Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

1 Den Apostel komt voorder ende bewijst uyt de gebreken, die in hare Gemeynte noch waren, dat de Corintheren meer oorsake hadden van haer te vernederen, dan van te roemen ende haer te verheffen, ende voor eerst van wegen het dulden van bloed-schande onder haer. 2 Vermaent haer ernstelijck, dat sy dien, die sulcks beginck, uyt het midden van haer souden weeren, ende den Satan overgeven. 6 Brengt daer toe verscheydene redenen voort, insonderheydt genomen by gelijckenisse van eenen suerdeessem, welcke in het houden van het Pascha in het Oude Testament moeste uytgesuyvert worden. 9 Onderrecht haer daer nae breeder tegen hoedanige menschen dese Kercken-tucht moet worden geoeffent. 11 Namelijck, tegen de gene, die broeders genaemt worden, ende diergelijcke ergernissen gaven. 12 latende de gene die buyten de Gemeynte waren, Godts oordeel bevolen.

1

MEn hoort Ga naar margenoot1 gantschelick [datter] hoererie onder u [is], ende soodanighe hoererie die oock onder de Heydenen Ga naar margenoot2 niet genaemt en wordt, alsoo datter een Ga naar margenoota Ga naar margenoot3 sijns vaders huysvrouwe heeft.

2

Ende zijt ghy [noch] opgeblasen,

[Folio 90r]
[fol. 90r]

ende en hebt niet veel meer Ga naar margenoot4 leet gedragen, op dat hy Ga naar margenoot5 uyt het midden van u wech gedaen worde, die dese daedt begaen heeft?

3

Ga naar margenootb Doch ick, als wel met den lichame afwesende, maer tegenwoordigh zijnde Ga naar margenoot6 met den geest, hebbe alreede als [of ick] tegenwoordigh [ware], den genen die dat alsoo bedreven heeft, besloten,

4

Ga naar margenoot7 Inden name onses Heeren Iesu Christi, als ghy lieden ende mijnen geest [te samen] vergadert sullen zijn, Ga naar margenoot8 met de kracht onses Heeren Iesu Christi,

5

Ga naar margenootc Den sulcken Ga naar margenoot9 over te geven den Satan, Ga naar margenoot10 tot verderf des vleeschs, op dat Ga naar margenoot11 de geest behouden mach worden, in den dagh des Heeren Iesu.

6

Ga naar margenoot12 Uwen roem en is niet goet. Ga naar margenootd En weet ghy niet dat Ga naar margenoot13 een weynich suerdeessems het geheele deech suer maeckt?

7

Ga naar margenoot14 Suyvert dan den ouden suerdeessem uyt, op dat ghy een nieuw deech zijn meucht, gelijck ghy ongesuert zijt. Want oock Ga naar margenoot15 ons’ Ga naar margenoote Pascha is voor ons geslachtet, [namelick] Christus.

8

Ga naar margenoot16 Soo dan laet ons Ga naar margenootf Feest houden, niet Ga naar margenoot17 in den Ga naar margenootg ouden suerdeessem, noch Ga naar margenoot18 in den suerdeessem der quaetheyt ende der boosheyt, maer Ga naar margenoot19 in de ongesuerde [brooden] der oprechticheyt ende der waerheyt.

9

Ick hebbe u geschreven Ga naar margenoot20 in den brief, Ga naar margenooth dat ghy u niet en soudet Ga naar margenoot21 vermengen met den hoereerders:

10

Ga naar margenoot22 Doch niet geheelick met den hoereerders deser werelt, ofte met den gierigaerts, ofte met den roovers, ofte met den afgodendienaers: want anders soudt ghy moeten Ga naar margenoot23 uyt de werelt gaen.

11

Ga naar margenoot24 Maer nu hebbe ick u geschreven, dat ghy u niet en sult vermengen, [namelick] indien yemandt Ga naar margenoot25 een broeder genaemt zijnde, een hoereerder is, ofte een gierigaert, ofte Ga naar margenoot26 een afgoden-dienaer, ofte een lasteraer, ofte een dronckaert, ofte een roover: Ga naar margenooti dat ghy met soodanigen eenen oock niet Ga naar margenoot27 en sult eten.

12

Want wat hebbe ick oock Ga naar margenoot28 die buyten zijn te oordeelen? Oordeelt ghy lieden niet Ga naar margenoot29 die binnen zijn?

13

Maer die buyten zijn Ga naar margenoot30 oordeelt Godt. Ga naar margenootk Ende doet ghy desen boosen uyt u-lieden wech.

margenoot1
Dat is, niet als een onseker geruchte, maer als een gewisse sake.
margenoot2
N. sonder detestatie ofte verfoeyinge. Want hoe wel hier ende daer in de Griecksche, Romeynsche, ende andere Historyen sulcke exempelen gevonden zijn, soo worden die nochtans van de selve als onbehoorlick ende onwettelick altijt veroordeelt.
margenoota
Levit. 18.8. Deuter. 27.20.
margenoot3
D. is, sijn stief-moeder, gelijck die oock alsoo in Godts woordt genoemt wordt, Levit. 18.8.
margenoot4
N. gelijck men doet wanneer daer oorsake is van gemeenen rouwe. want hoe wel sulcke sonden sonden zijn van bysondere persoonen, so gaen sy nochtans de geheele Gemeynte aen, om dat Godts Naem daerom wort gelastert, ende sijnen toorn daer door over de geheele Gemeynte ontsteken, als sy nae behooren niet en worden gestraft.
margenoot5
D. door den Christelicken Ban uyt uwe vergaderinge geworpen, gelijc hier na vers 7, ende 11 verklaert wort.
margenootb
Coloss. 2 5.
margenoot6
D. met mijne gedachten, wille, ende kracht des Geests. siet dergelick 2.Reg. 5.26. Coloss. 2.5.
margenoot7
Dat is, volgens het bevel ende last Christi, ende met aenroepinghe van sijnen naem. Mat. 18.15.
margenoot8
D. de krachtige werckinge Christi in de herten der gene onder welcke ende tegen welcke dese straffe wettelijck wordt gebruyckt. Siet Mat. 18. versen 18, 19, 20.
margenootc
1.Timot. 1.20.
margenoot9
D. uyt uwe ghemeynschap te bannen, ofte gelijck Christus spreeckt, Matth. 18.17. te houden als een Heyden en Tollenaer. Want buyten de Gemeynte Christi heeft de Satan sijn rijck. siet 2.Tim. 2.25, 26.
margenoot10
D. tot doodinge ende vernietinge des ouden mensches, Dat is, der verdorvene natuere, die doorgaens vleesch wordt genaemt. Siet Rom. 8.13. Gal. 5.24.
margenoot11
Dat is, de nieuwe mensche, die door dese vleeschelicke begeerten ende sonden gelijck doodt ende begraven scheen, wederom verweckt worde, ende de overhandt verkrijge, tot dat hy in den dag der toekomste Christi in ons geheel ende alleen sal heerschen.
margenoot12
N. daer mede ghy roemt als of ghy ende uwe Gemeynte geheel volmaeckt ware.
margenootd
Gal. 5.9.
margenoot13
Gr. een kleyn suer-deessem. Met dese gelijckenisse verklaert de Apostel, dat een ergerlick mensche als hy niet gestraft en wordt in de Gemeynte, andere lichtelick tot naevolginge treckt.
margenoot14
Dit kan ofte in het bysonder verstaen worden van de uytsuyveringe ofte uytwerpinge van desen ergerlicken mensche, op dat de gheheele Ghemeynte mochte zijn buyten opsprake ende perijkel van voorder besmettinge, alsoo sy alreede door den Geest Godts van den suer-deessem der natuerlicke verdorventheydt ten grooten deele waren bevrijdt. Ofte, in het gemeen voor een algemeene vermaninghe uyt occasie van de voorgaende gelijckenisse, dat namelick elck in het bysonder den ouden suerdeessem der sonde uyt hem meer ende meer soude uytsuyveren, gelijck sy alreede van de heerschappye der selve verlost waren. Siet Ephes. 4.22. Coloss. 3. versen 5, 9, 10.
margenoot15
Ofte, ons’ Pascha is voor ons geoffert. dat is, het Pascha dat voor ons tot versoeninge onser sonden is geoffert. Christus wort hier genaemt het Pascha, door een oneygentlicke maniere van spreken, die van de Sacramenten dickwijls gebruyckt wordt (gelijck het broodt in het Avontmael genaemt wordt het lichaem Christi, ende de gemeynschap des lichaems Christi) om dat het Paesch-lam een teecken ende figuere van Christus ende sijne offerande was. Siet Ioan. 19. vers 36.
margenoote
Iesai. 53.7. Ioan. 1.29. 1.Corinth. 15.3.
margenoot16
Het gene de Israeliten nae het slachten van het uyterlick Pascha, in het voor-beeldt moesten doen op de voorbereydinge van Paeschen met het uyt-suyveren van alle suer-deessem, ende met seven dagen lanck haer van ghesuerde brooden te onthouden, volgens Godts bevel Exod. capit. 12. vers 15. dat ghebiedt den Apostel den Christenen in de beteeckende saecke al haer leven lanck te doen: namelick heylighlick ende rechtveerdelick te wandelen voor Godt ende de menschen, ende derhalven oock alle ergernissen uyt haer te weeren, nae dat sy door de offerande ende besprenginge des bloedts Christi met Godt versoent zijn.
margenootf
Exod. 12. versen 3, 15.
margenoot17
Dat is, in de besmettinge van de aengeborene natuerlicke verdorvenheyt.
margenootg
Deuter. 16.2.
margenoot18
D. noch in andere moetwillige sonden ende boosheden, die de natuerlicke menschen noch dagelijcks daer by hoopen.
margenoot19
Dat is, in eenen suyveren ende onbesmetten wandel.
margenoot20
Dit verstaen sommige van eenen anderen brief die de Apostel voor desen aen de Gemeynte van Corinthen soude geschreven hebben, om dat de woorden die volgen met soo vele letters hier voren niet uytgedruckt en staen: doch also de sin van dese woorden hier voren in ’t 2 ende 7 vers verhaelt is, so kan dit bequamelick van desen selven brief Pauli verstaen worden.
margenooth
Deut. 7.2. Matth. 18.17. 2.Corinth. 6.14. Ephes. 5.11. 2.Thess. 3.14.
margenoot21
Dat is, tot de gemeynschap uwer Gemeynte toelaten, ende met haer als broeders ghemeensamelick verkeeren. Siet het 11 vers.
margenoot22
D. dit en verstae ick niet in ’t gemeyn van alle sulcke ergerlicke menschen, die onder u, ofte by u woonen.
margenoot23
Namelick, alsoo de werelt vol is van sulcke menschen, daer ghy dagelicks mede te doen hebt, welcker voetstappen ghy niet en moet volghen, maer die ghy moet soecken Christo te ghewinnen. Matth. 5.16. Ephes. 5.11. Ende hoe wel dit op alle eeuwen past, soo paste het nochtans allermeest op die eeuwe, in welcke het Heydendom de over-handt hadde, die alle afgodendienaers waren, daer dese andere sonden gemeenlick op volgen.
margenoot24
Dat is, hebbe noodigh geacht u te schrijven, op dat ghy my wel verstaet.
margenoot25
D. voor een lidtmaet der Gemeynte gehouden ende gekent wordt, gelijck de Christenen doorgaens in de handelingen der Apostelen, ende brieven der selve, broeders genaemt worden, gelijck oock Christus van desen kercken-tucht alsoo spreeckt Matth. 18.15.
margenoot26
Dat de Christenen als dan haer oock somwijlen in afgoderye verliepen, blijckt 1.Corint. 10.20. Apoc. 2.14, 20.
margenooti
Num. 12.14. Matth. 18.17. 2.Thess. 3.14. 2.Ioan. vers 10.
margenoot27
D. en sult geen gemeensame ende openbare onderlinge vriendschap met sulcke onderhouden, op dat sy haer mogen schamen. Siet 2.Thess. 3.14. 2.Ioa. vers 10. Andersins en verbiedt de Apostel niet, dat van man ende vrouwe, ouders ende kinderen ende diergelijcke, de burgerlicke gemeenschap (daer de wet der Natuere ende Zeden den menschen aen verbint) selfs met sodanige onderhouden worde: also de kerckelicke tucht de sulcke maer en ontbloot van de gemeenschap die Christenen als Christenen, soo in het geestelicke als in het wereltlicke, eygen hebben: niet daer mede sy als menschen ofte burgers in het gemeen aen malkanderen verbonden zijn.
margenoot28
D. is, noch vremdt van de Gemeynte Christi, ende van ’t geloove. Ephes. 2.12.
margenoot29
D. die voor leden van de Gemeynte gehouden worden, die hy vers 11. broeders noemt.
margenoot30
Dat is, behoudt die tot sijn eygen oordeel, om die te straffen ofte bekeeren. Waer mede hy toont, dat al ist dat sulcke buyten den tucht van de Kercke zijn, dat sy daerom van Godts oordeel niet vry en zijn. Siet diergelijcke wijse van spreken, 1.Cor. 11.32.
margenootk
Deut. 13.5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken