.

33

Ende Ga naar margenoot13 de Godt des vredes zy met u allen. Amen.

margenoota
1.Cor. 9.22. Galat. 6.1.
margenoot1
d’Apostel begrijpt hem selven mede, op dat de vermaninge te krachtiger zy.
margenoot2
N. in den geloove, ende kennisse der Christelicke leere, voornamelick van de Christelicke vryheyt.
margenoot3
Oft, zijn verplicht, gehouden. N. om de redenen die Paulus hier na sal verklaren.
margenoot4
D. is, de onwetenheden ende dwalingen die uyt swackheyt noch by haer zijn, voornamelick in dit stuck der leere.
margenoot5
D. der swacke, sict Rom. 14.1.
margenoot6
D. verdragen, als eenen last van haer nemen, ende haer helpen dragen. Siet Gal. 6. versen 1, 2.
margenoot7
D. onse sinnelickheden volgen, ofte ons gemack ende profijt soecken, ons selven toegeven.
margenoot8
N. wie hy zy. Niemant en wort hier uytgenomen.
margenoot9
Veel meer dan sijnen swacken broeder.
margenoot10
Ofte, in ’t goede. D. in saecken die niet quaet zijn: ofte tot goet, voordeel, ende salicheyt des naesten.
margenoot11
Siet Rom. 14.19.
margenoot12
Het exempel Christi behoort veel te gelden by de Christenen, als zijnde een regel nae welcken sy haer leven moeten aenstellen, Ioan. 13. versen 15, 34. Philip. 2.5. ende het groote schande voor haer soude zijn, datse anders souden doen, als hy haer voor gedaen ende geleert heeft.
margenoot13
D. niet gesocht sijn gemack, eere, ofte profijt. Matth. 20.28.
margenoot14
N. hy heeft hem alsoo gedragen: ofte, hem is geschiet.
margenootb
Psal. 69.10. Iesai. 53. versen 4, 5.
margenoot15
D. de sonden, door welcke de menschen Gode smaetheyt aen-doen, Ofte, allerley verachtinge ende ongelijck der Godtloosen.
margenoot16
D. hebbe ick op my genomen, ofte zijn my opgeleght, om die te boeten. David spreeckt hier als een voorbeelt van den Messias, ende van hem propheterende, die onse sonden op hem genomen heeft om voor de selve te betalen. Iesa. 53. versen 4, 5. 2.Cor. 5.21. Dewijle dan daer uyt blijckt dat Christus niet sijn gemack ende voordeel en heeft gesocht, maer het onse, ende so veel om onsent wille gedaen heeft, soo behooren wy insgelijcks te soecken ’t beste onses naesten, ende alles te doen dat tot sijne salicheyt dienstich is. Siet Phil. 2. versen 5, 6, 7, 8. 1.Ioan. 3.16.
margenootc
Rom. 4. versen 23, 24.
margenoot17
N. in de Schriften des Ouden Testaments: ’t welck nu oock gesegt kan worden van de Schriften des Nieuwen.
margenoot18
Ofte, onderwijsinge, Nam. in saken die onse eeuwige salicheyt aengaen. siet Ioan. 5.39. 2.Tim. 3. versen 15, 16.
margenoot19
D. die uyt het lesen, aenhooren, ende overleggen der Schriften verkregen worden.
margenoot20
N. van de salicheyt door Christum sekerlick te sullen verkrijgen.
margenoot21
Die de selve in ons werckt, door het middel van de H. Schriftuere. vers 4.
margenootd
Rom. 12.16. 1.Cor. 1.10. Philip. 2.2. ende 3.16. 1.Petr. 3.8.
margenoot22
N. in gevoelen aengaende de rechte leere, ende in goede genegentheden der herten tot malkanderen. Siet Rom. 12. vers 16.
margenoot23
D. nae de rechtsinnige leere Christi. Ofte, nae Christi Iesu exempel.
margenoot24
Gr. eenmoedelick, dat is, met een herte ende ziele. Act. 4.32.
margenoot25
D. Godt, die daer is de Vader onses Heeren Iesu Christi. Ephes. 1.3, 17.
margenoot26
Siet Rom. 14. versen 1, 3.
margenoot27
D. soo wel de stercke de swacke, als de swacke de stercke: houdende malkandren voor broeders, ende broederlick malkandren bejegenende in liefde ende vrede.
margenoot28
D. na het exempel Christi.
margenoot29
N. alsoo dat hy voor ons oock den doot is gestorven.
margenoot30
D. om ons der heerlickheyt Godts deelachtich te maken. Ofte, op dat daer door de heerlickheyt Godts soude verklaert worden.
margenoot31
Hier verklaert hy breeder hoe Christus aengenomen heeft beyde de Ioden ende de Heydenen, om daer door beyde te vermanen, dat sy oock alsoo malkanderen moeten aen-nemen.
margenoot32
D. der Ioden, die besneden zijn. Rom. 4.12. dien hy, zijnde de Heere over alle, als een dienaer, den wegh der saligheyt heeft verkondight, ende onder haer alleen sijnen dienst bedient. Mat. 15.24. ende 20.28.
margenoot33
N. op dat die niet en soude gekrenckt worden: maer dat Godt waerachtigh soude worden bevonden in sijne beloften.
margenoot34
D. die den Vaderen eertijts in den Ouden Testamente zijn gedaen. siet 2.Cor. 1.20.
margenoot35
Hier bewijst hy het tweede deel, namelick dat Christus oock de Heydenen heeft aengenomen: volgens de beloften, ende toe-seggingen Godts inden Ouden Testamente
margenoot36
Ofte, over de barmherticheyt, Namel. die uyt enckele genade oock aen haer betoont is, gelijck den Ioden geschiet was. Deut. 7. versen 7, 8.
margenoot37
D. tot de kennisse des waren Godts ende tot het geloove gebracht zijnde, hem souden dancken, eeren, ende dienen, ende eyndelick sijner heerlickheyt mede deelachtigh worden.
margenoot38
In alle dese plaetsen, die hier uyt den Ouden Testamente worden tot bewijs voort gebracht, moet voornamelick gelet worden op het woordt Heydenen. De verklaringen siet op elcke plaetse.
margenoote
2.Sam. 22.50. Psal. 18.50.
margenootf
Deut. 32.43.
margenootg
Psal. 117.1.
margenooth
Esai. 11.10. Apoc. 5.5. ende 22.10.
margenoot39
D. op wien men hopen moet: 1.Timoth. 6.17. ende die de hope in ons werckt door sijne beloften ende Geest. 1.Petr. 1.3.
margenoot40
D. met een rechte ende geduerige geestelicke blijdtschap. Phil. 4.4.
margenoot41
Dat is, terwijle ghy gelooft in dit leven. Ofte beneffens uw’ geloove, met het welcke altijdt vergeselschapt zy blijdtschap ende vrede.
margenoot42
Gr. in de kracht des Heyligen Geests, die nu dese geestelicke gaven ende deugden door sijne kracht in de menschen werckt. 1.Corint. 12. versen 6, 11.
margenoot43
Hier begint de Apostel desen brief te besluyten, hem ontschuldigende dat hy soo breedt ende soo vrymoedelick aen haer hadde geschreven, ende belovende dat hy selve tot haer soude komen.
margenoot44
D. ick vertrouwe ofte versekere my vastelick nae het oordeel der liefde, die alles gelooft. 1.Corint. 13.7. dewijle ick weet dat ghy sulcks metter daet betoont.
margenoot45
Ende dat derhalven, die oneenigheyt onder u ontstaen over het gebruyck der middelmatige dingen, niet uyt boosheyt ofte haet tegen malkanderen, maer uyt swackheyt voortkomt.
margenoot46
D. allerley kennisse, Namel. van geestelicke saken ter saligheydt noodigh: Want hoe wel onder haer vele swacke ende onverstandige waren, soo waren der oock vele Godtsalige, verstandige, ende wel geoeffende in de Christelicke leere, ten welcker aensien hy dit seght. Siet diergelijck 1.Corint. 1.5.
margenoot47
D. eenichsins: ofte, ten deele te stoutelicker.
margenoot48
Namel. met hier ende daer uwe gebreken vrymoedelick aen te wijsen, ende te bestraffen.
margenoot49
D. op dat ghy op dese dingen, die ghy selve wel weet, ende niet wel in het werck en stelt, met ernst soudet dencken, ende de selve betrachten.
margenoot50
Namel. des Apostelschaps. Rom. 1.5. dat is, om dat ick van Godt daer toe gestelt ende beroepen ben, ende ick my in mijn ampt getrouwelick moet quijten. Siet het volgende vers Ofte, door de genade.
margenoot51
Gr. leitourgos. Siet van dit woort Actor. 13.2. Rom. 13.6. Hebr. 8.2.
margenoot52
Siet Actor. 9.15. ende 13.2. Rom. 11.13.
margenoot53
D. dat Godt my toe vertrouwt heeft, ende belast te leeren met prediken ende schrijven.
margenoot54
Ofte, op-offerende, D. als een heyligh werck bedienende: gelijck der Priesteren werck was.
margenoot55
D. is, niet die de Heydenen sullen op-offeren, gelijck Rom. 12.1. maer die ick uyt den Heydenen tot Godt sal bekeeren, ende alsoo Gode sal op-offeren door mijnen dienst. Siet diergelijcke Mal. 1.11.
margenoot56
Siet Rom. 12.1.
margenoot57
Siet oock aldaer.
margenoot58
N. door dien ick so vele Heydenen door mijnen dienst tot het gheloove ghebracht hebbe.
margenoot59
Die mijnen dienst gesegent heeft, ende die als de eenighe autheur van hare bekeeringhe, door my als sijn instrument, gewrocht heeft.
margenoot60
Gr. die tot Godt, namelick als den eenigen Autheur van den segen ende bevoorderinge mijnes diensts, behooren.
margenoot61
D. niet konnen met goede conscientie yet voort brengen.
margenoot62
D. dat Christus niet so wel door my als door yemant van d’andere Apostelen krachtelick gewrocht heeft. Galat. 2.8.
margenoot63
D. om de Heydenen, wiens Apostel ick voornamelick ben, tot de gehoorsaemheyt des geloofs ende des Euangeliums te brengen.
margenoot64
Gr. met woordt, ende met werck. Dat is, met de predicatie des Euangeliums.
margenoot65
D. met veel arbeydt, swaricheydt, ende moeyte. Ofte, met wonderwercken ende mirakelen. gelijck in het volghende vers verklaert wordt.
margenoot66
De krachtige werckingen des heyligen Geests in de herten der menschen.
margenoot67
D. in de omliggende landen, als namelick in Arabien Gal. 1.17. tot Damascus, Gal. 1.17. tot Antiochien. Actor. 13.1. tot Seleucien. Actor 13.4. in Cypren. Actor. 13.4. in Pamphilien. Actor. 13.13. in Pisidien. Actor. 13.14. in Lycaonien. Actor. 14.6. in Cilicien. Actor. 15.41. in Phrygien. Actor 16.6. in Galatien. Actor 16.6. tot Troas. Actor 16.8. tot Athenen. Act. 17.15. tot Ephesen. Act. 19.1. in Achajen. Actor. 18.27. in Macedonien. Actor. 16.10. ende andere. Ofte, in ’t ronde, van het eene landt reysende in het ander, herwaerts ende derwaerts.
margenoot68
Een landt gelegen aen de Adriatische zee ende palende aen Macedonien, nu genaemt Slavonien.
margenoot69
D. alle die landen met de predicatie ende kennisse des Euangeliums Christi vervult hebbe.
margenoot70
Namel. met een heylige ende loflicke eergiericheyt, my bevlijtigende boven andere om alomme eerst te prediken.
margenoot71
D. de kennisse ende leere Christi.
margenoot72
D. verkondight, ofte bekent.
margenoot73
D. dat van een ander aldaer eerst geleght was. Siet 1.Corinth. 3.10.
margenooti
Iesai. 52.15.
margenoot74
N. om het Euangelium in die landen te verbreyden, daer het noch niet verkondight en was geweest, ende om aldaer nieuwe Kercken te planten. Siet Rom. 1.13.
margenootk
Rom. 1.13. 1.Thess. 2.18.
margenoot75
Namel. daer het Euangelium van nieuws behoeft gepredickt te worden.
margenoot76
Namel. van Syrien, Griecken-landt, ende Asien. Gr. climasi, waer mede beteeckent worden landt-streken die op verscheydene hooghten liggen.
margenootl
Rom. 1.10. ende 15.32. 1.Thess. 3.10. 2.Timoth. 1.4.
margenoot77
N. het welck ick voor genomen hebbe te doen, om dat aldaer het Euangelium noch niet en is verkondight geweest.
margenoot78
N. door Godts wille, ofte so het Godt sal believen, vers 32. Rom. 1.10.
margenoot79
D. ick en ben daer van wel noch niet versekert door eenige openbaringe, maer hebbe evenwel hope daer van, gelijck blijckt Rom. 1.10.
margenoot80
D. mijn reyse alsoo te nemen, dat ick over Italien ende door Roomen sal gaen. want andersins het naeste ende rechtste, om te varen uyt Syrien ofte oock Grieckenlandt nae Spanien is niet over Italien maer tusschen Africa ende Sicilien door, latende Sicilien met Italien aen de rechter handt.
margenoot81
D. van eenige van uwe Gemeynte, om my te vergeselschappen, ende oock inden dienst by te staen.
margenoot82
D. een weynich, gelijck vers 15.
margenoot83
Gr. vervult.
margenootm
Act. 19.21. ende 24.17.
margenoot84
D. dat ick niet terstont my op de reyse en begheve om tot u te komen, is om dat ick eerst noodsakelick van hier nae Ierusalem moet reysen.
margenoot85
Dat is, om de arme ende verdruckte geloovige binnen Ierusalem de aelmoessen te brengen die voor haer vergadert zijn: gelijck in’t volgende vers verklaert wordt.
margenoot86
D. de Gemeynten in Macedonien.
margenoot87
N. uyt eygene ende vrywillige beweginge ende medelijden.
margenoot88
Gr. een sekere gemeynschap, ofte mededeelinge.
margenoot89
D. geloovige. vers 25.
margenoot90
Dit verhaelt hy wederom om dese hare vrywilligheyt te prijsen, ende daer mede de Romeynen, stil-swijgende te vermanen, datse haer exempel behoorden nae te volgen, alsoo sy niet minder in goeden voorspoet waren als die van Grieckenlandt.
margenoot91
D. zijn verplicht om haer bystant te doen. Dit seght hy niet om te verminderen hare vrywilligheyt, maer om de Romeynen daer mede heuschelick te vermanen, dat sy oock daer toe verplicht zijn om de selve reden die volght.
margenootn
1.Cor. 9.11. Galat. 6.6.
margenoot92
D. de leere des Euangeliums Christi, in welcke alle schatten der geestelicke goederen verborgen zijn: welcke der Ioden, ofte der Gemeynte te Ierusalem goederen genaemt worden, om dat Christus den Ioden voornamelick is belooft, ende om dat het Euangelium uyt de Gemeynte van Ierusalem door de geheele werelt onder de Heydenen verbreyt is. Iesa. 2.3. Act. 1. versen 4, 8.
margenoot93
D. door de groote weldaet van haer ontfangen verplicht, om het selve eenichsins te vergelden. siet 1.Cor. 9.11. Gal. 6.6.
margenoot94
Gr. vleeschelicke: dat is noodig tot onderhoud des vleeschs, dat is, des lichaems.
margenoot95
D. dese reyse, ende desen dienst.
margenoot96
N. des geloofs ende der liefde die de voorseyde Gemeynten voortgebracht hebben. Soo wort genaemt hare mildadigheydt, om dat het ware geloove sulcke vruchten moet voortbrengen, ende door de wercken der liefde dadigh zijn. Galat. 5. versen 6, 22.
margenoot97
D. getrouwelick sal overgebracht hebben, alsoo het in mijne handen vertrouwt ende als versegelt is, gelijck een schat in een kiste versegelt wordt, op dat daer van niet af-genomen en worde.
margenoot98
Gr. door u, dat is, door uwent, ofte door uwe stadt.
margenooto
Rom. 1.11.
margenoot99
Siet hier van vers 24.
margenoot100
Gr. in volheyt des segens. dat is, ick sal met my brengen een volle ofte overvloedige geestelicke segeninge, om u te verstercken door mijne predicatien in de Christelijcke leere, door welcke ons de eeuwige segeninghe Godts verkondight wordt.
margenoot1
Ofte, ick vermane.
margenoot2
Dat is, soo lief als ghy hebt den Heere Iesum Christum: ofte, doet het niet so seer ofte alleen om mijnent, als voornamelick om Chrsti wille.
margenoot3
Namel. ofte, waer mede Godt u lief heeft, Rom. 5.5. Ofte, waer mede ghy Godt ende uwen naesten lief hebt.
margenoot4
D. die de Heylige Geest in onse herten werckt ende ontsteeckt. Ofte, waer mede hy ons lief heeft.
margenootp
2.Corinth. 1.11.
margenoot5
D. ernstelick, heftighlick, ende geduerighlick aenhout, gelijck doen de gene die strijden, die malkanderen bystaen, ende met strijden aenhouden, tot datse de overwinninge verkrijgen. Siet Genes. 32.26.
margenoot6
Namel. die de wapenen zijn, met welcke de geloovige hare vyanden bestrijden.
margenootq
2.Thess. 3.2.
margenoot7
Namel. die de Leere des Euangeliums verwerpen ende tegenstaen: ende my om de selve haten. Dese hebben den Apostel gesocht te Ierusalem te dooden, doch hy is uyt hare handen verlost. Siet Actor. 21. versen 27, 33. Dit wist Paulus te voren dat hem wedervaren soude. Actor. 20.22. Siet 2.Thess. 3.2.
margenoot8
Namel. van de vergaderde aelmoessen getrouwelick over te brengen.
margenoot9
D. aen de arme geloovige binnen Ierusalem.
margenoot10
Siet versen 25, 26.
margenootr
Rom. 1.10. ende 15.23.
margenoot11
Dat is, soo het Godes wille sal zijn. Siet Rom. 1.10. ende Iacob. 4. versen 13, 14, 15.
margenoot12
Gr. mach ruste nemen. Siet Mat. 11.28. Namel. door onse onderlinge tegenwoordigheyt ende t’samen-sprekingen.
margenoot13
D. die den autheur is van alle segeninge, goet, ende voorspoet: ende die wil dat onder sijne kinderen altijt vrede gehouden worde. Rom. 16.20. 1.Corinth. 14.33. 2.Cor. 13. versen 11, 13. Phil. 4.9. 1.Thess. 5.23. ende 2.Thess. 3.16. Hebr. 13.20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken