Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

1 D’Apostel leert nu voorders, hoe de geloovige haer dragen moeten tegen de swacke, die de Heere van de vryheydt der Christenen, voornamelick aengaende het onderscheyt van spijse ende dagen, noch niet wel en verstonden, N. datse de swacke moeten aen-nemen, ende met haer daerom niet twisten, ende dat de swacke de andere niet en moeten veroordeelen. 5 Dat beyde swacke ende stercke eenerley eynde eenerley eynde moeten voor-hebben, om Godt daer mede te dienen. 7 alsoo wy in leven ende sterven altijt schuldigh zijn sijne eere te voorderen. 9 gelijck oock Christus daerom gestorven ende op-gestaen is, op dat wy hem, als onsen Heere ende Rechter, souden rekenschap geven van al ons doen. 13 dat dan de stercke toe sien datse geenen aenstoot en geven den swacken. 14 Dat nu het onderscheyt der spijsen ende dagen wel op-houdt, maer dat dese vryheydt niet en moet gebruyckt worden tot droefheyt ende verswackinge van andere, voor welcke Christus oock gestorven is. 17 nademael de Christelijcke Religie niet en bestaet in eten ofte drincken. 19 Dat men in desen altijt moet trachten na vrede. 20 ende liever niet eten ofte drincken ’t gene den swacken soude ergeren. 22 ende voorts in desen aen beyde zijden niet doen met een twijfelende conscientie, alsoo sulcks sonde is.

[Folio 85v]
[fol. 85v]

1

DEn genen nu Ga naar margenoot1 die swack is in ’t geloove Ga naar margenoot2 neemt aen, [maer] niet Ga naar margenoot3 tot twistige Ga naar margenoot4 t’samen-sprekingen.

2

Ga naar margenoot5 De eene gelooft wel dat men Ga naar margenoot6 alles eten mach, maer Ga naar margenoot7 die swack is Ga naar margenoot8 eet moes-cruyden.

3

Ga naar margenoota Ga naar margenoot9 Die daer eet Ga naar margenoot10 en verachte hem niet Ga naar margenoot11 die niet en eet: ende die niet en eet, en Ga naar margenoot12 oordeele hem niet die daer eet: want Godt heeft Ga naar margenoot13 hem aengenomen.

4

Ga naar margenootb Ga naar margenoot14 Wie zijt ghy die Ga naar margenoot15 eenes anderen huys-knecht Ga naar margenoot16 oordeelt? Ga naar margenoot17 Hy staet, ofte hy Ga naar margenoot18 valt Ga naar margenoot19 sijnen eygen heere: doch hy sal Ga naar margenoot20 vast-gestelt worden: want Godt is Ga naar margenoot21 machtich hem vast te stellen.

5

Ga naar margenootc Ga naar margenoot22 D’een Ga naar margenoot23 acht wel den eenen dagh boven den [anderen] dagh: maer Ga naar margenoot24 de andere Ga naar margenoot25 acht alle de dagen [gelijck]. Ga naar margenoot26 Een yegelijck zy Ga naar margenoot27 in sijn eygen gemoet Ga naar margenoot28 ten vollen versekert.

6

Die Ga naar margenoot29 den dagh waerneemt, die neemt [hem] waer Ga naar margenoot30 den Heere: ende die den dagh niet waer en neemt, die neemt [hem] niet waer den Heere. Ga naar margenoot31 Die daer eet, die eet [sulcks] den Heere, Ga naar margenootd want Ga naar margenoot32 hy danckt Godt: ende die niet en eet, die en eet [sulcks] den Heere niet, ende Ga naar margenoot33 hy danckt Godt.

7

Ga naar margenoote Want niemandt Ga naar margenoot34 van ons Ga naar margenoot35 en leeft hem selven, ende niemandt Ga naar margenoot36 en sterft hem selven.

8

Want het zy dat wy leven, Ga naar margenoot37 wy leven den Heere: het zy dat wy sterven, Ga naar margenoot38 wy sterven den Heere. Het zy dan dat wy leven, het zy dat wy sterven, Ga naar margenoot39 wy zijn des Heeren.

9

Ga naar margenoot40 Want daer toe is Christus oock gestorven, ende opgestaen, ende weder levendich geworden, op dat hy beyde over Ga naar margenoot41 doode ende levende heerschen soude.

10

Maer Ga naar margenoot42 ghy, wat Ga naar margenoot43 oordeelt ghy Ga naar margenoot44 uwen broeder? Of oock Ga naar margenoot45 ghy, wat Ga naar margenoot46 veracht ghy Ga naar margenoot47 uwen broeder? Ga naar margenootf Want wy sullen alle Ga naar margenoot48 voor den rechterstoel Christi gestelt worden.

11

Want daer is geschreven, Ga naar margenootg Ga naar margenoot49 Ick leve Ga naar margenoot50 seght de Heere: Ga naar margenoot51 voor my sal alle Ga naar margenoot52 knie buygen: ende Ga naar margenoot53 alle tonge sal Godt Ga naar margenoot54 belijden.

12

Ga naar margenooth So dan Ga naar margenoot55 een yegelijck van ons sal Ga naar margenoot56 voor hem selven Ga naar margenoot57 Gode Ga naar margenoot58 rekenschap geven.

13

Laet ons dan malcanderen niet meer Ga naar margenoot59 oordeelen: maer Ga naar margenoot60 oordeelt dit liever, namelijck Ga naar margenooti dat Ga naar margenoot61 ghy Ga naar margenoot62 den broeder geenen Ga naar margenoot63 aenstoot ofte ergernisse Ga naar margenoot64 en geeft.

14

Ga naar margenootk Ga naar margenoot65 Ick weet ende ben versekert Ga naar margenoot66 in den Heere Iesu, dat Ga naar margenoot67 geen dinck Ga naar margenoot68 onreyn en is Ga naar margenoot69 in hem selven: dan Ga naar margenoot70 die acht yet onreyn te zijn, Ga naar margenoot71 dien is ’t onreyn.

15

Maer indien Ga naar margenoot72 uwe broeder Ga naar margenoot73 om der spijse wille Ga naar margenoot74 bedroeft wort, so en wandelt ghy niet meer Ga naar margenoot75 na liefde. Ga naar margenootl En Ga naar margenoot76 verderft dien niet Ga naar margenoot77 met uwe spijse, Ga naar margenoot78 voor welcken Christus gestorven is.

16

Dat dan Ga naar margenoot79 uw’ goedt niet Ga naar margenoot80 gelastert en worde.

17

Ga naar margenootm Want Ga naar margenoot81 het Coninckrijcke Godts en is niet spijse ende dranck, maer Ga naar margenoot82 rechtveerdicheyt, ende Ga naar margenoot83 vrede, ende Ga naar margenoot84 blijdtschap Ga naar margenoot85 door den heyligen Geest.

18

Want die Christo Ga naar margenoot86 in dese dingen Ga naar margenoot87 dient, is Gode welbehagelijck, ende Ga naar margenoot88 aengenaem Ga naar margenoot89 den menschen.

[Folio 86r]
[fol. 86r]

19

So dan laet ons Ga naar margenoot90 najagen Ga naar margenoot91 ’tgene tot den vrede, ende ’tgene tot de Ga naar margenoot92 stichtinge Ga naar margenoot93 onder malcanderen [dient].

20

Ga naar margenoot94 En verbreeckt Ga naar margenoot95 het werck Godts niet Ga naar margenoot96 om der spijse wille. Ga naar margenootn Ga naar margenoot97 Alle dingen zijn wel reyn, maer het is Ga naar margenoot98 quaet den mensche die Ga naar margenoot99 met aenstoot eet.

21

Ga naar margenooto Ga naar margenoot100 Het is goedt geen vleesch te eten, noch wijn te drincken, noch [yet] waer aen Ga naar margenoot1 uw’ broeder hem Ga naar margenoot2 stoot, ofte ghe-ergert wort, ofte [waer in] hy swack is.

22

Ga naar margenoot3 Hebt ghy geloove? Ga naar margenoot4 Hebt [dat] by u selven Ga naar margenoot5 voor Godt. Saligh is hy die hem selven niet en Ga naar margenoot6 oordeelt Ga naar margenoot7 in het gene dat hy voor goet houdt.

23

Maer Ga naar margenoot8 die twijfelt, Ga naar margenoot9 indien hy eet, Ga naar margenoot10 is veroordeeelt, om dat hy niet uyt den geloove [en eet]: Ga naar margenootp ende al wat Ga naar margenoot11 uyt den geloove niet en is, dat is sonde.

margenoot1
D. die het stuck vande afdoeninge der Ceremonien des Ouden Testaments noch niet recht en verstaet uyt swackheydt: gelijck vele Ioden waren doe ter tijdt die tot de Christelicke religie bekeert waren, welcke om dat de Ceremonien van Godt selve ingestelt waren, ende sy in de selve waren opgebracht, doe noch niet wel en konden gelooven datse naegelaten mochten ofte behoorden te worden: ende daerom haer ergerden, als de geloovige uyt de Heydenen de selve niet en onderhielden. Hy en spreeckt dan hier niet van de gene die uyt hardtneckigheydt staende hielden ende leerden dat de onderhoudinge der Ceremonien ter saligheydt noch nootsakelick was, tegen welcke hy handelt in den brief tot den Galaten.
margenoot2
N. als eenen broeder, met alle vriendelickheyt, verdragende in hem sijne swackheyt. Siet Philem. versen 12, 17.
margenoot3
Gr. twistingen der t’samen-sprekingen. Ofte, twijffelinghen der gedachten. N. dat ghy hem daer toe niet en brenght.
margenoot4
Ofte, overlegginghen, disputeringen. dat is, dat ghy niet te seer ende te heftigh hier over met hem en disputeert, twistet, ende hem verwerret, ende tot meerder twijfelinge brenght: ofte, dat hy niet u te gevalle en doe tegen sijne conscientie.
margenoot5
Namel. die de Christelicke vryheyt recht verstaet.
margenoot6
D. allerley eetbare spijse, sonder onderscheyt van reyne ofte onreyne, het welck inden Ouden Testamente was. Levit. 11.4. Deuter. 14.7.
margenoot7
N. in’t geloove vers 1.
margenoot8
N. liever dan dat hy hier in de Wet niet en soude houden, dat is, laet hem genoegen met een slechte spijse die in de Wet toegelaten was, ende onthout hem van het vleesch van swijnen, hasen, conynen, ende andere in de Wet verboden. Lev. 11.5, etc.
margenoota
Coloss. 2.16.
margenoot9
D. die gelooft dat men allerley spijse mach eten, ende sulcks oock doet.
margenoot10
Gr. en houde hem niet als niets. Siet van dit woort Marc. 9.12. Luc. 23.11.
margenoot11
Namel. allerley spijse, om dat hy meynt dat sulcks niet geoorloft en is.
margenoot12
D. veroordeele, Namel. dat hy daer aen soude sondigen: ofte, dat hy daerom een ongodtsdienstigh mensche ofte een verachter van de Wet soude zijn.
margenoot13
D. soo wel den eenen als den anderen tot het geloove gebracht, ende tot een van sijne kinderen in de gemeynschap sijner Kercke aengenomen: ende en behoort daerom van de menschen niet veracht ofte veroordeelt te worden.
margenootb
Iac. 4.12.
margenoot14
Hy bestraft beyde de swacke ende de stercke datse malkanderen verachteden ende veroordeelden.
margenoot15
Dat is, uwen broeder die niet uwe maer Godts dienstknecht is. Waer mede hy toont dat sulck veroordeelen strijdt selve tegen het recht der natuere, nae welck niemant eens anders dienstknecht, daer hy geen recht over en heeft, en mach veroordeelen.
margenoot16
D. veroordeelt vers 3.
margenoot17
D. soo hy wel doet.
margenoot18
D. soo hy sondight.
margenoot19
Namel. dien hy toekomt, ende die alleen recht heeft om hem te oordeelen: wanneer die hem dan niet en veroordeelt, soo en behoort hem sijne mede-dienstknecht niet te veroordeelen.
margenoot20
D. in het geloove meer ende meer toenemen ende bevestight worden.
margenoot21
D. heeft niet alleen den wille, want hy heeft hem aengenomen vers 3. maer oock de macht om hem te verstercken in den geloove, soo dat ghy niet en behoeft veel met hem daer over te disputeren ofte twisten.
margenootc
Gal. 4.10. Coloss. 2.16.
margenoot22
Namel. de geloovige Iode die de Christelicke vryheyt noch niet recht en verstaet.
margenoot23
Gr. oordeelt. dat is, meynt dat de Feest-dagen des Ouden Testaments noch moeten onderhouden worden, ende dat over sulcks de eene dagh heyliger is als de andere.
margenoot24
Namel. de geloovige Heyden, die de Christelicke vryheyt verstaet.
margenoot25
Gr. allen dagh, ofte, eenen yegelicken dagh. dat is, houdt dat het onderscheyt der dagen nu ophoudt, ende dat wy nu aen de Feest-dagen des Ouden Testaments niet verbonden en zijn.
margenoot26
Namel. het zy dat hy eet ofte niet en eet: de dagen onderscheyt ofte niet en onderscheyt.
margenoot27
Ofte, in sijn eygen verstant.
margenoot28
Namel. dat hy sulcks doende niet en sondight, ende niet voor en heeft Godt te vertoornen, ende wetens tegen sijnen wille te doen: ende dat hy dien volgens oock neerstelick ondersoecke, welck van beyden den Heere behaeght.
margenoot29
Dat is, de Feest-dagen des Ouden Testaments, de welcke de swacke uyt de Ioden meynden oock in den nieuwen Testamente te moeten onderhouden worden.
margenoot30
D. heeft anders niet voor, dan daer mede den Heere dienst ende eere te bewijsen. Soo datse beyde de swacke ende stercke eenerley eynde ende oogh-merck voor hebben: ende daerom malkanderen niet en moeten veroordeelen.
margenoot31
Namel. allerley spijse ende gelooft dat sulcks geoorlooft is, vers 2.
margenootd
1.Cor. 10.31. 1.Tim. 4.3.
margenoot32
N. de stercke voor dese vryheyt, ende voor de spijse, die hy met goede conscientie nuttight.
margenoot33
N. de swacke, hoe wel hy meynt sommige spijsen verboden te zijn, dat evenwel Godt hem verleent, daer mede hy met goeder conscientien kan gevoedet worden. 1.Tim. 4.5.
margenoote
2.Cor. 5.15. Galat. 2.20. 1.Thess. 5.10. 1.Petr. 4.2.
margenoot34
N. geloovige Christenen, ’t zy stercke ofte swacke.
margenoot35
D. moet sijn leven aenstellen niet na sijnen eygen lust ofte profijt: ofte, gelijck hy wil, alsoo hy sijn selfs eygen niet en is, maer onder een ander, N. den Heere, staet, nae wiens bevel ende tot wiens dienst hy sijn leven moet richten.
margenoot36
N. gelijck of het met sijne doodt t’eenemael met hem uyt ware.
margenoot37
D. wy staen onder het gebiedt des Heeren Iesu Christi, als sijne eygene dienstknechten zijnde, door sijn bloet gekocht, ende moeten over sulcks ons leven tot sijnen dienst ende eere besteden.
margenoot38
Dat is, wy moeten bereyt zijn om ten dienste ende eere onses Heeren ons leven af te leggen, als’t hem belieft: ende sullen na onsen doodt van ons doen rekenschap geven.
margenoot39
Dat is, wy zijn Christi eygendom, ende dienstknechten, die onder hem staen, ende nae sijn bevel leven ende sterven moeten.
margenoot40
Hier bewijst hy dat Christus onse Heere is, ende dat hy dit recht van heerschappye door sijnen doodt ende opstandinghe over ons verkregen heeft. 1.Corinth. 6.20. 1.Petr. 1.18.
margenoot41
D. over alle geloovige, soo die noch leven als die in den Heere gestorven zijn, ende die wederom van hem sullen opgeweckt worden.
margenoot42
N. swacke.
margenoot43
D. veroordeelt vers 3.
margenoot44
D. de geloovige Christenen, die de Christelicke vryheyt verstaen ende gebruycken.
margenoot45
N. stercke in den geloove.
margenoot46
Siet vers 3.
margenoot47
N. die de Christelicke vryheyt noch niet en verstaet, noch derf gebruycken, om deser swackheyt wille.
margenootf
Matth. 25.31. 2.Corinth. 5.10.
margenoot48
D. voor het oordeel Godts, ’t welck Christus als Rechter houden sal. 2.Cor. 5.10. dien het alleen oock toekomt over de conscientien te oordelen: ende dien wy rekenschap moeten geven van al ons doen ende laten. vers 12.
margenootg
Iesai. 45.23. Phil. 2.10.
margenoot49
D. soo waerachtelick als ick leve: een maniere van eedtsweeren, die de Heere dickwils ghebruyckt. Num. 14. versen 21, 28. Iesai. 49.18. Ier. 22.24. Ezech. 5.11. ende 14.16, 18. ende 20.3.
margenoot50
Het gene van Iehova, den waren Godt by den Propheet geseght is, wordt hier Christo toege-eygent, om te toonen dat hy oock de waerachtige Godt is.
margenoot51
Namel. Christo den Sone Godts ende salighmaker. Siet Ephes. 1. versen 20, 22. Philip. 2.10.
margenoot52
D. eerbiedinge ende gehoorsaemheyt als haren Heere betoonen. Siet Philip. 2.10.
margenoot53
D. de geloovige uyt alle natien soo wel stercke als swacke, sullen met hare tongen ende monden my belijden den waren Godt ende haren Heere ende Rechter te zijn. Rom. 10. versen 9, 10.
margenoot54
Ofte, loven, dancken.
margenooth
Psal. 62.13. Ierem. 17.10. ende 32.19. Mat. 16.27. Rom. 2.6. 1.Corinth. 3.8. 2.Corinth. 5.10. Galat. 6.5. Apoc. 2.23. ende 22.12.
margenoot55
Wie hy oock zy, groot ofte kleyn: swack ofte sterck.
margenoot56
D. van sijn eygen doen ende laten, ende niet van eenes anders doen.
margenoot57
D. den Heere Christo, die waerachtigh Godt is, ende Godts gerichte houden sal.
margenoot58
Namel. hoe wy ons gedragen hebben in dit leven. Siet Matth. 25. cap. 2.Corinth. 5.10.
margenoot59
Dat is, veroordeelen, versen 4, ende 10. Namel. dewijle het oordeel den Heere Christo toekomt.
margenoot60
D. acht ende bekent dat dit het beste ende betamelickste is.
margenooti
1.Corint. 10.32. 2.Corint. 6.3.
margenoot61
Namel. stercke.
margenoot62
Namel. die noch swack is.
margenoot63
Namel. dat hy door uw’ ontijdigh gebruyck der Christelicke vryheyt, ofte lichtveerdigh veroordeelen, niet en worde vervremt van de Christelicke Religie. Siet 1.Corinth. 8.9.
margenoot64
Gr. stelt, ofte, leght.
margenootk
Matth. 15.11. Actor. 10.15. 1.Cor. 8.4. 1.Timot. 4.4.
margenoot65
D. hoe wel ick wel weet.
margenoot66
D. door den Heere Christum, siet Actor. 10.15.
margenoot67
D. geene spijse.
margenoot68
Gr. gemeyn is. Siet Actor. 10.14. Namel. nu in den Nieuwen Testamente nae de komste Christi.
margenoot69
Ofte, door hem selven. dat is, uyt sijne eygene natuere. Genes. 1.31. ende 9.2, 3. Hy spreeckt van eetbare spijsen: hoe wel dan daer nae eenige der selve ten aensien van het verbodt Godts voor eenen tijd onreyn zijn geweest, so zijn’se nu alle voor reyne te houden, overmits die schaduwen nu ophouden. Coloss. 2.16. 1.Timot. 4. versen 3, 4.
margenoot70
D. die noch niet en gelooft dat het onderscheyt der spijse nu ophoudt, maer meynt dat dit verbodt Godts noch moet achtervolght worden. Want de middel-matige saken zijn ons soodanigh, gelijck wy de selve achten: wanneer sy sonder ergernisse konnen gedaen, ofte gelaten worden.
margenoot71
D. die en mach tegen sijn gevoelen sulcke spijse niet eten: want daer mede soude hy doen het gene hy selve houdt sonde te wesen.
margenoot72
D. de swacke mede-geloovige.
margenoot73
D. om dat hy siet dat ghy spijse eet, die hy houdt van Godt den Christenen verboden te zijn.
margenoot74
Namel. als hy siet dat ghy die sterck zijt, spijse eet die in het Oude Testament verboden was, meynende dat ghy daer aen u besondight tegen Godt: het welck den Godtsaligen bedroeft. Ofte, siende dat ghy daer mede haer gelijck als veracht ende veroordeelt.
margenoot75
Want die en bedroeft ofte ergert niemant, maer soeckt de swacke te gemoete te gaen, toe te geven, ende in het geloove te stercken. 1.Corinth. 13.4, etc.
margenootl
1.Corinth. 8.11.
margenoot76
N. so veel in u is: hem daer mede vervremdende van de Christelicke religie. Ofte, soo hy u exempel volght tegen sijne conscientie, de selve daer mede quetsende, waer door sijn geloove in perijckel gebracht wordt.
margenoot77
D. etende voor hem spijse, die hy meynt noch verboden te zijn.
margenoot78
Namel. om hem te behouden, die ghy, so veel in u is, verderft, het welck een grouwelicke sonde is, die oock tegen Christum gedaen wordt. 1.Cor. 8.12. Andersins men moet alle de gene die het geloove Christi belijden, na ’t oordeel der liefde, houden voor soodanige, die van Christo door sijnen doot verlost zijn. Want dat de gene die waerlick door den doot Christi eens verlost zijn, niet en sullen verloren gaen, wort geleert Mat. 24.24. Ioan. 10.28. 1.Petr. 1.5.
margenoot79
D. uwe Christelicke vryheyt ende het gebruyck der selve.
margenoot80
Soo van de swacke Christenen, als van de gene die buyten zijn, als sy sullen sien dat de Christenen om sulcke geringe saken met malkandren twisten.
margenootm
1.Corinth. 8.8.
margenoot81
D. het Coninckrijck der heerlickheyt ofte der eeuwige saligheyt en wort niet verkregen door spijse eten ofte niet eten, noch het rijck der genade ofte de ware Godtsaligheyt en wort daer door niet gevoordert. Siet 1.Corinth. 8.8.
margenoot82
Namel. Godts, ofte des geloofs, die te voren beschreven is, Rom. 4.5. Waer mede de heyligheyt des levens oock gevoeght moet zijn.
margenoot83
Namel. gerustheyt in onse herten ende conscientien door de versekeringe dat wy ende ons doen door den geloove Gode aengenaem zijn. Rom. 5.1. ende oock uyterlicke vrede ende eenigheyt onder de broeders.
margenoot84
D. een geestelicke vreugd in het herte, ontstaende uyt de vaste hope der saligheyt, ende uyt aenmerckinge van den welstant der Gemeynte in vrede bloeyende.
margenoot85
Gr. in den Heyligen Geest. dat is, die van den Heyligen Geest gewrocht ende ontsteken wort, ende een geestelicke niet een wereltsche blijdtschap is.
margenoot86
D. die sijne gerechtigheyt door den geloove in Christo soeckt, nae ware heyligheydt staet, ende in hem selven gevoelt den vrede ende blijdtschap des Heyligen Geests, ende altijdt nae vrede tracht.
margenoot87
Bewijst Christo de gehoorsaemheyt ende Godts-dienst die hy van ons eyscht.
margenoot88
Gr. beproeft. dat is, voor goet ende Godtsaligh bevonden ende gehouden.
margenoot89
Namel. die recht oordeelen.
margenoot90
Gr. vervolgen, dat is, op alle manieren soecken. Siet diergelijcke Psal. 34.15.
margenoot91
D. laet ons alle middelen aenwenden om vrede onder de geloovige te houden: ende vlieden, al wat de selve soude konnen breken ofte verhinderen.
margenoot92
Een gelijckenisse genomen van het op-bouwen van een huys ofte tempel, D. laet ons trachten nae het gene waer door de kercke Godts die het huys is des levendigen Godts, 1.Tim. 3.15. ende Hebr. 3.6. mach opgebouwt ende gesticht worden, Mat. 16.18. 1.Cor. 3.9. 2.Cor. 13.10. Ephes. 4.12. 1.Tim. 1.4.
margenoot93
D. aen weder-zijden, elck toe-brengende dat tot stichtinge der Gemeynte dienstich is, de swacke met toe-nemen inde kennisse der Christelicker vryheyt, ende niet te veroordeelen d’andere: ende de stercke in’t aennemen van de swacke, met vermijden van ergernisse ende van verachtinge der swacke.
margenoot94
Gr. en ontbindt niet, ofte, en maeckt niet los. N. soo veel in u is, met ontijdigh gebruyck der Christelicke vryheyt, verachtinge, ende aenstoot: dit wort gestelt tegen opbouwen ofte stichten.
margenoot95
D. het geloove des swacken broeders, ’t welck Godt heeft beginnen in hem tot sijner salicheyt te wercken: want het een groote sonde is, af te breken ’t gene Godt bouwt.
margenoot96
D. om sulck een geringe saecke, als daer is dese ofte die spijse te eten.
margenootn
Tit. 1.15.
margenoot97
D. ick bekenne wel, dat de Christenen nu geoorlooft is allerley spijse te eten. Siet vers 14.
margenoot98
D. sondigh ende schadelick.
margenoot99
N. der swacken.
margenooto
1.Cor. 8.13.
margenoot100
D. dienstich tot stichtinge der swacken in de Gemeynte.
margenoot1
N. die noch swack is in den geloove.
margenoot2
D. wanneer dat eten ofte drincken, etc. den swacken aenstoot geeft. So dat het onthouden van sulck eten ofte drincken goet is, om het vermijden van ergernisse. Siet 1.Cor. 8.13.
margenoot3
N. waer door ghy weet ende versekert zijt dat de Christenen de vryheyt hebben om allerley spijse te eten. Siet vers 2. ende 14. ende 1.Cor. 8.1.
margenoot4
N. in uwe eygene conscientie, sonder ’tselve te toonen met ergernisse voor de swacke broeders.
margenoot5
N. die evenwel weet dat ghy dat geloove hebt, al en toont ghy het in sulcker voegen niet. Ofte, hebt het also, dat het gebruyck van dien Gode moge behagen, dien wy sullen rekenschap geven, ende dien wy niet en moeten vertoornen.
margenoot6
D. veroordeelt, N. de vryheyt so mis bruyckende met ergernisse, dat hy daer mede verdient van de broeders bestraft, ende van Godt geoordeelt te worden.
margenoot7
D. ’t gene hy verstaet ende acht geoorloft te zijn, als het sonder ergernisse geschiet. Gr. in ’t gene hy beproeft.
margenoot8
D. die noch niet volkomelick versekert is, dat allerley spijse nu reyn ende geoorloft is.
margenoot9
N. eenige spijse inden ouden Testamente verboden.
margenoot10
D. quetst sijne conscientie ende maeckt hem schuldich aen de verdoemenisse.
margenootp
Tit. 1.15.
margenoot11
D. gedaen wordt sonder versekert te zijn, dat het werck het welck wy doen Gode behaeght in Christo. Ofte, dat niet voort en komt uyt een geloovich herte, sonder welck noch onse wercken noch onse persoonen Gode en konnen behagen. Hebr. 11.6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken