Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiij. Capittel.

1 D’Apostel vermaent voorders de geloovige haer den Overheden met schuldige gehoorsaemheydt te onderwerpen, dewijle hare beroepinge van Godt is, ende die sulckx niet en doen, daer mede haer selven straffen over den hals halen, ende hare conscien-

[Folio 85r]
[fol. 85r]

tien quetsen. 6 Ende gebiedt volgens dien haer oock tol ende schattinghe te betalen, ende alle eerbiedinge te bewijsen. 8 Daer nae vermaent hy haer tot oeffeninge der broederlijcke liefde, met een verhael van de geboden der tweede Tafel des Wets. 11 Eyndelijck vermaent hy haer, alsoo de nacht der onwetenheyt voor-by is, ende het licht des Euangeliums haer is verschenen, datse haer wachten van dronckenschap, hoererye, haet, twist, ende diergelijcke sonden, ende na de deughden daer tegen strijdende trachten. 14 ende tot dien eynde den Heere Christum aen-trecken, af-leggende de versorginge des vleeschs tot lusten.

1

Ga naar margenoota ALle Ga naar margenoot1 ziele zy Ga naar margenoot2 den Machten Ga naar margenoot3 over [haer] gestelt Ga naar margenoot4 onderworpen. Ga naar margenootb Want daer en is Ga naar margenoot5 geen Macht Ga naar margenoot6 dan van Godt: ende de Machten Ga naar margenoot7 die daer zijn, die zijn van Godt Ga naar margenoot8 geordineert.

2

Alsoo dat die hem Ga naar margenoot9 tegen de Macht stelt, de ordinantie Gods wederstaet: ende die’se wederstaen, sullen over haer selven Ga naar margenoot10 een oordeel Ga naar margenoot11 halen.

3

Want Ga naar margenoot12 de Overste en zijn niet Ga naar margenoot13 [tot] een vreese Ga naar margenoot14 den goeden wercken, maer Ga naar margenoot15 den quaden. Ga naar margenoot16 Wilt ghy nu de Macht niet vreesen? doet het goede, ende ghy sult Ga naar margenoot17 lof van haer hebben.

4

Want sy is Ga naar margenoot18 Godts dienaresse, Ga naar margenoot19 u ten goede. Maer indien ghy Ga naar margenoot20 quaet doet, Ga naar margenoot21 soo vreest: want sy Ga naar margenoot22 en draeght het sweerdt niet te vergeefs. Want sy is Godts dienaresse, Ga naar margenoot23 een wreeckster Ga naar margenoot24 tot straffe den genen die quaedt doet.

5

Daerom is’t Ga naar margenoot25 noodigh onderworpen te zijn, niet alleenlijck Ga naar margenoot26 om der straffe, maer oock Ga naar margenoot27 om der conscientie wille.

6

Want Ga naar margenoot28 daerom Ga naar margenoot29 betaelt ghy oock Ga naar margenoot30 schattinge: Ga naar margenoot31 want sy Ga naar margenoot32 dienaers Godts zijn Ga naar margenoot33 in dit selve Ga naar margenoot34 geduerichlijck besich zijnde.

7

Ga naar margenootc So Ga naar margenoot35 geeft dan Ga naar margenoot36 een yegelijck dat ghy schuldigh zijt: Ga naar margenoot37 schattinge, dien ghy de schattinge: Ga naar margenoot38 tol, dien ghy den tol: vreese, Ga naar margenoot39 dien ghy den vreese: eere, Ga naar margenoot40 dien ghy de eere [schuldigh zijt].

8

Ga naar margenoot41 En zijt niemant yet schuldigh, Ga naar margenoot42 dan malkanderen lief te hebben. Ga naar margenootd Want die Ga naar margenoot43 den anderen lief heeft, die heeft Ga naar margenoot44 de Wet Ga naar margenoot45 vervult.

9

Want dit, Ga naar margenoote Ga naar margenoot46 Ghy en sult geen overspel doen, Ghy en sult niet dooden, Ghy en sult niet stelen, Ghy en sult geen valsche getuygenisse geven, Ghy en sult niet begeeren, ende so daer eenich ander gebodt is, wort Ga naar margenoot47 in dit woort als in een hooft-somme begrepen, [namelijck] in dit, Ga naar margenootf Ghy sult uwen naesten lief hebben gelijck u selven.

10

Ga naar margenoot48 De liefde en doet den naesten geen quaet. So is dan de liefde Ga naar margenoot49 de vervullinge der Wet.

11

Ende dit [segge ick te meer] Ga naar margenootg Ga naar margenoot50 dewijle wy de gelegenheyt des tijts weten, dat het de uyre is, dat wy nu uyt Ga naar margenoot51 den slaep opwaken: want Ga naar margenoot52 de salicheyt Ga naar margenoot53 is ons nu naerder, dan Ga naar margenoot54 doe wy [eerst] gelooft hebben.

12

Ga naar margenooth De Ga naar margenoot55 nacht is Ga naar margenoot56 voorby gegaen, ende Ga naar margenoot57 de dagh Ga naar margenoot58 is naby gecomen. Ga naar margenooti Laet ons dan Ga naar margenoot59 afleggen Ga naar margenoot60 de wercken der duysternisse, ende Ga naar margenoot61 aendoen Ga naar margenoot62 de wapenen Ga naar margenoot63 des lichts.

13

Laet ons Ga naar margenoot64 als inden dagh, Ga naar margenootk Ga naar margenoot65 eerlijck Ga naar margenoot66 wandelen: Ga naar margenootl niet in Ga naar margenoot67 brasserien ende Ga naar margenoot68 dronckenschappen, Ga naar margenootm niet Ga naar margenoot69 in slaepkameren ende Ga naar margenoot70 ontuchticheden, Ga naar margenootn niet in twiste ende nijdicheyt:

14

Ga naar margenooto Maer Ga naar margenoot71 doet aen Ga naar margenoot72 den Heere Iesum Christum, Ga naar margenootp ende en Ga naar margenoot73 versorght Ga naar margenoot74 het vleesch niet tot Ga naar margenoot75 begeerlickheden.

margenoota
Tit. 3.1. 1.Pet. 2.13.
margenoot1
D. een yeder mensche van wat geslachte, staet, beroepinge, ofte ouderdom hy zy: ende volgens oock de kerckendienaren.
margenoot2
D. den Overheden, die van Godt over andere met macht ende authoriteyt gestelt zijn.
margenoot3
Gr. over hebbende, ofte uytnemende, dat is, overste macht hebbende: waer door verstaen worden, niet alleen de hooge Overheden, maer oock alle die onder haer in eenigh ampt van regeringe ghestelt zijn. 1.Tim. 2.2. 1.Pet. 2.13, 14.
margenoot4
D. moeten haer niet alleen gehoorsaem zijn, maer oock behoorlick erkennen, ende eere bewijsen.
margenootb
Prov. 8.15. Dan. 4.32.
margenoot5
D. is, geen Overheyt met macht bekleedt.
margenoot6
N. die niet alleen het ampt der Overheyt heeft ingestelt, maer die oock de persoonen (hoewel meest door het middel van menschen) daer toe verkiest ende stelt. Prov. 8.15. Dan. 4.32.
margenoot7
N. het zy hooge ofte leege, het zy opperste ofte onder andere gestelt. 1.Pet. 2. versen 13, 14.
margenoot8
D. ingestelt onder het menschelick geslachte om het selve in Godts plaetse met ordre te regeren: hoe wel sommige der selve hare macht dickwijls misbruycken, het welck Godt toelaet om de sonden des volcks te straffen. Iob. 34.30.
margenoot9
Namel. niet alleen met rebellie, gelijck Absolon, maer oock met ongehoorsaemheyt in saecken die tegen Godts woort niet en strijden.
margenoot10
D. een straffe, soo van Godt, als van de Overheden.
margenoot11
Gr. ontfangen.
margenoot12
D. de Overheden over ons gestelt.
margenoot13
Namel. van te sullen straffen.
margenoot14
Dat is, als ghy wel doet, ende hare bevelen gehoorsaem zijt.
margenoot15
N. wercken, D. als ghy quaet doet, ende hare bevelen overtreedt.
margenoot16
D. wilt ghy vry zijn van de vreese om van haer gestraft te worden.
margenoot17
D. van haer gepresen worden, ende met vergeldinge vereert. Want het ampt der Overheyt is, niet alleen het quaet te straffen, maer oock het goet te beloonen: door welcke twee saecken als door zenuwen het lichaem der politie t’samen gebonden ende by een gehouden wordt.
margenoot18
D. van Godt gestelt, om als een instrument Godts u te dienen.
margenoot19
D. om door de selve alle goet u toe te brengen, ende voor u welvaren te sorgen. Siet d’aenteeck. op 1.Tim. 2.2.
margenoot20
D. de goede wetten der Overheden overtreedt.
margenoot21
N. van haer daer over gestraft te sullen worden.
margenoot22
D. is, heeft de macht ontfangen om de quaet-doenders selfs oock met den doodt te straffen. Gen. 9.6. ende laet niet sonder oorsake het sweert voor hem dragen, ofte draegt het aen sijn zijde, om te kennen te geven, dat hy sulcke macht heeft, ende die tegen de boosdoenders oock sal uytvoeren.
margenoot23
N. van Godts wegen, die de wrake toekomt. Rom. 12.19.
margenoot24
Gr. toorne. Siet diergelijck Matth. 3.7. Luc. 21.23. Rom. 2.8.
margenoot25
N. om rechte onderdanen, ende voornamelick rechte Christenen te zijn.
margenoot26
D. uyt vreese van straffe. Gr. toorne.
margenoot27
D. om dat wy weten dat Godt sulcks geordineert ende bevolen heeft, ende dat over sulcks niemandt met een goede ende geruste conscientie en kan zijn die dat niet en doet.
margenoot28
D. het blijckt dat ghy de Overheden onderworpen zijt, ende behoort te zijn, om dat ghy schattinge betaelt. Siet Matth. 22.21.
margenoot29
Namel. aen de Overheden, ofte die van haer daer toe gestelt zijn.
margenoot30
Daer door worden verstaen alle lasten, die den onderdanen op-geleght worden.
margenoot31
Dit is een reden om te bewijsen billick te zijn datmen de Overheden gehoorsaem zy ende schattinge betale.
margenoot32
Gr. Leitourgoi, welck woort men hier siet niet alleen van kerckelicke diensten, gelijck Actor. 13.2. maer oock van politijcke ende burgerlicke diensten gebruyckt te worden. Siet oock Rom. 15.27. Hebr. 1.14.
margenoot33
Namel. om Godt te dienen in het regeren des volcks.
margenoot34
Gr. tot dat selve volherdende: dat is, in desen dienst veel arbeyt, swarigheyt, moeyten, ende sorgen geduerighlick uytstaende. Siet van dit woordt Actor. 1.14.
margenootc
Matth. 22.21.
margenoot35
Gr. geeft wederom, ofte, vergeldet een yegelick de schulden.
margenoot36
N. Overheyt: hoe wel het oock in het gemeyn kan genomen worden.
margenoot37
Is eygentlick ’t gene gestelt wort op de persoonen ofte vaste goederen.
margenoot38
Is het gene gestelt wordt op de koopmanschappen, ofte op de uyt ende inkomende goederen ende waren.
margenoot39
Namel. den Overheden ende haren dienaren, diese gebruycken om de quaetdoenders te straffen.
margenoot40
N. den Overheden het sy hooge ofte leege. 1.Petr. 2.17.
margenoot41
D. betaelt een yegelick ’t gene waer toe ghy aen hem verplicht zijt, het zy gelt, diensten, ofte yet anders. Het welck als men niet en doet so blijft de verplichtinge, ende schult.
margenoot42
Want die verplichtinge en kan nimmermeer af-gedaen ofte af-betaelt worden, maer blijft altijt een versche schult die geduerighlick moet betaelt worden.
margenootd
Galat. 5.14. 1.Tim. 1.5.
margenoot43
D. sijnen naesten.
margenoot44
D. de geboden van de tweede Tafel der Wet, gelijck in het volgende vers verklaert wordt.
margenoot45
D. gedaen ende onderhouden het gene niet alleen in een ofte twee geboden, maer in alle de geboden te samen ge-eyscht wordt, ten aensien van alle de deelen der selve: hoe wel niemant ten aensien van de trappen der volmaecktheyt in dit leven het selve en kan volbrengen, alsoo onse liefde hier noch onvolmaeckt is. Psal. 19.13. 1.Reg. 8.46. Prov. 20.9. Iac. 3.2. 1.Ioan. 1.8.
margenoote
Exod. 20.13. Deut. 5.17. Matth. 19.18.
margenoot46
De Apostel en houdt de orden niet van de geboden, gelijckse in de tien geboden voorgestelt worden, om dat daer aen niet soo veel is gelegen, als maer alle de geboden wel onderhouden worden.
margenoot47
D. in dit een gebodt.
margenootf
Levit. 19.18. Matth. 22.39. Marc. 12.31. Galat. 5.14. Iacob. 2.8.
margenoot48
Hy beschrijft hier den aerdt der liefde gelijck oock 1.Cor. cap. 13.
margenoot49
Siet vers 8. ende 1.Timoth. 1.5.
margenootg
Ephes. 5.14. 1.Thess. 5.6.
margenoot50
D. alsoo wy nu niet meer ongeloovige en zijn, gelijck wy in voortijden waren, zijnde in den duysteren nacht der onwetenheydt, Ephes. 4.18. Col. 1.13. 1.Ioan. 2.8. maer also Christus de Sonne der gerechticheyt, Malac. 4.2. ende het licht der werelt, Ioan. 8.12. ons nu verschenen is.
margenoot51
N. der sonden. Ephes. 5.14. 1.Thes. 5.6.
margenoot52
Ofte, onse saligheydt is nu naerder. dat is, de prijs onser hemelscher roepinge in Christo Iesu daer wy nae loopen ende jagen, 1.Cor. 9. versen 24, 25. Phil. 3.14. welcke is ’t eynde onses geloofs. 1.Pet. 1.9.
margenoot53
Dat is, wy zijn nu door onsen Christelicken loop de selve naerder by-gekomen, om de selve haest te grijpen. Philip. 3.12. 1.Timot. 6.12. ende daerom en moeten wy niet verflauwen om desen Christelicken loop te voleyndigen. 2.Timot. 4.7. alsoo het groote schande ende schade soude zijn, dat wy soo naeby gekomen zijnde door verflauwen ofte afwijcken de selve niet en soude verkrijgen. Want hoe yemant naerder aen den prijs komt, hoe hy behoort stercker te loopen.
margenoot54
D. doe wy eerst tot het geloove Christi geroepen ende bekeert zijn.
margenooth
1.Thess. 5.5.
margenoot55
N. der onwetenheyt. 1.Thess. 5.5.
margenoot56
Het Grieckx woort beteeckent dat de selve ten meesten deel gepasseert is. Want alle de duysternisse en is noch uyt onse herten niet volkomelick wech gedaen. 1.Corint. 13. versen 9, 10.
margenoot57
Namel. der salighmakende kennisse, versen 13. 1.Thess. 5.5.
margenoot58
D. wy zijn tot het salighmakende licht der kennisse Christi gekomen, doch niet volkomelick, so lange wy in dit leven zijn, maer hebben sulck een licht gelijck daer is als de dagh begint aen te breken ende te lichten.
margenooti
Coloss. 3.8.
margenoot59
Namel. gelijck de menschen als het dagh is geworden, de nacht-kleederen ende deeckenen verwerpen, ende met de selve geen gemeynschap meer en hebben. Ephes. 4.22.
margenoot60
D. de sonden, die de gene die noch in de duysternisse der onwetenheyt zijn, gewoon zijn te doen, ende voornamelick die leelicke sonden, welcke oock de menschen haer schamen openbaerlick in het licht te doen, maer die sy des nachts in duysternisse bedrijven. Iob 24. versen 15, 16. Ioan. 3. versen 20, 21. 1.Thess. 5.7. Waer van eenige in het volgende vers verhaelt worden.
margenoot61
Ofte, aentrecken, gelijck de gene doen die uyt den slaep opstaende hare kleederen aentrecken om hare naecktheyt te bedecken, ende eerbaerlick in den dage te wandelen.
margenoot62
Dit woordt beteeckent al het gene waer mede het lichaem bedeckt wordt, tegen alle quetsingen: ende worden daer door alhier verstaen allerley Christelicke deughden, met welcke onse ziele niet alleen bekleedt ende verciert wordt, maer oock als gewapent tegen de quetsingen ende versoeckingen des Duyvels ende des vleeschs. Siet Rom. 6.13. 2.Corinth. 6.7. Ephes. 6. versen 11, 12, etc. 1.Thess. 5.8.
margenoot63
D. die voort komen van het licht der ware kennisse Godts, ende tot sijner eere voor de menschen lichten, ende die betamen den genen, die tot dit licht geroepen zijn, ende in ’t licht eerbaerlick willen wandelen.
margenoot64
D. gelijck betaemt den genen, dien door de genade Godts het licht der salighmakende kennisse verschenen is.
margenootk
Philip. 4.8. 1.Thess. 4.12.
margenoot65
D. niet alleen Godtsalighlick voor Godt, maer oock eerbaerlick voor de menschen.
margenoot66
Dat is, ons leven aenstellen, ende onder de menschen verkeeren.
margenootl
Luc. 21.34. 1.Thess. 5.6.
margenoot67
Waer door verstaen worden, niet eerlicke ende matige maeltijden. Genes. 21.8. Ioan. 2.1. maer gulsige, ende ontuchtige, in welcke allerley overdadigheyt, dertelheyt, danserye, ende lichtveerdigheydt gepleecht wort.
margenoot68
Ofte, onmatigh suypen van wijn ofte stercken dranck. Iesai. 5.22.
margenootm
1.Corint. 6.10. Ephes. 5.5.
margenoot69
D. overspelen, ofte hoereryen, die in de slaep-kameren gemeynlick gepleecht worden.
margenoot70
D. geyle ende onkuysche dertelheden.
margenootn
Iac. 3.14.
margenooto
Galat. 3.27.
margenoot71
Ofte, treckt aen: Namel. als u kleedt ende wapen.
margenoot72
Namel. aen-nemende door het geloove sijne gerechtigheyt, ende alle sijne deuchden na volgende, daer mede uwe ziele bekleedende ende vercierende. Galat. 3.27.
margenootp
1.Petr. 2.11.
margenoot73
Gr. en maeckt geen voorsorge des vleeschs.
margenoot74
D. het lichaem, waer mede niet en wort verboden, datmen het lichaem niet en soude mogen versorgen met een eerlick kleedt, spijse, dranck, medicijnen, ende andere dingen tot onderhout des selven noodigh: want dat wordt oock gepresen, Ephes. 5.29. 1.Timot. 5. versen 8, 23. maer niet om het selve in sijne quade lusten te voldoen. 1.Corinth. 9.27.
margenoot75
Namel. die strecken tot onmaticheyt, hooveerdye, gulsicheyt, onkuyscheyt, om het selve daer in te voeden, ende sijnen eysch te geven. 1.Ioan. 2.16.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken